Klik op één
van de segmenten!
Aanneming tot kinderen
Gekoppelde paragrafen met "Aanneming tot kinderen"
Handboek Dogmatiek
Johannes à Marck (1656-1731)
Het boek is een heruitgave van het bekende theologisch naslagwerk ‘Het merg van de christelijke godgeleerdheid’.
Hoofdstuk 28 De wedergeboorte, de aanneming, de verzoening en de verlossing
28.7De naam ‘aanneming’
Niet minder vermeldenswaard is de ‘aanneming’, die in de zaak deels met de roeping en deels met de rechtvaardigmaking overeenkomt.
De ‘aanneming’ wordt hier genomen:
Niet in het algemeen voor een gunstige aanneming tot enige bijzondere vriendschap, huiselijke gemeenschap of uiterlijke heerschappij. In deze zin wordt het woord misschien verstaan met het oog op de Israëlieten in het algemeen (Rom. 9:4; vgl. Ex. 4:22; Hos. 11:1).
Maar in het bijzonder voor een goedertieren aanneming van een vreemde tot een zoon.
Niet zoals die door de mensen onderling vanouds heeft plaatsgevonden (wat ook blijkt uit Gen. 16:2; 30:3; Ex. 2:10; Esther 2:7,15), en zoals die bij de Romeinen op verschillende wijze plaatsvond door:
Een testament.
Het gezag van de lagere overheid betreffende kinderen van het huisgezin.
De toestemming van de hoogste macht betreffende meerderjarige kinderen, zodat de geadopteerde kinderen overgingen in de naam, de erfenis en de vaderlijke macht van degenen die hen adopteerden.
Maar zoals God die ten aanzien van de mensen in het werk stelt.
In dit geval wordt de ‘aanneming tot kinderen’ soms oneigenlijk opgevat. Dan wordt daaronder de ‘overvloediger openbaring’ van de aanneming verstaan, en de ‘vrucht door een vollere toebedeling van de erfenis’. In deze zin eigent Paulus de aanneming misschien toe aan het Nieuwe Testament (Gal. 4:5-6; Rom. 8:15-16), en stelt hij haar zeker uit tot de laatste dag van de opstanding (Rom. 8:23).
Hier zien wij echter op de aanneming zelf, in de eigenlijke betekenis.
Definitie van de aanneming
Zo beschrijven wij de aanneming als: ‘Een weldaad van het genadeverbond, waardoor de uitverkorenen, die van nature van God zijn vervreemd, tot eigen kinderen des huizes en erfgenamen van God om Christus’ wil worden gesteld, tot hun zaligheid en Gods eer.’