Navigatie

Klik op één
van de segmenten!

 

Gekoppelde paragrafen met "Goede werken"

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 1

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 1

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Deel 1/6 - De voorkennis van de godgeleerdheid - Het geloof in God.

Boek II - Hoofdstuk 1 Het zaligmakende geloof

1.24Derde vraag: bestaat het zaligmakende geloof in de onderhouding van de geboden van Christus?

Men vraagt ten derde: bestaat het zaligmakende geloof in de onderhouding van Christus’ geboden?

Het gevoelen van verschillende partijen

De pausgezinden, om des te gemakkelijker af te dwingen dat de mens gerechtvaardigd wordt uit de werken, stellen dat het geloof niet alleen een goed werk is, maar dat het ook als een goed werk aangemerkt wordt in het stuk van de rechtvaardiging. 

De remonstranten zeggen, met hetzelfde oogmerk, dat het geloof wel geen volmaakte gehoorzaamheid is, maar dat het toch, door een aannemende waardering, door God gehouden en aangenomen wordt voor een volmaakte gehoorzaamheid in het stuk van de rechtvaardiging. 

De socinianen willen de voldoening en de verdiensten van Christus des te krachtiger van het zaligmakende geloof, en tegelijk van de gehele christelijke godsdienst uitsluiten, en stellen dat wij niet door het geloof van Christus alleen gerechtvaardigd worden, maar door de onderhouding van Christus’ geboden, en dus door de evangelische werken, zoals zij graag spreken. Daarom stellen zij dat het zaligmakende geloof nergens anders in bestaat dan in de gehoorzaamheid aan Christus’ geboden. 

Het gevoelen van de gereformeerden

De gereformeerden loochenen niet dat het geloof, in zichzelf en stoffelijk* beschouwd, een soort werk is (Joh. 6:29), en een werk of daad van gehoorzaamheid. Zij ontkennen echter dat het geloof in het stuk van de rechtvaardiging aangemerkt wordt als een werk, ofwel als een daad van gehoorzaamheid. Dit zullen wij elders uitvoerig zien. Zij ontkennen bovendien dat het geloof een onderhouding van Christus’ geboden is, en zij beweren dat het geloof voornamelijk bestaat in een aannemen van God als het hoogste Einddoel, en van Christus als de enige Middelaar. 

Bewijzen uit de Schrift

De Heilige Schrift leert op meer dan één manier dat het geloof niet de onderhouding van Christus’ geboden is.

  1. In de omschrijvingen onderscheidt zij het geloof en de werken van elkaar. Ze zegt dat het geloof een ‘aannemen van Christus’ is (Joh. 1:12), en ‘een vaste grond der dingen die men hoopt, en een bewijs der zaken die men niet ziet’ (Hebr. 11:1). Maar ze zegt dat de werken daarentegen een ‘vervulling van de wet’ zijn (Rom. 13:10). 

  2. Zij onderscheidt geloof en gehoorzaamheid, als oorzaak en gevolg (Gal. 5:6; 1 Tim. 1:5).

  3. Zij schrijft aan beide verschillende gevolgen of uitwerkingen toe: aan het geloof de rechtvaardiging (Rom. 3 en 4; Gal. 2 en 3; Ef. 2:8), de aanneming tot kinderen (Joh. 1:12) en de vereniging met Christus (Ef. 3:17); en diezelfde dingen ontkent zij van de gehoorzaamheid of de goede werken (Gal. 3:2,5). 

  4. Zij eigent ook aan beide een verschillend richtsnoer toe: aan het geloof het Evangelie (Mark. 1:15), en aan de gehoorzaamheid de wet (Matth. 22:37; Rom. 13:8-10).

  5. Ja, in elk geval in het stuk van de rechtvaardiging stelt zij het geloof en de gehoorzaamheid of de goede werken tegenover elkaar (Rom. 3:20; Gal. 2:16). 

Bevestiging met redenen

Ik zal de ongerijmdheden van het sociniaanse gevoelen niet noemen, die voor de christenen volstrekt ondraaglijk zijn. Want door dat gevoelen wordt:

  1. De voldoening van Christus uitgesloten van het geloof.

  2. De mens uitgesloten van het deelgenootschap aan Christus (Rom. 10:3; Gal. 5:4-6). 

  3. Christus uitgesloten van de volmaakte eer der vrijkoping en verlossing. Want als allerlei werken de grond zijn van onze rechtvaardiging, dan is Christus dat niet alleen.

  4. Alle hoop van zaligheid uitgesloten van eenieder. Want buiten Christus, door het geloof aangenomen, is geen zaligheid (Hand. 4:12; Joh. 14:6; Joh. 3:16). 

  5. Alle christelijke godsvrucht uitgesloten. Want die vloeit alleen voort uit Christus, door het geloof aangenomen (Joh. 15:4,5). 

Bovendien voert het sociniaanse gevoelen ook het pausdom weer opnieuw in, dat de rechtvaardiging zoekt in de werken. 

Antwoord op tegenwerpingen

Uit de volgende zaken volgt niet dat het geloof in de gehoorzaamheid zou bestaan:

Tegenwerping 1. Van Christus wordt gezegd dat Hij de zaligheid beloofd heeft aan degenen die Hem gehoorzaam zijn. En niemand die niet aan de bevelen van Christus gehoorzaam is, wordt gezaligd (Hebr. 12:14). 

Antwoord. Daardoor wordt niets anders te kennen gegeven dan dat de gehoorzaamheid onafscheidelijk is van het geloof, maar niet dat ze het geloof zelf is (Gal. 5:6). 

Tegenwerping 2. Jakobus zegt dat het geloof zonder de werken dood is (Jak. 2:26). 

Antwoord. Van het geloof wordt in geen andere zin gezegd dat het zonder enige werkzaamheid dood is, dan omdat de werken uit het geloof, zoals de werkzaamheden uit het leven, voortvloeien.

Tegenwerping 3. De vromen en de gehoorzamen worden ‘gelovigen’ genoemd (Hebr. 11).

Antwoord. Dat gebeurt nergens anders om, dan omdat geloof en gehoorzaamheid onafscheidelijk zijn, maar niet omdat ze een en hetzelfde zijn. 

Naar paragraaf

1.53Zevende praktijk: het leven van het geloof

De zevende betrachting betreft het gebruik en het nut van het geloof. Vandaar wordt ook wel gezegd dat het geloof ‘werkende’ is (Gal. 5:6), en dat wij ‘wandelen door het geloof’ (2 Kor. 5:7), en ook ‘leven door het geloof’ (Hab. 2:4; Rom. 1:17; Gal. 3:11; Hebr. 10:38). ‘Hetgeen ik ... leef, dat leef ik door het geloof des Zoons Gods’ (Gal. 2:20). 

Dit wil in het algemeen niets anders zeggen dan: God en de Middelaar, Die men door geloof aangenomen heeft, geheel en al vertrouwen, en van Hen in al zijn behoeften afhankelijk zijn, en zichzelf met al het zijne aan Hen opdragen en overgeven. 

In het bijzonder sluit het geloof drie daden in: 

1. Eén wezenlijke daad: God en de Middelaar aan te nemen (waarover eerder uitvoerig gesproken is).

2 en 3. Twee daarop volgende daden: (a) vertrouwende afhankelijkheid en (b) gehoorzamende onderwerping. 

  1. Het geloof leeft door afhankelijkheid in allerlei gevallen en noden, hetzij geestelijke, hetzij tijdelijke, en wel allermeest wanneer wij in onzekerheid zijn, wanneer alle steunsels van vertrouwen ontbreken. Zo wandelen wij ‘niet door aanschouwen’, maar ‘door geloof‘ (2 Kor. 5:7), dat is: wij kennen en gevoelen onze behoefte en onmacht door en door (Luk. 15:16,17), wij gaan als het ware uit onszelf uit (Hebr. 13:13). Terwijl wij van de algenoegzaamheid, goedheid en getrouwheid van God en de Zaligmaker verzekerd zijn (Filipp. 4:12,13; Rom. 8:36,37), verbeiden wij Zijn hulp (Rom. 7:24,25) met lijdzaamheid. Wij steunen op Zijn:

    • Algenoegzaamheid (Gen. 17:1), waardoor Hij een Schild en Rondas is (Ps. 84:12). 

    • Goedheid (Ex. 34:6,7), waardoor Hij ‘Die ook Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft’, ‘ons ook met Hem ... alle dingen schenken’ zal (Rom. 8:32). 

    • Waarheid en getrouwheid in Zijn beloften (Rom. 4:19,20; 2 Tim. 2:13). 

  2. Het geloof leeft door gehoorzamende onderwerping. Ik noem:

    • Gehoorzaamheid (Rom. 1:5), waardoor wij ons geloof tonen in en uit de werken (Jak. 2:18). Wij wandelen door geloof (2 Kor. 5:7); niet door eigen beweging, maar door Gods bevel (Deut. 12:32); niet door eigen krachten, maar in de kracht van God (1 Kor. 15:10; Gal. 2:20), terwijl niet de wereldse begeerlijkheden, maar de Goddelijke beloften ons daartoe aanzetten (2 Kor. 7:1).

    • De verdienste van Christus, waarmee al de werken en daden van de gelovigen als het ware gedoopt worden, zodat ze Gode zullen behagen (Hebr. 11:6; Rom. 14:23). Zo haasten zij zich met een verzekerd geloof tot God (Hebr. 10:22). 

Naar paragraaf