Klik op één
van de segmenten!
Bidden - Manier
Gekoppelde paragrafen met "Bidden - Manier"
Handboek Dogmatiek
Johannes à Marck (1656-1731)
Het boek is een heruitgave van het bekende theologisch naslagwerk ‘Het merg van de christelijke godgeleerdheid’.
Hoofdstuk 26 Het gebed, het vasten, het waken, de aalmoezen en de geloften
26.6De manier van het gebed
Het verzoek van het gebed moet op een betamelijke wijze plaatsvinden. Hiertoe behoort in het bijzonder:
Een eerbied, die de grote Opperheer waardig is. Deze eerbied houdt in:
Een recht verstand van datgene wat wij bidden: ‘Ik zal wel met den geest bidden, maar ik zal ook met het verstand bidden; ...’ (1 Kor. 14:15).
Een aandachtig letten op God, op onszelf, op de begeerde zaak en op de reden en manier van onze begeerte (vgl. Ps. 145:18; Ef. 6:18): ‘God is een Geest, en die Hem aanbidden, moeten Hem aanbidden in geest en waarheid’ (Joh. 4:24).
Een rechte nederigheid, uit aanmerking van zowel Gods hoogheid en onze nietigheid als Gods rechtvaardigheid en onze boosheid (Pred. 5:1; Luk. 18:13; Ef. 6:18: ‘Zijt met de ootmoedigheid bekleed; want God wederstaat de hovaardigen, maar den nederigen geeft Hij genade. Vernedert u dan onder de krachtige hand Gods, ...’ (1 Petr. 5:5-6).
Een volkomen onderwerping onder Gods wil, naardat Zijn wil ons lot belieft te beschikken, en naardat Zijn wil van ons in Zijn wet eist (Jes. 1:15; Jes. 55:6; 1 Tim. 2:8; Hebr. 10:22): ‘Naakt tot God en Hij zal tot u naken. Reinigt de handen, gij zondaars, en zuivert de harten, gij dubbelhartigen’ (Jak. 4:8).
Een vertrouwen van een zekere verhoring (Mark. 11:22-24): ‘Maar dat hij ze begere in geloof, niet twijfelende; want die twijfelt, is een baar der zee gelijk, die van den wind gedreven en op en neder geworpen wordt. Want die mens mene niet dat hij iets ontvangen zal van den Heere’ (Jak. 1:6-7). Dit vertrouwen steunt op:
In het algemeen:
Gods macht, waardoor Hij ‘machtig is meer dan overvloediglijk te doen boven al wat wij bidden of denken’ (Ef. 3:20).
Zijn goedheid, waardoor Hij als een hemelse Vader boven alle aardse vaders ‘goede gaven geven zal dengenen die ze van Hem bidden’ (Matth. 7:11).
In het bijzonder:
De verdiensten en voorbede van Christus (Joh. 14:13; Joh. 16:23-24).
De veelvuldige beloften van God (Ps. 145:18; Matth. 7:7).
De menigvuldige ervaring van verhoring, zowel bij onszelf als bij andere gelovigen (Jak. 5:16-17).
God bedriegt de hoop van de gelovigen in dit verband geenszins, maar om Christus’ verdienste en voorbede, en ook om de werking van de Geest in hen, vervult Hij die zeker, op de een of andere manier en tijd, echter zonder de minste verandering van Zijn eeuwige raad. Door deze verhoringen maakt Hij de Zijnen aanhoudend en ijverig in de gebeden, ook te midden van al hun benauwdheden en Zijn Vaderlijke afwijzingen en afkeringen (Ps. 85:8-9; Ps. 123:2; Luk. 18:1; Rom. 12:11-12).