Klik op één
van de segmenten!
Gekoppelde paragrafen met "Geloften"
Handboek Dogmatiek
Johannes à Marck (1656-1731)
Het boek is een heruitgave van het bekende theologisch naslagwerk ‘Het merg van de christelijke godgeleerdheid’.
Hoofdstuk 26 Het gebed, het vasten, het waken, de aalmoezen en de geloften
26.35De naam ‘geloften’
Zo komen wij ten slotte bij de ‘geloften’. De benaming daarvan is in het Latijns (votum), het Grieks (euchē) en het Hebreeuws (neder) vrij nadrukkelijk.
Het Latijnse en Griekse woord, evenals ook misschien het Hebreeuwse woord: ‘Want Gij, o God, hebt gehoord naar mijn geloften’ (Ps. 61:6), wordt dikwijls genomen voor zowel de ‘wens’ van onze ziel als het daaruit voortkomende ‘gebed’. Dit willen sommige roomsen, met Bellarminus, wijten aan de goddeloosheid van de heidenen, die geen geloften deden zonder bijgevoegde begeerten. Maar dan hadden zij hun monniken niet minder moeten beschuldigen, van wie de geloften ook zien op het verkrijgen van een groot ‘extra loon’ van God.
Hier verstaan wij onder de ‘gelofte’ niet de beloofde zaak (Deut. 12:17), maar de daad van een godsdienstige belofte, hetzij verborgen of openbaar, hetzij algemeen of bijzonder, hetzij zonder of onder voorwaarde, hetzij voor een tijd of voor altijd, hetzij alleen met het hart of ook met uiterlijke woorden, enz.
Definitie van de gelofte
Een gelofte is dus: ‘Een godsdienstige belofte, aan God gedaan, om iets te doen of te laten tot Zijn eer en onze zaligheid.’