Klik op één
van de segmenten!
Heilig Avondmaal - Teken
Gekoppelde paragrafen met "Heilig Avondmaal - Teken"
Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 4
Petrus van Mastricht (1630-1706)
Deel 4/6 - De toepassing van de verlossing - De kerk.
Boek VII - Hoofdstuk 5 De sacramenten van de voeding
5.10Een dubbel teken
Er is in het Avondmaal een dubbel teken:
Een voorstellend teken, en dat is ook weer tweeërlei, naar de aard van de voeding (terwijl in de Doop, die de reiniging verzegelt, één teken genoeg is, namelijk het water):
Het brood (naar de aard van het feest). Weliswaar ongezuurd door Christus gebruikt, omdat er geen ander brood voorhanden was (hoewel de Grieken [oosters-orthodoxen] op gezuurd brood aandringen, omdat zij willen dat het Avondmaal op de dag vóór het pascha ingesteld is), maar toch waarachtig en voedzaam brood. Het brood is van het pascha overgenomen, waarin door de Joden vier broodkoeken gebruikt werden.
De drinkbeker, met zuivere wijn gevuld, niet met water gemengd (hoewel de pausgezinden met vele kerkvaders menen, maar zonder enige gegronde reden, dat Christus wijn met water gemengd gebruikt heeft).
Deze beide elementen, brood en wijn, heeft de Zaligmaker in het Heilig Avondmaal door een Goddelijke wijsheid en voorzienigheid samengevoegd, want:
Niet alleen worden brood en wijn tot een volkomen voeding vereist en zijn ze daartoe genoeg.
Maar ook zijn ze bij allen over de gehele aardbodem voortdurend in gebruik, en bovendien altijd bij de hand.
Verder: na de afschaffing van het gebruik van vlees en bloed in de heilige dingen, als bijzonder eigen* aan de oude huishouding,* kunnen er nauwelijks gepastere elementen gebruikt worden.
Tot slot: nauwelijks kon iets krachtdadigers het algemene oogmerk, gebruik en krachtdadigheid van het sacrament voorstellen, namelijk de geestelijke voeding en de mystieke* vereniging met Christus.
Een toepassend teken, dat er is in het gebruik en in de plechtigheden die bij deze elementen steeds waargenomen worden, en zonder welke die elementen geen sacrament uitmaken. Onder deze plechtigheden komt ons voor:
De dienaar, die Gods Persoon voorstelt, of Zijn huisverzorger (1 Kor. 4:1): in het eerste Avondmaal de Zaligmaker Jezus Zelf, en na Hem en op Zijn gezag alle dienaars van de kerk.
De neming, waardoor, evenals bij de Joden in het pascha de huisvader, zo Christus als de Vader van het geestelijke huisgezin, het hele brood onder het eten in Zijn handen genomen heeft (Matth. 26:26,27; Mark. 14:22) en van de overige broden afgezonderd heeft.
De zegening ofwel consecratie (Matth. 26:26,27; Mark. 14:22):
Niet alleen een gewone zegening, die vóór het middag- of avondeten bij allen steeds gebruikt werd (2 Tim. 4:4).
Maar bovendien een sacramentele zegening, die het gewone gebruik van de elementen veranderde in een sacramenteel en heilig gebruik, zoals omtrent het pascha bij de Joden gebruikelijk was.
Deze consecratie behelsde een gebed, een dankzegging en een uitgedrukt woord. Met deze zaken betuigde Hij de sacramentele verandering van de elementen en legde Hij ons de plicht op om dit na te volgen.
De breking (Matth. 26:26,27; Mark. 14:22), van het pascha overgenomen, waar de huisvader, nadat hij de zegening verricht had, het brood brak en de gasten zegende. Daarom wordt het gehele sacrament meermaals een ‘breking des broods’ genoemd (Hand. 2:42; 1 Kor. 10:16). Deze vond niet alleen plaats vanwege een gemakkelijker ronddeling, maar ook vanwege de mystieke verbreking van Christus (1 Kor. 11:16).
De ronddeling, insgelijks van het Joodse pascha overgenomen, waar de huisvader, nadat hij het brood zelf geproefd had, het aan de aanzittende gasten toereikte. De ronddeling van Christus hield twee zaken in:
Een bevel om het te nemen en op een bepaalde manier te gebruiken: ‘Neemt, eet, doet dat tot Mijn gedachtenis.’
Een belofte: ‘Dit is Mijn lichaam.’ Alsof Hij zei: ‘Als u aldus gedaan zult hebben, zult u Mijn lichaam nemen.’ Dit hebben wij in de verklaring van de tekst al aangestipt.
Bij deze verrichtingen van de Heiland komt aan de zijde van de communicanten het volgende:
Het aannemen, insgelijks bij het Joodse pascha gebruikelijk, waar ieder van de aanliggende gasten het hem door de huisvader toegereikte brood met de hand aannam.
Het eten naar het voorschrift van Christus, waarvan de krachtdadigheid van de natuurlijke voeding afhing.
Hierbij kwam in het bijzonder, met een bijzondere reden:
De inschenking van de wijn. Hoewel hiervan geen uitdrukkelijke vermelding in de Heilige Schrift voorkomt, wordt ze toch duidelijk genoeg afgeleid uit de uitgedrukte vergieting van Christus’ bloed (Matth. 26:28).
Het drinken van de wijn (Matth. 26:27; Mark. 14:23), insgelijks uit het pascha overgenomen, waarvan het gebruik en de krachtdadigheid van de wijn afhangt.
De dankzeggende lofzang (Matth. 26:30), insgelijks aan het pascha ontleend.