Navigatie

Klik op één
van de segmenten!

Gekoppelde paragrafen met "Laatste oordeel"

Handboek Dogmatiek

Handboek Dogmatiek

Johannes à Marck (1656-1731)

Johannes à Marck (1656-1731)

Het boek is een heruitgave van het bekende theologisch naslagwerk ‘Het merg van de christelijke godgeleerdheid’.

Hoofdstuk 34 De zalige verheerlijking van de mensen

34.18Het laatste oordeel

Op de opwekking van de doden zal direct het oordeel volgen. Het ‘oordeel’ noemt men doorgaans ‘het laatste’, ‘het uiterste’, ‘het algemene’, ‘het openbare’, enz. In de Schrift heet het ‘het toekomende oordeel’, ‘het oordeel des groten dags’ en ‘het oordeel’ bij uitstek (Hand. 24:25; Jud. vs. 6; Matth. 12:41-42); misschien ook ‘het eeuwige oordeel’, waaronder anderen liever de verdoemenis verstaan (Hebr. 6:2). 

Dit oordeel stelt men tegenover ‘het bijzondere oordeel’, dat niet alleen in dit leven plaatsvindt, in Gods bijzondere weldaden en straffen, maar ook in de dood, in de toewijzing van de gelukzaligheid en de rampzaligheid. Hierop wordt vaak deze Schriftplaats betrokken: ‘En gelijk het den mensen gezet is éénmaal te sterven, en daarna het oordeel’ (Hebr. 9:27). Wij menen echter dat deze meer tot het laatste oordeel in Christus’ toekomst behoort, ook uit de vergelijking met vers 28. 

Hier verstaan wij onder het oordeel niet bepaald alleen de verdoemenis of de daarop volgende straf, maar de algemene rechtshandeling zelf. 

Naar paragraaf

Hoofdstuk 21 De tweeërlei staat van Jezus Christus

21.38De vierde trap: Christus’ oordeel

Al deze heerlijkheid van ons Hoofd Jezus zal ten laatste voor de ogen van allen, ook de goddelozen, zeer heerlijk uitblinken in de vierde trap van Zijn verhoging: het laatste oordeel, dat Hij Zelf met dit zitten heeft samengevoegd (Matth. 26:64; Mark. 14:62).

Dit oordeel zal naderhand uitvoeriger verklaard worden. Wij merken er hier alleen kort het volgende over op:

 

1. Het laatste oordeel zal door Christus worden gehouden:

- ‘En wanneer de Zoon des mensen komen zal in Zijn heerlijkheid, en al de heilige engelen met Hem, dan zal Hij zitten op den troon Zijner heerlijkheid. En vóór Hem zullen al de volken vergaderd worden’ (Matth. 25:31-32).

- ‘Want ook de Vader oordeelt niemand, maar heeft al het oordeel den Zoon gegeven’ (Joh. 5:22).

- ‘En heeft ons geboden den volke te prediken, en te betuigen dat Hij is Degene Die van God verordineerd is tot een Rechter van levenden en doden’ (Hand. 10:42; zie ook Hand. 17:31; 2 Kor. 5:10; 1 Thess. 4:16; Openb. 1:7). 

Hiermee is niet in strijd:

Tegenwerping 1. Elders wordt het oordeel aan God de Vader toegeschreven.

Antwoord. Hij zal dat houden in en door de Zoon.

Tegenwerping 2. Christus zegt: ‘Ik oordeel niemand’ (Joh. 8:15).

Antwoord. Dit moet verstaan worden van die tegenwoordige tijd, of van een oordeel naar het vlees, dat Hij onmiddellijk daarvoor aan de Joden had toegeschreven. 

 

2. Christus zal het laatste oordeel houden als Godmens, volgens de aangehaalde Schriftplaatsen. Dus zal de Goddelijke natuur er haar wijsheid, macht en gezag toe bijdragen, maar de menselijke natuur haar voor de vromen aangename en voor de goddelozen verschrikkelijke zichtbare gedaante en de uitspraak van het vonnis. 

 

3. Dit strekt Christus ook tot een prijs en loon van Zijn voorgaande strijd en vernedering, zoals blijkt uit Johannes 5:27: ‘En heeft Hem macht gegeven ook gericht te houden, omdat Hij des mensen Zoon is.’ Daar wijst de naam ‘des mensen Zoon’ behalve de mensheid ook Zijn vernedering aan, en ‘omdat’ leidt ons tegelijk tot de reden en oorzaak van de gift.

 

4. Het laatste oordeel is uiterst heerlijk voor onze Heiland. Dit blijkt uit:

- Diverse Schriftplaatsen (Joh. 5:28; Matth. 24:30; 25:31 e.v.).

- Het werk van oordelen zelf.

- De voorafgaande stem van dagvaarding.

- De begeleidende stoet van de engelen.

- Alle verdere omstandigheden.

Het is ook net zo wenselijk en troostelijk voor de gelovigen, die van deze Rechter in Zijn toekomst terecht hun volkomen verlossing en de verdelging van hun vijanden verwachten (Rom. 2:5): ‘... ook wij zelven, die de eerstelingen des Geestes hebben, wij ook zelven, zeg ik, zuchten in onszelven, verwachtende de aanneming tot kinderen, namelijk de verlossing onzes lichaams, want wij zijn in hope zalig geworden ...’ (Rom. 8:19-24). 

Naar paragraaf