Klik op één
van de segmenten!
Besnijdenis en Doop
Gekoppelde paragrafen met "Besnijdenis en Doop"
Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 3
Petrus van Mastricht (1630-1706)
Deel 3/6 - De verlossing door Christus.
Boek V - Hoofdstuk 11 Het leven van de Middelaar
11.5Een drieërlei periode van dit leven
Dit natuurlijke leven is na de geboorte doorgebracht onder drie perioden:
(1) De ingang.
(2) De voortgang.
(3) De uitgang.
Eerste periode: de ingang van Christus’ leven
De eerste van deze perioden heeft Zijn kindsheid uitgemaakt.
Ten eerste: Zijn besnijdenis
In Zijn kindsheid heeft Hij door Zijn besnijdenis, die op de achtste dag van Zijn leven werd verricht (zie hierover Luk. 2:21), het verbond met God aangegaan en verzegeld, ten aanzien van de inwijding daarvan.
Dit is een drieërlei verbond:
1. Een nationaal verbond, dat Hij gemeen had met de hele Joodse natie. Hij heeft erkend en betoond dat Hij uit het midden en uit de broederen, de Joden, was, uit welke God beloofd had dat Hij de Messías als Profeet verwekken zou (Deut. 18:15,18); en dat gezegende Zaad van Abraham, Izak en Jakob, Dat eertijds zo dikwijls en zo luisterrijk beloofd was.
2. Een persoonlijk verbond, dat Hij met alle uitverkorenen gemeen heeft, waarin en waardoor God aan Hem verzegeld heeft dat Hij Zijn God was (Gen. 17:8,10, vgl. met Ps. 22:2).
3. Een Middelaarsverbond, dat in de eeuwige ‘raad des vredes’ (Zach. 6:13; Jes. 53:10) ingegaan is tussen de Vader en tussen Hem, waarin Hij Zich voor ons heeft gesteld tot Borgovernemer* en Middelaar (zie hierover Matth. 26:28; Luk. 22:20).
De verzegeling van dit verbond in Zijn besnijdenis werd voornamelijk verricht door:
- Het afsnijden van de vleselijke voorhuid, waardoor Hij aanduidde en verzegelde dat die geestelijke voorhuid, waarmee wij van nature door de zonde behept zijn (Deut. 10:16; Rom. 2:25-27), door Zijn leven weggenomen zou worden (Deut. 30:6; Ez. 36:26, vgl. met Kol. 2:10,11).
- Een moeilijke en pijnlijke uitstorting van bloed, om al direct in het begin van Zijn leven vooraf te leren en te verzegelen dat het Middelaarsverbond door Zijn bloed bekrachtigd zou worden. Dit verbond wordt daarom het ‘bloed des verbonds’ genoemd (Ex. 24:8, vgl. met Matth. 26:28; Mark. 14:24). En vanwege deze vernieuwing van het Middelaarsverbond en de aanvankelijke bekrachtiging daarvan, die door het uitstorten van Zijn bloed heeft plaatsgevonden, heeft Hij in Zijn besnijdenis op Goddelijk gezag de allerzoetste Naam Jezus ontvangen. Daarover hebben wij uitvoerig onderwijs gegeven in hoofdstuk 3.
11.24Eerste vraag: pasten de besnijdenis, de toewijding in de tempel, de viering van het pascha en andere ceremoniële zaken bij de Middelaar?
Men vraagt ten eerste, wat betreft de kindsheid van Christus: pasten de besnijdenis, de toewijding in de tempel, de viering van het pascha en andere ceremoniële zaken bij de Persoon van de Middelaar? De reden van twijfel is dat al die ceremoniële dingen zonde vooronderstellen, waarvan de Middelaar vrij is geweest. Niettemin moet men zeggen dat de genoemde dingen wel bij de Middelaar pasten, want:
1. Hij is een Hebreeuws kind geweest, onder het nationale verbond van God. Hebreeuwse kinderen waren volgens het Goddelijke voorschrift aan die ceremoniële dingen onderworpen (Gen. 17:10, vgl. met Gal. 5:3).
2. Hij moest met de Joden omgaan, als gezonden om ‘de verloren schapen van het huis Israëls’ te zoeken en te behouden (Matth. 15:24). Dit had zonder de besnijdenis en andere ceremoniële plechtigheden zo niet kunnen gebeuren (vgl. Hand. 16:3).
3. Hij moest alle gerechtigheid voor ons vervullen (Matth. 3:15; 5:17; Rom. 8:3,4).
4. Alle ceremoniële dingen zijn schaduwen geweest die door Zijn onderhouding weggenomen moesten worden, namelijk door Hem Die het lichaam van al die schaduwen was (Kol. 2:17; Hebr. 10:1).
In het bijzonder paste Hem:
- De besnijdenis, omdat zij een zegel van het genadeverbond was (Gen. 17:10,11; Hand. 7:8; Rom. 4:11), waarvan Hij Zelf de Middelaar en de Grondslag was (Hebr. 8:6; 9:15; 12:24).
- Zijn opdraging, opoffering en toewijding aan God, omdat Hij Gods Eerstgeborene was (Rom. 8:29; Hebr. 1:6), Die ons, door de zonde van God vervreemd en gescheiden (Jes. 59:2), moest terugbrengen tot God. Daartoe heeft Hij Zichzelf aan Zijn Vader moeten opofferen (Ef. 5:2).
- Het pascha, omdat Hij moest betonen dat Hij het Tegenbeeld daarvan was (1 Kor. 5:7).
Antwoord op een tegenwerping
Hier staat dit niet in de weg:
Tegenwerping. Al die ceremoniële dingen vooronderstellen zonde.
Antwoord. Hoewel Hij persoonlijk vrij geweest is van zonde, is Hij echter verbondshalve ‘zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem’ (2 Kor. 5:21).