Klik op één
van de segmenten!
Dienaren - Roeping
Gekoppelde paragrafen met "Dienaren - Roeping"
Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 4
Petrus van Mastricht (1630-1706)
Deel 4/6 - De toepassing van de verlossing - De kerk.
Boek VII - Hoofdstuk 2 De dienaren van de kerk
2.9Om welke reden de gewone bediening zo genoemd wordt
De ‘gewone’ bediening wordt zo genoemd:
Naar de gewone heilige dingen, en ook naar de gewone bediening daarvan, waarvan het hun niet geoorloofd is een nagelbreed af te wijken (Deut. 4:2; Deut. 12:32).
Omdat ze op het allerstriktst afhangt van het gewone richtsnoer dat door de buitengewone dienaars in de Heilige Schrift geopenbaard is, en van de middelen die God in de kerk ingesteld heeft, tot haar altijddurende opbouw (Jes. 8:20; 2 Tim. 15-17).
Naar de gewone roeping, door middel waarvan ze geschonken wordt. Een gewone roeping is een roeping die niet alleen tot een gewone bediening van de heilige dingen strekt, maar ook door de kerk, die uit gewone mensen bestaat, uitgebracht wordt. Dit moet zo verstaan worden, dat het recht zelf om te bedienen onmiddellijk van God is – waarom de geroepenen inderdaad wettige dienaars van God zijn – maar dat de aanwijzing van de persoon op wie de roeping uitgebracht wordt, plaatsvindt door middel van de kerk (Hand. 13:2; 1Tim. 4:14).
2.30Derde vraag: is voor de gewone bediening van de openbare heilige dingen een roeping noodzakelijk?
Men vraagt ten derde: is voor de gewone bediening van de openbare heilige dingen een wettige roeping noodzakelijk?
Het gevoelen van verschillende partijen
De socinianen ontkennen dit volstrekt, om aan iedere bekwame christen de macht om te dienen toe te staan.
De wederdopers maken onderscheid tussen een bisschop en een vermaner. Zij erkennen dat een roeping noodzakelijk is bij de eerste, maar niet bij de tweede.
De arminianen leren ook dat een middellijke roeping niet altijd, noch bepaald noodzakelijk is.
Het gevoelen van de gereformeerden
Hoewel de gereformeerden erkennen dat het in een buitengewoon geval zou kunnen gebeuren dat de heilige dingen door een niet-middellijk geroepene bediend worden, toch leren zij dat gewoonlijk een roeping noodzakelijk is, want:
De Heilige Schrift leert dit duidelijk (Rom. 10:14,15; Hebr. 5:4,5; Hand. 13:2; 1 Tim. 5:17, vgl. met vers 22).
Zij die lopen zonder geroepen te zijn, worden bestraft (Jer. 23:21).
De voorbeelden van de roeping onder beide Testamenten bevestigen dit (Ex. 3:10; Jes. 6:8; Matth. 10:1-5; Joh. 1:6,33; Luk. 10:1; Hand. 21:26; Hand. 14:23; Tit. 1:5).
De dienaars zijn gezanten van God en van Christus (2 Kor. 5:19,20), en voor dezulken is buiten alle twijfel een zending en een mandaat noodzakelijk.
Noch Christus, noch de apostelen, noch de evangelisten, noch de herders en leraars, noch de regerende ouderlingen, noch de diakenen hebben in de apostolische en vroege kerk de kerkelijke bediening aanvaard zonder een wettige roeping.
Antwoord op tegenwerpingen
Niettemin wenden de tegenpartijen het volgende in hun voordeel voor:
Tegenwerping 1. Ieder die bekwaam is, is het geoorloofd het opzienersambt te begeren (1 Tim. 3:1).
Antwoord. Het is echter niet geoorloofd zonder een wettige roeping het opzienersambt te bedienen.
Tegenwerping 2. In de apostolische kerk hebben sommigen geleerd zonder een roeping (Hand. 8:4; 11:19).
Antwoord.
Er wordt niet gezegd dat zij zonder roeping gepredikt hebben.
En indien zonder roeping, dan moet men het zo begrijpen, dat zij alleen persoonlijk ofwel niet-openbaar geleerd hebben.
Met name: Filippus is een evangelist geweest (Hand. 21:8) en was dus met de apostelen buitengewoon of ook zelfs onmiddellijk geroepen.
Tegenwerping 3. Het prediken is een plicht van liefde (1 Thess. 5:11).
Antwoord. Persoonlijk ofwel niet-openbaar leren en vermanen is een plicht van algemene liefde, waarover de apostel in de aangehaalde plaats spreekt. Echter, in het openbaar te leren is wel een plicht der liefde, maar om zo te zeggen ‘ambtshalve’ (ex officio), en dat ambt wordt niet anders geschonken dan door een roeping.
Tegenwerping 4. Het profeteren heeft aan ieder vrijgestaan (1 Kor. 14:3 e.v.).
Antwoord. Het profeteren was door de apostel aan ieder geoorloofd, maar dan wel aan dezulken die reeds profeten (vers 29,32) en bijgevolg geroepen waren (Jer. 22:21; Ef. 4:11).