Navigatie
Synopsis - Overzicht van de zuiverste theologie

Synopsis - Overzicht van de zuiverste theologie

De Synopsis Purioris Theologiae kan worden beschouwd als het begin van de theologische verwerking van de tijdens de Dordtse synode opgestelde leerregels.

Hoofdstuk 29

Over de voldoening van Jezus Christus

Antonius Thysius

29.1 De voldoening van Christus 

Stelling 1. Tot hiertoe is er gehandeld over de vleeswording van de Zoon van God en het doel daarvan, namelijk het ambt en de delen en de handelingen van het ambt, en de verschillende staten om dat uit te oefenen, zowel de nederige als de heerlijke; nu volgt dat wij de voldoening, die van Zijn Persoon en ambt, voornamelijk het Priesterlijke afhangt, nagaan.

29.2 Het woord voldoening 

Het woord ‘voldoening’ komt in de heilige dingen zelden voor met betrekking tot mensen, evenals ook ‘genoeg doen’, bij de Grieken hikanon poièsai (Mark. 15:15). Dit is dan zoveel doen, als voor de eiser of de beledigde en vertoornde die dat dringend opvordert, genoeg is; of aan iemands verlangen voldoen, hetgeen in het algemeen geschiedt door woorden en daden. Het is iets dat betrokken op iets dat verschuldigd is; dat betalen, welke betaling tweeërlei is, namelijk een oneigenlijke en overdrachtelijke (catachrestica), namelijk een mondelinge kwijtschelding (acceptilatio), die een verzonnen ingebeelde betaling is, daar als ontvangen gerekend wordt, en voor betaald gehouden, wat in werkelijkheid niet betaald is, of een ware en eigenlijk gezegde, die een volle en gelijkwaardige afbetaling is. In welken zin het hier door ons genomen wordt.

29.3 Niet in de Schrift 

Verder komt dit woord - betrokken op onze schuld jegens God, waardoor wij verplicht worden het verschuldigde aan gerechtigheid of gehoorzaamheid aan Hem te volbrengen, of het verschuldigde aan straf, hetzij door ons hetzij door een ander te dragen, als het zijn kan volkomen te dragen - in de Schrift niet voor. Maar woorden van dezelfde kracht liggen voor het grijpen, zoals ‘loskoping, afbetaling (lutroosis, apolutroosis)’, en dergelijke die aan Christus onze Borg en Plaatsbekleder worden toebedeeld.

29.4 Definitie 

De voldoening is: ‘De handeling van Christus God-en-mens (theanthroopos), waardoor Hij, naar het welwillend en rechtvaardig Goddelijk besluit, overeenkomstig Zijn gehoorzaamheid aan de Vader, en Zijn liefde tot de mensen, Zichzelf vrijwillig en uit eigen beweging tot Borg en Plaatsbekleder voor ons, namelijk in onze plaats en ons ten goede, stellende, voor ons alle straffen gedragen heeft voor onze zonden verschuldigd, en door die te doorstaan en geheel te voldoen, aan de Goddelijke gerechtigheid genoeg gedaan heeft, en door Zijn verdienste ons van de toorn, de vervloeking van God, en de eeuwige dood bevrijd heeft, gerechtigheid en eeuwig leven verworven heeft, tot bekendmaking van de rechtvaardigheid en barmhartigheid van God en tot ons heil.’

29.5 Eerste bewerkende oorzaak 

De eerste bewerkende oorzaak daarvan is de wil van God, Zijn welbehagen en besluit, dat zowel rechtvaardig als goedertieren is. Dit is rechtvaardig, omdat Hij gewild heeft dat er genoegdoening geschiedde; barmhartig omdat op zulk een wijze, namelijk, terwijl Hij dit naar recht van ons had kunnen eisen, Hij Zijn Zoon voor die taak bestemd en gegeven heeft, ‘God heeft Hem willen verbrijzelen, Hij heeft de zonden van ons allen op Hem gelegd’ (Jes. 53:10), en in vers 4 wordt Hij ‘van God geplaagd en geslagen’ genoemd. ‘God heeft Zijn eigen Zoon niet gespaard, maar heeft Hem voor ons allen overgegeven’ (Joh. 3:16; Rom. 8:32), ‘God was in Christus de wereld met Zichzelf verzoenende’, enz. (2 Kor. 5:19). Hij heeft Hem zonde voor ons gemaakt.

29.6 Naaste bewerkende oorzaak 

De naaste bewerkende oorzaak is Christus Zelf, Zoon van God en des mensen (theanthroopos), en dus God en Mens, en Middelaar der heilsbedeling, die alleen door deze persoonlijke gesteldheid, geëigend en geschikt geweest is om juist dit te volbrengen, ‘Christus heeft Zichzelf voor ons gegeven’ (Gal. 2:20), en wel naar beide naturen, terwijl elk van die hier deed wat het hare was, de menselijke wat des mensen, de Goddelijke wat Gods is, en de ene in gemeenschap met de andere, zodat met behoud van de eigenschappen van beide naturen, de ene natuur met de andere samengegaan is tot hetzelfde werkstuk en God-menselijk werk (apotelesma et opus Jheandrikon) van gehoorzaamheid, verdienste, voldoening. Want gelijk Hij vlees geworden is, om onze Verlosser te zijn, zo heeft ook het eigene van beide naturen afzonderlijk voor deze handeling dienst gedaan; van de menselijke ontstaat de prijs, van de Goddelijke de hoeveelheid en de hoedanigheid van de tweede prijs, de oneindigheid namelijk, en de waardigheid (axioosis). Vandaar dat gezegd wordt dat Hij Zichzelf door de eeuwige Geest Gode opgeofferd heeft (Hebr. 9:14), en dat ‘de Heere der heerlijkheid gekruisigd is’ (1 Kor. 2:8).

29.7 De gewilligheid van Christus 

En inderdaad, Hij heeft dit willens en uit Eigen beweging volbracht, zonder enige dwang, ‘Hij is geofferd omdat Hij het Zelf gewild heeft’ (Jes. 53:7), en ‘Hij heeft Zijn ziel gesteld en in de dood overgegeven voor de zonde’ (Jes. 53:10,12). ‘Ik stel Mijn leven voor de schapen’ (Joh. 10:15). ‘Niemand neemt het van Mij maar Ik leg het van Mijzelven af. Ik heb macht het af te leggen, en het weder aan te nemen’ (vers 18). En Gode gehoorzamende met zeer bereidvaardige gehoorzaamheid, ‘Vader, indien het mogelijk is, laat die drinkbeker van Mij voorbijgaan. Doch niet Mijn wil, maar de Uwe geschiede’ (Luk. 22). ‘Zal ik de drinkbeker niet drinken die de Vader Mij gegeven heeft?’ (Joh. 18). ‘Gehoorzaam geworden tot de dood’ (Fil. 2:8). ‘Gij hebt Mij het lichaam toebereid’ (Ps. 40); ‘Toen heb Ik gezegd, zie Ik kom om Uw wil te doen, o God’ (Hebr. 10:7).

29.8 Inwendige oorzaak 

De inwendige oorzaak evenwel die God bewogen heeft, is zowel aan de ene kant de goedertierenheid, genade, ontferming en filanthropia en de zeer uitnemende liefde van God jegens de mensen, ‘Zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn Zoon gaf’ (Joh. 3:16). ‘God bevestigt Zijn liefde jegens ons, dat Christus voor ons gestorven is toen wij zondaren waren’ (Rom. 5:10); alsook aan de andere zijde Gods gerechtigheid, waaraan genoeg gedaan moest worden opdat Hij Zijn barmhartigheid kan uitoefenen, en de uitwerking daarvan bereikt zou worden. Want hier is de juiste verhouding van beide (Rom. 3:25,26).

29.9 Inwendige oorzaak (2) 

De inwendige oorzaak echter, die de Zoon van God Jezus Christus bewogen heeft, is eveneens Diens onuitsprekelijke liefde jegens de Zijnen en die de Vader Hem gegeven heeft geweest. ‘Ik heb u liefgehad; niemand heeft meer liefde dan deze, dat iemand zijn leven stelt voor zijn vrienden’ (Joh. 15:13); ‘Christus heeft ons liefgehad en heeft Zichzelf voor ons overgegeven tot een offer, en een slachtoffer voor God’ (Ef. 5:2); en: ‘Christus heeft de kerk liefgehad, en heeft Zichzelf voor haar overgegeven’ (vers 25). ‘De Zoon van God heeft mij liefgehad, en heeft Zichzelf voor mij overgegeven’, enz. (Gal. 2:20).

29.10 Uitwendige oorzaak 

De uitwendige oorzaak van de voldoening, door de Vader besloten en door de Zoon op Zich genomen, is onze ellende, dat is de zonden, en wel die eeuwige straf verdienen en vereisen, jegens welke Gods ontferming bewogen werd, en wegens welke de Zoon van God alle straffen door ons verschuldigd ondergaan heeft, opdat wij door Hem in het vroegere geluk hersteld zouden worden. ‘En Hij is verwond, of met smart aangedaan door onze overtredingen, en door onze ongerechtigheden is Hij verbrijzeld’ (Jes. 53:5); en ‘Door de overtreding van mijn volk is de plaag op Hem geweest’ (vers 8), op welke plaatsen de Septuaginta het Hebreeuwse woord min, ‘van’ (Latijn: ab), weergeven ‘vanwege’ onze zonden, ongerechtigheden (dia tès hamartias kai anomias), ‘Hij is overgegeven (Christus namelijk, in de handen van de zondaren en in de dood), om onze zonden, dia ta paraptoomata’ (Rom. 4:25). Waar dia met de accusativus (4e naamval) de voorafgaande en aandrijvende oorzaak aangeeft. En zo wordt het meest genomen, voornamelijk wanneer het verbonden wordt met het lijden van zwarigheden.

29.11 De gebruikte voegwoorden 

Op gelijke wijze gebruikt de Heilige Schrift hier over, voor of wegens, in dezelfde betekenis. ‘Christus is gestorven, huper hamartioon’, voor onze zonden (1 Kor. 15:3). ‘Christus heeft een offer gebracht voor de zonden’ (Hebr. 10:12). En ‘Christus heeft eenmaal peri hamartioon, wegens de zonden geleden, rechtvaardig, huper, voor de onrechtvaardigen’ (1 Petr. 3:18), Waar ‘huper’ en ‘peri’, bij de Latijnen ‘ob’ en ‘pro’ (wegens en voor), voornamelijk betrokken op een zaak, niet minder de aandrijvende dan de doeloorzaak aangeven, die ook de zin (ratio) van een aandrijvende heeft.

29.12 Afwijzing van de opvatting van Socinus 

Onder die spreekwijze van en voor de zonden, om en wegens de zonden, is dus te verstaan de aandrijvende (impulsiva) oorzaak, en wel de verdienende, dat is, in zoverre ze betrekking heeft op de straf door onze zonden verschuldigd, aangezien onze zonden het zo verdienen; doch niet slechts de gelegenheid hoe dan ook, gelijk die onzalige Socinus beuzelt. Welke echter, als ze tot de oorzaken behoort, tot de aandrijvende teruggebracht moet worden. Maar zo’n  uitleg laat de Schrift en het gewone spraakgebruik niet toe.

29.13 De materia 

De materia, of de prijs der voldoening zijn al de ellenden en kwellingen die Christus dadelijk van Zijn prille jeugd, tot aan die laatste handeling van het priesterlijk ambt, namelijk het lijden, doorstaan heeft; doch voornamelijk de kruisdood, die uitgezochte en opeengestapelde kwellingen, die Jesaja in hoofdstuk 53 ‘smarten, krankheid, plaag, wonden, builen, ja ook de dood’ noemt. ‘Waarlijk’, zegt hij, ‘Hij heeft onze krankheden op Zich genomen, en onze smarten heeft Hij gedragen’, enz., ‘door Wiens builen of striemen gij genezen zijt’ (1 Petr. 2:24). ‘Opdat Hij door Hem alle dingen met Zichzelf verzoenen zoude, daar er vrede gemaakt is door het bloed van het kruis, en kort daarop, in het lichaam van het vlees, door de dood’ (Kol. 1:20).

29.14 Een wrede en smadelijke dood 

Deze dood wordt verder in de heilige Schriften met deze hoedanigheden voorgesteld; als wreed en bloedig, èn als smadelijk en vervloekt. Beide worden door de benaming van straf, bloed en dood van het kruis aangeduid, ‘Hij is gehoorzaam geweest tot de dood, ja de dood van het kruis’ (Fil. 2:8). Bijzonder wordt wel een ‘gewelddadige en bloedige dood’, door het woord bloed uitgedrukt (Kol. 1:21,22). ‘God heeft de Kerk verkregen door zijn bloed’(Hand. 20:28). ‘Die Hij voorgesteld heeft tot een verzoening door Zijn bloed’(Rom. 3:25). ‘Wij hebben de verlossing door zijn bloed’(Ef. 2:13). Een ‘smadelijke en vervloekte’ echter, die door het woord ‘verachting’ (Jes. 53:3; Ps. 22:7) en door ‘kruis’ wordt gekentekend, dat verbonden wordt met ‘schande’(Hebr. 12:2), en met ‘ergernis’ (Gal. 5:11), en ‘vervloeking’(Gal. 3:13). ‘Vervloekt is een ieder die aan het kruishout hangt.’ 

29.15 Ook het zielenlijden 

Onder de naam lijden (perpessiones) evenwel zijn niet slechts te verstaan de lichaamssmarten die in de kwellingen, en de lichamelijke dood gelegen zijn, maar ook die van de ziel (Jes. 53), ‘Waar zijn ziel gearbeid heeft’, en dat verreweg de zwaarste, niet slechts door die uitgezóchte smarten zelf, of door de vrees voor de dood wegens het tezamen lijden (sumpatheian) van beide ontstaan, of ook door overweging van de oorzaak, omdat hij die leed rechtvaardig voor de onrechtvaardigen, maar onmiddellijk door God in zijn ziel uitgestort, namelijk de schrikkelijke toorn van God, wegens de zonden door hem op zich genomen, jegens hem ontstoken en uitgestort, waardoor God hem zeer streng gestraft heeft.

29.16 Ook het zielenlijden (2) 

Dit noemt de Profeet David, ‘de smarten des doods en der hel’ (Ps. 16:10), en ‘Gij zult mijn ziel in de hel niet verlaten’ (Hand. 2:27), en de Apostolische Geloofsbelijdenis vat ze samen in de nederdaling ter hel. Niet dat hij in het bijzonder de helse straffen, namelijk het vuur en de vlam gevoeld heeft, maar in het algemeen, en gelijkwaardige, en alles wat daarmede verbonden is, heeft hij verdragen.

29.17 Ook het zielenlijden (3) 

De Evangelisten echter drukken het uit door de aandoeningen en het lijden der ziel, zoals de smart en de droefheid: ‘Mijn ziel is bedroefd tot de dood toe’, en door de werkingen daarvan: ‘bedroefd en zeer beangst zijn, lupeisthai, en adèmonein’ (Matth. 26:37). Onthutst zijn, ekthambeisthai (Mark. 14:33), zozeer dat hij driemaal die drinkbeker afgebeden heeft; ja in die hoogste benauwdheid engelenversterking nodig gehad heeft, en zo groot is de doodsangst geweest, of de benauwing van de worstelende Christus, dat het Hem tegen de natuur het ‘bloedige zweet, gelijk druppelen op de aarde neervallend uitgedrukt heeft’ (Luk. 22:43,44). Hetgeen voorzeker strikt genomen niet van de verschrikkingen van de dood (anders zouden vele martelaren sterker en standvastiger dan Christus kunnen schijnen) maar van het verschrikkelijk gericht en de toom van God de Vader, wat het verschrikkelijkste is dat men zich denken kan, op te vatten is. De uiterste werking hiervan gaat zover voort, dat Hij ‘uitgeroepen heeft dat Hij van de Vader verlaten’ was (Matth. 27:46). Kortom, ‘Hij is tot een vloek geworden, opdat wij in Hem tot een zegening van God zouden zijn’ (Gal. 3:13).

29.18 Geen wanhoop bij Christus 

Toch behoefde Hij niet te wanhopen. De wanhoop is derwijs een straf, dat het ook zonde is. De Zoon van God echter, de Bevrijder van de zonde, moest zonder deelgenootschap aan de zonde zijn. Want Hij heeft alles gedragen wat Hij zonder zonde dragen kon.

29.19 Geen eeuwigdurende straf 

Want Hij moest en kon ook niet in wat de duur aangaat eeuwige straffen, namelijk zowel de lichamelijke als de geestelijke dood ondergehouden worden. Omdat Christus wel de onmetelijkheid van de helse doodsangsten en kwellingen, met verlating en verwerping van God, hetgeen bij de eeuwige dood op zichzelf altijd aanwezig is, gevoeld heeft, door God verlaten en verworpen tot de hel toe, anders zouden wij dit moeten voelen, maar toch niet de voortduur daarvan, hetgeen bijkomstig is, daar er geen bevrijding geschiedt. De verworpenen zullen echter beide gevoelen.

29.20 Geen eeuwigdurende straf (2) 

De oorzaak echter hiervan is, dat de zondaren der verdoemenis schuldig, de oneindige toorn van God, of de gehele toorn in één uitgestort, als slechts mensen (nudi homines) niet vermochten te verdragen (want anders had het schepsel spoedig verteerd en vernietigd moeten zijn), doch hij moest slechts ten dele en in zekere mate, naardat het schepsel kon verdragen opgelegd worden, en moest dus achtereenvolgens en bij de voortduur doorstaan worden. Maar Christus Die in één persoon (hypostasis) waar God en waar mens is, heeft die gehele toorn geheel en al, zowel tegelijk als eenmaal, naar zijn oneindige macht en kracht, ontledigd. Zó dat deze tijdelijke in werkelijkheid met de eeuwige straffen van gelijke kracht is (Hebr. 9:14; Joh. 2:19; Joh. 10:18; Hand. 2:24,25; Hand. 3:5).

29.21 De straffen worden zonde genoemd 

En al deze straffen der zonden, zowel lichamelijke als geestelijke, in het strenge gericht Gods voor de zonden verschuldigd, komen onder de naam van zonde. Vandaar dat er gezegd wordt dat hij onze zonden gedragen heeft, dat is, de straffen der zonden, ‘dat hij zonde gemaakt is’, dat is, onderworpen aan de straf, en een vloek, dat is, vloekwaardig, en aan de straf der wet vervallen. Ja Christus zelf wordt prijs, ‘waarvoor wij gekocht zijn, geheten’ (1 Kor. 6:20 en 1 Kor. 7:22), ‘losprijs’ (lutron en antilutron) (Matth. 20:28); 1 Tim. 2:6), hetgeen daarvoor in de plaats betaald wordt, en gelijkwaardig is. Daarom zijn wij ook ‘met kostbaar bloed gekocht’, als van een ‘onbestraffelijk en onbevlekt lam, namelijk Christus’, (1 Petr. 1:18,19), zo dat de gelijkwaardigheid van deze prijs van de persoon en de zaak zelf afhangt.

29.22 De forma van de voldoening 

De ״vorm” van de voldoening van Christus, bestaat in de wijze en de handeling, die namelijk op alle manier geheel volkomen is, voor ons allen, dat is, in onze plaats, en voor al onze zonden, om die te boeten en uit te delgen, door betaling aan God gedaan. Want gelijk de materia gelegen is in de gelijkwaardige straf voor de zonden verschuldigd, in welke de voldoening bestaat, zo is de forma: Ten eerste, dat de Zoon van God die overeenkomstig de wil van de Vader ondergaan, gedragen, geleden en uitgeledigd heeft, die God en Mens is, van Wiens godheid de kracht en het vermogen is om te doorstaan. Vervolgens dat Hij dit gedaan heeft voor ons, onze rol (persona) en plaats, als onze borg (sponsor), plaatsbekleder (vas), en die voor ons instaat (praes) waarnemende. Ten slotte bij God, als aan wien wij verschuldigd zijn, als onze God, Schepper, Heer, Wetgever en Rechter, aan wie deze genoegdoening betaald moest worden. Waarin de volledige vorm der genoegdoening, als zodanig, bestaat.

29.23 De drie handelingen van de voldoening 

De handelingen van deze voldoening of genoegdoening (praestatio) zijn drie. Want gelijk het offer in het voorhof door de priesters geslacht en geofferd werd, het bloed in het heiligdom binnengedragen werd voor God, het volk in het voorhof met het bloed daarvan besprengd werd, Ex. 20 en 24, zo heeft Christus, als Priester op het kruis, naar Zijn uitnemende en laatste handeling, zichzelf voor ons geofferd; en als Tussentreder heeft Hij het tevoren geofferde aan God in het heiligdom van de hemel aangeboden, en doet het ook nu nog door de voortdurende kracht van Zijn offerande; als Koning past Hij het uit de hemel naar de aarde aan ons toe (Hebr. 2:12; Hebr. 13:10,11).

29.24 De schuldoffers 

Verder is ter verklaring en ten bewijze van deze vorm (forma) van belang, dat bij de hilastikoi, dat is de verzoenende, of schulduitdelgende offers, het dier gesteld werd voor de zondaar zelf, die na het leggen van de hand daarop en het belijden van zijn zonden daarover, ze daarop als het ware overdroeg, en dat werd voor hem geslacht, en aan God aangeboden (Lev. 1:4 en Lev. 16:21) welk offerdier vandaar ook dikwijls chatath zonde, asham misdrijf geheten wordt, dat is verzoenend offer, of voor de zonde, waaraan ook de verzoening der zonden toegekend wordt (Num. 28:22; Ex. 28). Hetgeen het voorbeeld (typus) en de betrekking (ratio) inhield tot dat offer van Christus dat waarlijk schulduitdelgend en verzoenend is.

29.25 Voorspeld in Jesaja 53 

Hierop ziet de Profeet als hij van de Messias spreekt, Waarlijk, Hij heeft onze krankheden (nasa), opgenomen, en onze smarten (sabal) heeft Hij getorst (Jes. 53:4), gedragen, uitgestaan, waar het laatste woord de algemeenheid van het eerste, dat ook voor wegdragen gebruikt wordt, beperkt. Zo ‘de kennis van Mijn rechtvaardige Knecht zal velen rechtvaardigen, en (dat is, want) Hij heeft hun ongerechtigheden gedragen’ (Jes.53:11). En voorzeker is gnavon ongerechtigheid, dat niet slechts de schuld, maar de straf der ongerechtigheid betekent, met het woord dragen verbonden, bij de Hebreeën straf dragen, in welke zin ook is op te vatten wat er spoedig aan wordt toegevoegd, vers 12, en Hij heeft veler chat zonde, dat is, straf der zonde, gedragen.

29.26 Voorspeld in Jesaja 53 (2) 

Daartoe draagt bij hetgeen staat in vers 5. ‘De straf’ (of de benauwing), die weldra arbeid geheten wordt) ‘der vredestichtingen, of, van onze vrede is op Hem’, dat is, is Hem opgelegd, en v. 6 hiphgiang ‘de Heere heeft de ongerechtigheid van ons allen op Hem doen aanlopen’, dat is, Hij heeft op Hem gelegd of saamgebracht de straf van onze ongerechtigheden. De Griekse vertalers, paredooken auton tais hamartiais hèmoon (hij heeft Hem overgegeven voor onze zonden), emphatisch, vers 10, ‘Hij zal Zijn ziel tot een schuld (delictum) stellen’, dat is, een offer voor de schuld. In welke plaatsen de toerekening van schuld, en het plaatsvervangend verdragen en uitledigen beduid wordt, en dat Hij onze rol (persona) vervuld heeft en onze straffen in onze plaats ondergaan en betaald heeft.

29.27 Uitlegging hiervan in het Nieuwe Testament 

Maar er is een zeer duidelijke uitlegging van dit voorbeeld ״ (typus) en deze profetie in het N.T. Daarop ziet Johannes, hoofdstuk 1:19, wanneer hij zegt. ‘Zie het lam van God, ho airoon, dat wegneemt’, namelijk in Zichzelf, of draagt, en zo opneemt, dat het wegdraagt de zonde der wereld. Vandaar ook dat Hij overal in de Openbaringen het Lam genoemd wordt, en het Lam dat geslacht is. (Openb. 13:8) en ‘Christus heeft onze zonden gedragen’, anènenke (Hij zegt niet ènenke, dat opheffen betekent (1 Petr. 2:24), , ‘Hij heeft omhoog geheven in Zijn lichaam op het hout’, namelijk van het kruis (Hebr. 9:28), met het oog op beide, zowel op het lichaam als op het hout, want kort daarop wordt gezegd dat wij door zijn striemen genezen zijn. Waar de bijgevoegde vermelding van ons lijden en onze bevrijding, het op zich nemen van de straf van anderen aanduidt.

29.28 Uitlegging hiervan in het Nieuwe Testament (2) 

Ja ook die plaatsen zijn duidelijk, in welke uitgesproken wordt, dat hij voor ons, dat is, in onze plaats dit alles geleden heeft. ‘De Zoon des mensen is gekomen om te dienen, en zijn ziel te geven tot een prijs ὰντì (anti), dat is, in de plaats van velen’ (Matth. 20:28). ‘Christus is ὑπὲρ (boven), [d.i.] voor de goddelozen, en voor ons gestorven’ (Rom. 5:6,8), hetgeen het volgende vers overtuigend bewijst, ‘Hem die geen zonde gekend heeft, heeft Hij voor ons’, dat is, op onze plaats (in nostra persona), ‘tot zonde gemaakt’ (2 Kor. 5)., zowel door hem de schuld van onze zonden toe te rekenen, als inzoverre hij een offer geworden is voor de zonde, ‘opdat wij zouden worden gerechtigheid Gods in hem, dat is in zijn ״persoon”’. Evenzo, ‘Christus heeft ons losgekocht van de vloek der wet, een katara, vloek geworden voor ons’ (Gal. 3:13), dat is naar de uitlegging van de apostel epikataratos ‘vloekwaardig, en hupokataros, aan de vervloeking onderworpen’, vers 10. In welke plaatsen anti en huper, allereerst voor ons, op onze beurt, in onze plaats en in onze ״rol” (persona) betekent. Waaruit ook het nut voor ons volgt.

29.29 Alleen de uitverkorenen het doel waarvoor, of object van de voldoening 

Diensvolgens zijn het doel der Voldoening voor wie (hooij of het object, de uitverkorenen en waarlijk gelovigen alleen, zowel van het Oude als het Nieuwe Testament. Want hoewel die wat de hoegrootheid, waardigheid en het voldoende zijn van de prijs op zichzelf beschouwd, zich tot alle mensen kan uitstrekken, is zij toch in het bijzonder betaald voor diegenen, die de Vader uitgekozen heeft, en aan de Zoon gegeven, en die uit Gods gave in God en Zijn Zoon geloven zullen. Vandaar dat de Schrift overal zegt, dat Hij voor de Zijnen, en voor ons, voor de schapen, en de kerk, Zichzelf ingezet heeft (Matth. 20:28; Matth. 26:28; 1 Joh. 3:16; Hand. 20:28; enz.).

29.30 Het doel ter wille waarvan, of de uitwerking 

Het doel ter wille waarvan, of het nut der Zaak, dat in werking gesteld het effect genoemd kan worden, en wel ten opzichte van God, of het hoogste, is de betoning der Goddelijke gerechtigheid en van Zijn barmhartigheid. Van de gerechtigheid, omdat Hij onze zonden zeer streng gestraft heeft; van de barmhartigheid, ofschoon niet aan ons, aan wie het naar verdienste gekund had, maar aan een Ander, namelijk Zijn Eigen Zoon, ‘Welken God voorgesteld heeft tot een verzoening door het geloof in Zijn bloed, tot een betoning van Zijn rechtvaardigheid, - door het voorbijgaan der 'vorige zonden uit de verdraagzaamheid Gods, tot een betoning van Zijn rechtvaardigheid in de tegenwoordige tijd, opdat Hij Zelf rechtvaardig zij en rechtvaardigende degene die uit het geloof van Jezus is’ (Rom. 3:25,26). Waar onder de woorden rechtvaardigheid en rechtvaardig gemeenschappelijk verstaan wordt, zowel die waardoor God straffer en wreker der zonden is, gelijk het woord verzoening en rechtvaardiging bewijzen; alsook die waardoor Hij welwillend, waarachtig en getrouw is, zoals (de uitdrukking) dien Hij gesteld heeft tot een verzoening door zijn bloed (bewijst). Zo wordt hier tegelijk de gestrengheid van de straffende, en de genade en goedheid van de behouder begrepen.

29.31 Finis intermedius en finis proximus 

Ten opzichte van Christus echter, of het tussenliggende doel is, de openbaarmaking van zijn hoogste liefde, als die voor zijn vijanden gestorven is (Rom. 5:6).

29.32 Finis intermedius en finis proximus (2) 

Wat ons aangaat ten slotte, en het laagste of naaste doel, is onze vredemaking en genezing,. ‘De straf die ons de vrede aanbrengt was op hem, en door zijn striemen is ons genezing geworden’ (Jes. 53:5). Alsook de rechtvaardigmaking. ‘Door zijn kennis zal mijn knecht de rechtvaardige velen rechtvaardig maken’, enz. Dit doel wordt in het Nieuwe Testament duidelijker uitgelegd, namelijk afesis, ‘vergeving van de zonden’, (Matth. 26:28), athetèsis, ‘opheffing en wegneming van de zonden’ (Hebr. 9:26,28); paresis, ‘voorbijgaan en losmaking’ (Rom. 3). Rechtvaardiging en behouden worden van de toorn (Rom. 5:9). Rechtvaardigheid Gods (2 Kor. 5:21); Zegening (Gal. 3:14). Actieve loskoping of redding (Ef. 1:7, Kol. 1:14); verzoening met God (Kol. 1:20; Ef. 2). Welke alle de bevrijding van straf, of straffeloosheid verklaren.

29.33 Finis intermedius en finis proximus (3) 

Ja ook inklevende gerechtigheid en heiligheid wordt eronder begrepen, voornamelijk in die plaatsen, waar de Schrift meer gewone woorden gebruikt, als wanneer Christus en Zijn bloed, uitgestort namelijk, gezegd wordt ons te zuiveren (1 Petr. 1:2), te reinigen (1 Joh. 1:7), te wassen (Openb. 1:5): van de zonden; door welke ten eerste en voornaamste de bevrijding van straf, en vervolgens ook de verbetering en heiliging van het gemoed beduid wordt. Ja beide worden onderscheiden samengevoegd, ‘Die Zichzelf voor ons gegeven heeft, opdat Hij ons verlossen zou van alle ongerechtigheid, en Zichzelf een eigen volk geheiligd heeft, ijverig in goede werken’ (Tit. 3:14).

29.34 Noodzakelijkheid van de voldoening 

Maar zover over de oorzaken der voldoening, uit welker beschouwing ook de noodzakelijkheid ervan blijkt, en wel tweeërlei: zowel de absolute, wat aangaat Gods natuur, waardoor Hij niet slechts de zonde, als Hem weerstrevig, ten hoogste haat en vervloekt, maar ook zeer streng straft, vandaar ook dat er zonder voldoening geen vergeving van schuld en straf heeft kunnen zijn, als ook de hypothetische, waardoor Hij, gelijk Hij besloten heeft de zondaar met de dood te straffen, volgens dat zeggen: ‘gij zult den dood sterven’, zo ook besloten heeft dat er zo en op deze wijze, namelijk door de dood van Zijn Zoon, aan Hemzelf genoegdoening gegeven zóu worden, en wel gewild heeft, dat die voor deze en gene besteed werd; hetgeen de wijze van het Goddelijk besluit is, en dat wel van iemand die uitnemend volgens de bedoeling (ratio) van zijn wijsheid en gerechtigheid handelt. Zó dat God hier gehandeld heeft niet slechts als ‘Regeerder’ maar ook als ‘de allerrechtvaardigste Rechter’ van allen (Gen. 18:15; Rom. 1:32; Rom. 3:5,6; 2 Thess. 1:5,6).

29.35 Volbrengen der gerechtigheid hieronder begrepen 

Overigens hebben wij hier weliswaar over de voldoening gehandeld, voor zover ze bestaat in het betalen van de straf voor de zonden; maar wij vervatten daaronder naar de gewoonte der Schrift, wegens de verwantschap (sungeneia) en de noodzakelijke samenhang, ook het andere doel daarvan, - waardoor Christus de heiligheid en gerechtigheid, die in ons vereist werd, en die wij gehouden waren te volbrengen, voor ons gehad heeft, en de gehele loop van zijn leven volbracht heeft, opdat wij in Hem aan de Wet van God in alles gelijkvormig zouden zijn, en Hij voor ons het recht op het eeuwige leven verkrijgen zoude; hetgeen zowel de algehele bedoeling (ratio) van het verschuldigde naar de Wet, als de gehoorzaamheid en gerechtigheid van Christus, en het geloof dat de gehele Christus aangrijpt vereist (Gen. 15:6; Jes. 53:9; Jer. 23:5,6; Jer. 33:16; Dan. 9:24; Luk. 1:35; Matth. 3:15; Joh. 17:19; Rom. 3:22; Rom. 5:18,19,21; Rom. 8:3,4; Rom. 10:3,4; 1 Kor. 1:30; Gal. 3:14,18; Gal. 4:4,5; Fil. 2:8; Fil. 3:8,9; Hebr. 10:7,10). Voor het overige heeft deze heiligheid en gerechtigheid ook betrekking op het Priesterlijk ambt. Want de priester moest wettelijk ook heilig en rechtvaardig zijn, en het offerdier zelf ongeschonden en onbevlekt.