Klik op één
van de segmenten!
Bidden - Tijd
Gekoppelde paragrafen met "Bidden - Tijd"
Handboek Dogmatiek
Johannes à Marck (1656-1731)
Het boek is een heruitgave van het bekende theologisch naslagwerk ‘Het merg van de christelijke godgeleerdheid’.
Hoofdstuk 26 Het gebed, het vasten, het waken, de aalmoezen en de geloften
26.10De tijd van het gebed
Tot slot moeten we handelen over de tijd van het gebed, die ‘altijd’ is, vanwege de gedurigheid van onze nood en Gods weldadigheid:
‘... biddende te allen tijde in den geest’ (Ef. 6:18).
‘Bidt zonder ophouden’ (1 Thess. 5:17).
Dit moet men echter niet opvatten in de zin van de oude ketterse bidders, alsof men nooit iets anders moest doen dan bidden, wat de roomse monniken in hun lichamelijke inactiviteit grotendeels navolgen. Want God heeft de arbeid met het gebed verbonden, en zelfs de heidenen hebben de betamelijkheid van dit verband erkend. Maar men moet het zo opvatten, dat het gemoed altijd geschikt tot het gebed behoort te zijn, en deze plicht in alle tijden, zowel van blijdschap als van droefheid, betracht dient te worden, en alle aanhouding in het gebed noodzakelijk is, volgens de aangehaalde gelijkenis van de Zaligmaker (Luk. 18:1) en het woord van Paulus: ‘Volhardt in het gebed’ (Rom. 12:12).
Daarom stellen wij met recht vast, ondanks deze algemene waarheid, dat men in het bijzonder bidden moet in:
Alle zwaardere, zowel openbare als bijzondere, noden, want daardoor drijft God ons eerst tot smeking en daarna tot dankzegging aan: ‘En roep Mij aan in den dag der benauwdheid’ (Ps. 50:15; zie ook Joël 2:17; Luk. 22:40,44; Jak. 5:13).
Het begin van al ons werk, in het bijzonder wat groot en wat heilig is:
‘En bevestig Gij het werk onzer handen over ons, ja, het werk onzer handen, bevestig dat’ (Ps. 90:17).
‘Mijn hulp is van den HEERE, Die hemel en aarde gemaakt heeft’ (Ps. 121:2; zie ook Ps. 127:1-2).
Daarheen worden wij ook geleid door de leer en de praktijk van de heidenen: in hun redeneren, schrijven, bouwen van huizen en landen, huwelijken en openbare verrichtingen van het aanstellen van overheden, het maken van wetten, het aangaan van oorlogen, het slachten van offeranden, enz.
Op gezette tijden, van:
Het jaar, vooral in zijn begin.
De week, nu op de eerste dag daarvan, die ‘dag des Heeren’ heet.
De dag, namelijk met de aanvang en de uitgang daarvan, evenals ook voor en na het eten, enz.
Dit is door het gebruik van de christenen niet minder dan van de heidenen sinds lang bevestigd, en de Joden hebben eertijds ook hun vaste uren van gebed gehad:
‘Des avonds, en des morgens, en des middags zal ik klagen en getier maken; en Hij zal mijn stem horen’ (Ps. 55:18).
‘En hij knielde drie tijden des daags op zijn knieën’ (Dan. 6:11).
‘Petrus nu en Johannes gingen tezamen op naar den tempel, omtrent de ure des gebeds, zijnde de negende ure’ (Hand. 3:1).
‘..., klom Petrus op het dak om te bidden, omtrent de zesde ure’ (Hand. 10:9).
Hoewel wij zulke uren van gebed heel graag goedkeuren, kunnen wij echter geenszins instemmen met de gestelde bidtijden van de roomsen, zowel overdag als ’s nachts, vooral vanwege de grote bijgelovigheid en onbegrijpelijke afgoderij die zich in de dan voorgeschreven gebeden voordoet.