Klik op één
van de segmenten!
Gekoppelde paragrafen met "Diakenen"
Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 4
Petrus van Mastricht (1630-1706)
Deel 4/6 - De toepassing van de verlossing - De kerk.
Boek VII - Hoofdstuk 2 De dienaren van de kerk
2.22Ten vierde: de diakenen
De diakenen worden in het register van de kerkelijke ambten ‘behulpsels’ (1 Kor. 12:28) en degenen ‘die barmhartigheid doen’ genoemd (Rom. 12:8); zij zijn in de kerk genoeg bekend onder hun andere naam [‘diakenen’] (Filipp. 1:1).
Zij hielden zich ambtshalve bezig met de dingen van de kerk die dit leven aangaan, in het verzamelen en uitdelen van de aalmoezen. Die macht zelf is allereerst bij de apostelen zelf geweest (Hand. 6:1,2 e.v.; Hand. 4:34,35). Naderhand, toen de apostelen door de toenemende lasten niet genoeg waren voor deze zorg, zijn er zeven mannen gekozen, vermaard door een eervol getuigenis en vol van de Heilige Geest, die deze zorg op zich zouden nemen (Hand. 6:1-7). Bij hen kwamen ook de diaconessen (1 Tim. 5:9; Rom. 16:1).
Hun hoedanigheden en roeping worden voorgesteld in de zojuist genoemde teksten.
Hun algemene werk was ‘de tafelen te dienen’, διακονεῖν (diakonein) (Hand. 6:3). Daarvan is ongetwijfeld de naam ‘diakonen’ in gebruik gekomen. Deze zorg is oudtijds in de vroege kerk verschillend geweest: sommigen besteedden aandacht aan de zieken, sommigen aan de oude mensen, sommigen aan de vreemdelingen, sommigen aan de wezen en sommigen aan de armen. Voor dit alles is in de benauwdheden van de vroege kerk zeer milddadig zorg gedragen. Maar nu de zaken van de kerken erop vooruitgegaan zijn, worden de plichten van de diakenen alleen door het inzamelen en uitdelen van de aalmoezen voldoende vervuld.