Klik op één
van de segmenten!
Bekering
Gekoppelde paragrafen met "Bekering"
Handboek Dogmatiek
Johannes à Marck (1656-1731)
Het boek is een heruitgave van het bekende theologisch naslagwerk ‘Het merg van de christelijke godgeleerdheid’.
Hoofdstuk 22 De plichten van het genadeverbond: geloof en bekering
22.3Er zijn twee hoofdplichten: geloof en bekering
De plichten zijn er met name twee: geloof en bekering.
Deze komen ons soms afzonderlijk voor:
Het geloof (Jes. 28:16; Mark. 16:16; Joh. 3:16: ‘Gelooft in den Heere Jezus Christus en gij zult zalig worden’ (Hand. 16:31).
De bekering of boetvaardigheid(Matth. 3:2; Luk. 13:5; 15:10): ‘Bekeert u, en een iegelijk van u worde gedoopt in de Naam van Jezus Christus, tot vergeving der zonden’ (Hand. 2:38).
In dat geval sluit de ene plicht de andere niet uit, maar houdt die veeleer in, als daarmee noodzakelijk verbonden.
Soms worden ze uitdrukkelijk samengevoegd:
‘Bekeert u en gelooft het Evangelie’ (Mark. 1:15).
‘Betuigende beide Joden en Grieken de bekering tot God en het geloof in onzen Heere Jezus Christus’ (Hand. 20:21).
We moeten hierover in het algemeen nog het volgende opmerken:
Deze plichten zijn impliciet door de wet bevolen in het algemene gebod van de gehoorzaamheid aan God, maar zodanig dat zij alleen door het Evangelie ons worden voorgesteld met een verklaring van hun voorwerp, manier en ware aard.
Zij worden door een onderlinge vermenging van hun bijzondere daden tegelijkertijd in de mens gevonden, zodanig dat de roomsen en sommige anderen tevergeefs veel twisten over hun ware onderscheid en onderlinge volgorde.
22.27De naam ‘bekering’
De drie deugden geloof, hoop en liefde kunnen door de mens, die een wanhopig dodelijke hater van God en zijn naaste is, niet worden betracht zonder een zeer grote verandering. Daarom vloeit daaruit de plicht van ‘bekering’ voort, die nu nog kort door ons beschouwd moet worden.
De Latijnse naam voor ‘bekering’ (resipiscentia), die goed met sommige Griekse namen overeenkomt, betekent eigenlijk ‘weer wijs wording’. Daarom is deze naam heel goed van toepassing op de dwaze en onzinnige zondaar, als hij daarna weer tot zichzelf komt (Luk. 15:17).
In het Hebreeuws wordt, evenals door ons, gesproken over:
‘Terugkering’, die staat tegenover een voorgaande afwijking van God en het goede.
‘Omkering’, door verandering van wezen en werking.
‘Bekering’, tot iemands ware plicht en geluk.
‘Berouw’ (Job 42:6; Jer. 8:6; 31:19).
Het belangrijkste Griekse woord (metanoia) geeft te kennen:
Volgens sommigen, een gepaste ‘bedenking’ of ‘overlegging’ van het gemoed.
Volgens anderen, een ‘voornemen van verandering’.
Volgens de meesten, een ‘bedenking achteraf’ of ‘wijsheid achteraf’.
Een tweede woord dat bij de Grieken gebruikelijk is (metameleias), drukt een ‘zorg achteraf’ uit.
Tussen deze twee woorden stellen velen het gebruikelijke onderscheid dat het eerste een evangelische en zaligmakende bekering, en het laatste een wereldse droefheid en verandering betekent. Maar dit blijkt zo niet uit de oorsprong van deze woorden, en ook niet uit het Schriftuurlijke gebruik ervan.
In de Schrift vinden wij dat het eerste woord gebruikt wordt voor:
De bekering van Tyrus en Sidon in zak en as (Matth. 11:21).
De Ninévieten (Matth. 12:41).
Het berouw dat Ezau met tranen zocht en niet vond (Hebr. 12:17).
Het tweede woord wordt gebruikt voor het berouw van de eerste zoon in het Evangelie, en voor het berouw om te geloven (Matth. 21:29,32).
We moeten echter toegeven dat het eerste woord wel het meest gebruikt wordt voor een ware en evangelische bekering.
In het Latijn is ook een tweede woord, ‘penitentie (poenitentia), in gebruik, dat enigszins met het woord ‘boetvaardigheid’ overeenkomt. Maar omdat het ziet op de straf die de mens vreest of reeds draagt, is het niet zo erg geschikt om de evangelische bekering uit te drukken. Dit hebben de ouden ook zelf opgemerkt, hoewel het al vanouds in gebruik is en bij de roomsen zeer gewoon.
De bekering wordt genomen:
Soms in een bredere zin, voor onze gehele wederkeer tot God met insluiting van het geloof.
Soms in een meer bepaalde zin, voor:
De uiterlijke vertoning van de bekering, die eertijds [in de vroege kerk] zeer verschillend was, naar de onderscheiden vierderlei staat en trap van de ‘penitenten’ of boetvaardigen.
De daadwerkelijke oefening van de bekering, zowel de eerste bekering bij onze roeping als de tweede bekering na zwaardere misstappen of ook na dagelijkse overtredingen (vgl. Openb. 2:5,16; 3:3).
Soms in een zin die daartussenin ligt en het meest eigenlijk is, voor de inwendige hebbelijkheid van het gemoed die naast het geloof wordt vereist, en die bijgevolg niet zozeer wettisch maar evangelisch is. Een wettische bekering vloeit voort uit de pure dreigementen van de wet, en is te vinden in Achab, Judas en andere wereldse mensen. In dat opzicht spreekt Paulus over ‘de droefheid der wereld’, die ‘den dood werkt’ (2 Kor. 7:10). Een evangelische bekering komt voort uit de verkondiging van het Evangelie door de medewerking van de Geest.
Definitie van de bekering
Op die manier zeggen wij dat de bekering is: ‘Een hebbelijkheid van de ziel, die de Geest door de bediening van het Woord en van de verbondszegels in de uitverkorenen werkt, waardoor zij hun zonden met hart en mond bekennen, met schaamte betreuren en met een voornemen tot alle tegenovergestelde deugd haten en laten, tot vergeving van die zonden en hun eeuwige zaligheid.’