Klik op één
van de segmenten!
Besnijdenis en Doop
Gekoppelde paragrafen met "Besnijdenis en Doop"
Handboek Dogmatiek
Johannes à Marck (1656-1731)
Het boek is een heruitgave van het bekende theologisch naslagwerk ‘Het merg van de christelijke godgeleerdheid’.
Hoofdstuk 29 De zegels van het genadeverbond
29.7De naam ‘besnijdenis’
Als eerste noemen we de ‘besnijdenis’, omdat zij niet alleen eerder is ingesteld, maar ook vóór het eten van het pascha nodig was.
In het Latijn (circumcisio) en Grieks (peritomē) betekent het woord een ‘volkomen afsnijding aan alle kanten’. Het wordt door Paulus ook aardig gesteld tegenover de ‘versnijding’ van de kwade arbeiders (Filipp. 3:2).
Wij hebben het hier:
Niet over de besnijdenis in een geestelijke zin, zoals zij de wegneming van de onreinheid der zonde betekent (Deut. 10:16; Deut. 30:6; Rom. 2:28-29; Filipp. 3:3; Kol. 2:11).
Maar over de lichamelijke besnijdenis, en dan niet zoals daardoor oneigenlijk de besnedenen worden verstaan (Gal. 2:8), maar in eigenlijke zin de daad van de besnijdenis zelf.
Definitie van de besnijdenis
Wij beschrijven de besnijdenis als: ‘Het eerste gewone verbondszegel van het Oude Testament, waarin door de afsnijding van de voorhuid, verricht bij het mannelijke zaad van Abraham en dat bij de zuigelingen op de achtste dag, de ware bevrijding van de zonde door Christus aan de gelovigen is verzegeld, en zij tegelijk van de andere volkeren in het algemeen zijn onderscheiden.’