Navigatie
Synopsis - Overzicht van de zuiverste theologie

Synopsis - Overzicht van de zuiverste theologie

De Synopsis Purioris Theologiae kan worden beschouwd als het begin van de theologische verwerking van de tijdens de Dordtse synode opgestelde leerregels.

Hoofdstuk 46

Over het misoffer en de misbruiken daarvan

Johannes Polyander

46.1 De mis 

Stelling 1. De pausgezinden hebben in plaats van het Avondmaal door Christus Zelf ingesteld, ons de mis opgedrongen. Wat dat aan gaat, gelijk Augistinus gene (In evangelium Ioannis tractatus, hoofdstuk 26) terecht een sacrament van de godsvrucht, een teken van eenheid, en een band van de liefde noemt, zo kan deze daarentegen een sacrament van de goddeloosheid, een teken van afval en een band van de onenigheid genoemd worden: daar in haar een verzonnen lichaam van Christus door zulk soort afgodendienaars aangebeden wordt, die, terwijl ze van de eerste sacramentele instelling van Christus, gelijk boven is aangetoond, zeer ver afwijken, de reformatoren van deze afvallige afgoderij van hen met een Vatiniaanse haat gehaat hebben. 

46.2 Afleiding van het woord mis 

Voordat wij over de schandelijke misbruiken van de afgodische mis spreken, zullen wij de betekenis en de definitie ervan onderzoeken.

46.3 Afleiding van het woord mis (2) 

Sommige pausgezinden maken het woord mis tot een Hebreeuws anderen tot een Latijns woord. 

46.4 Afleiding van het woord mis (3) 

De eersten pogen te bewijzen dat het woord mis staat in Deuteronomium 16:10, en een vrijwillig offer betekent. Hun gevoelen weerlegt Bellarminus niet ongepast met twee argumenten. Het eerste is: als dat Hebreeuwse woord bij de apostelen in gebruik geweest was, dan zouden zeker de Grieken en Syriërs en andere volken het ook bewaard hebben gelijk zij andere dergelijke woorden bewaard hebben, zoals Amen, Halleluja, Sabaoth, Hosanna, satan, sabbat, pascha; want de Hebreeuwse woorden zijn door de Grieken tot ons overgekomen, terwijl ook de apostelen zelf, en de leraren van de eerste kerk in het Grieks geschreven hebben. Verder wordt er bij de Grieken van dit woord mis generlei melding gemaakt. Het tweede is, als het een Hebreeuws woord was, zou men niet missa maar missah moeten zeggen, op welke wijze niemand het toch schrijft of uitspreekt (Bellarminus, De Eucharistia, boek 5, hoofdstuk 1).

46.5 Het Hebreeuwse woord 

Hieraan is toe te voegen, dat dat Hebreeuwse woord soms in het mannelijk, soms in het vrouwelijk geslacht gebruikt, óf voor een burgerlijke schatting wordt genomen (zoals Ex. 1:11), óf voor een kerkelijke, te weten die van de eerstelingen, welke tot instandhouding van de dienst van God in de oude kerk, niet door de Levitische priesters, gelijkheden ten dage de mis door de roomse priesters, maar door de andere stammen van het Joodse volk eertijds geofferd werd (zoals Deut. 16:10).

46.6 Het Hebreeuwse woord (2) 

Ook moet men niet weglaten, dat het woord Miesah afzonderlijk beschouwd niet, zoals de ongeletterde pausgezinden menen, een vrijwillig offer betekent, maar alleen een offer (Deut. 16:10), en dat niet schulduitdelgend, zoals zij beweren dat hun mis is, maar dankzeggend. In welke zin de vaders het Avondmaal ook eucharistie genoemd hebben, voor zover dit namelijk de gedachtenis is van het offer van Christus eenmaal aan het kruis volbracht, of een herinnering met het brengen van dank verbonden, gelijk Augustinus het beschrijft (Contra Faustum Manichaeum, boek 20, De Civitate Dei, boek 10, hoofdstuk 5). 

46.7 Het Hebreeuwse woord (3) 

Wij geven toe dat God van het Israëlitische volk (Deut. 16:10) een vrijwillig, of, gelijk sommigen vertaald hebben, spontaan offer eist, maar dit offer wordt niet door één woord, maar door twee uitgedrukt, en wel miesah berakat welke Arias Montanus en Pagninus vertaald hebben, vrijwillige of spontane voldoening, naar de Chaldeeuwse betekenis, omdat in de Targum voor het Hebreeuwse daw of daj dikwijls Miesah geschreven wordt. 

46.8 Het Latijnse woord 

De laatsten, die het woord mis voor Latijn houden, leggen het niet op dezelfde wijze uit. Want sommigen willen, getuige Bellarminus op dezelfde plaats, dat het mis genoemd wordt, omdat er een offer en gebeden aan God worden opgezonden. 

Zo Hugo van St. Victor (De sacramentis Christiane fidei, boek 2, deel 8, laatste hoofdstuk) uit. Bellarminus oordeelt dat dit door hen met waarschijnlijkheid, wij dat het verzonnen en vals gezegd wordt. 

46.9 Het Latijnse woord 

Anderen menen dat het daarom mis genoemd wordt, omdat door God een engel gezonden wordt, die bij het offer tegenwoordig is, en dat tot God brengt, zoals de Magister [Petrus Lombardus] (Sententiae, boek 4, distinctie 13) en Thomas van Aquino (Summa Theologiae, deel 3, vraag 83, artikel 4). Bellarminus oordeelt dat deze etymologie minder waarschijnlijk is, wij dat ze geheel en al fabuleus is. 

46.10 Het Latijnse woord 

Anderen willen dat missa bij de ouden gezegd is van het zenden (mittere) en in het midden bijeenbrengen van geschenken, als zekere symbolen, waarvan het Heilig Avondmaal gedaan werd, en een maaltijd aan de armen gegeven werd. Deze uitlegging lijkt ook enigen van onze theologen waarschijnlijk omdat oudtijds het christenvolk, gelijk Euagrius verhaalt, zijn geschenken tot een offer zond, namelijk brood en wijn, uit welke, neergelegd in een groot vat bij de ingang van de tempel, genomen werd wat geschikt was voor de bediening van de heilige Eucharistie, doch het overige tot nut van de armen uitgedeeld werd. 

46.11 Bellarminus 

Bellarminus meent dat het gevoelen van diegenen het meest waarschijnlijk is, die willen dat missa gezegd wordt van het zenden (missio), of heenzenden van het volk, zodat missa hetzelfde is als missio, gelijk bij de Ouden collecta en collectio hetzelfde zijn, en in het Grieks sullogê, sullexis, remissa en remissio (vergeving) van de zonde. Want Cyprianus gebruikt telkens (passim) remissa voor remissio, in boek 3, epistel 8, in De bono patientiae, in Epistola ad Jubaianum, en elders; en dat naar deze oude formule, die door de diaken voor de preek placht uitgesproken te worden: De catechumenen en ieder die niet deelneemt, ga naar buiten. En een andere, gaat het is heenzenden (Ite, missa est). 

46.12 Bellarminus 

Aan deze opvatting van missa voegt Bellarminus vier andere toe, uit de orthodoxe vaderen genomen, waarvan de 1e is, voor het Goddelijk ambt van het lezen en de gebeden, naar Canon 1 van het Concilium Valentinum

2e. Voor dat deel van de liturgie dat komt vanaf het offertorium tot aan het einde, naar Alcuinus (De divinis officiis)

3e. Voor de viering van de Goddelijke ambtsplicht waarin de Eucharistie geconsecreerd wordt, naar Leo (Epistola 9), Gregorius de Grote (Epistola 1), Felix (Epistola 2), het 4e Concilium Agathense en het Aurelianense. 

4e. Voor de collecten of gebeden die in de Liturgie gezegd worden, naar Canon 12, Concilie Milevitani. 

En hier valt op te merken, dat geen van die opvattingen uit de Heilige Schrift bewezen wordt, en dat Bellarminus ook niet uit de geschriften van de vaders, waaruit hij dat verhaalt, bewijst wat hij bewijzen moest, namelijk dat de mis door de orthodoxe vaders voor zulk een offer erkend is, als door hem en de andere roomse leraren vastgesteld wordt. 

46.13 Definitie van de mis 

De mis wordt namelijk door hen gedefinieerd als een uitwendig en schulduitdelgend offer waarlijk en eigenlijk gezegd, waarin het lichaam en bloed van Christus onder de gestalten van brood en wijn door de priester voor de zonden van de levenden en de doden geofferd en aangeboden wordt. Concilie van Trente, sessie 22, hoofdstuk 1, Johannes Faber, De missa Evangelica, boek 2, hoofdstuk 1, Johannes Eck, De sacrificio missae libri tres, Cajetanus, traktaat 10, deel 3, op hetzelfde argument, Bellarminus, De Eucharistia, boek 1, hoofdstuk 5, etc. 

46.14 Weerlegging 

In de beweringen over deze definitie verspreid, is niets waars vervat. Want de eerste bewering, de mis is een uitwendig offer, is, met Bellarminus zelf als rechter, niet in overeenstemming met de waarheid. Want bij alle uitwendig en eigenlijk gezegd offer (gelijk Bellarminus spreekt (De Eucharistia, boek 1, hoofdstuk 2) wordt vereist, dat er enige tastbare zaak is die geofferd wordt. Maar de zaak die naar men zegt in de mis door de priesters geofferd wordt, te weten het vlees van Christus is op geen enkele manier tastbaar, daar die noch bij hen tegenwoordig is, noch zichtbaar noch tastbaar, aangezien die nu in de hemel verkeert, en daar blijven zal tot de tijden van de wederoprichting aller dingen, getuige de apostel Petrus (Hand. 3:21). 

46.15 De mis een schulduitdelgend offer? 

De tweede bewering, de mis is een schulduitdelgend offer, waarlijk en eigenlijk gezegd, strijdt tegen de verzekering van de apostel, die door een drievoudige tegenstelling tussen het priesterschap van Christus en de Levitische priesters, aantoont dat het offer van Christus aan het kruis volbracht, het enige schulduitdelgende offer is. De eerste van deze tegenstellingen is, dat er onder het Oude Testament meer priesters geweest zijn, onder het Nieuwe Testament een enige. Gene zijn wel, zegt de apostel (Hebr. 7:23,24) vele priesters geworden, omdat de dood verhinderde dat zij bleven: maar deze, omdat Hij in der eeuwigheid blijft, heeft een voortdurend priesterschap. De tweede is, dat het voor de priesters van het Oude Testament nodig geweest is, alle dagen slachtoffers te offeren, eerst voor hun eigen, vervolgens voor des volks zonden, maar dat Christus slechts éénmaal voor de zonden van het volk heeft moeten offeren, en dat alleen maar gedaan heeft (Hebr. 7:27). De derde is, dat de priesters van het Oude Testament verschillende offerdieren, bokken, kalveren, lammeren, en dergelijke hun door anderen overgegeven, maar Christus Zichzelf alleen Gode onstraffelijk opgeofferd heeft, door de eeuwige Geest (Hebr. 9:14). Hetgeen ook Petrus met deze woorden aanduidt: Die onze zonden Zelf op dat hout in Zijn lichaam opgeheven heeft (1 Petr. 2:24) Daar dus deze dingen antifatika (elkander tegensprekend) zijn: Het offer van Christus voor de zonden van het volk moet maar eenmaal geschieden en is maar eenmaal geschied, en het offer van Christus moet dikwijls geschieden, en geschiedt zo dikwijls de mis door de priesters gecelebreerd (opgedragen) wordt; moet de eerste uitspraak, die van een door God geïnspireerde (Theopneustos) apostel is voor waar, de laatste die van de pausgezinden die de apostel tegenspreken is, voor vals gehouden worden.

46.16 Hetzelfde als het kruisoffer? 

Op de eerste tegenwerping van de pausgezinden, in Concilie van Trente, sessie 6, dat de offerande die in de mis geschiedt, dezelfde is als de offerande die aan het kruis gedaan is, maar alleen verschilt in wijze en manier, antwoorden wij: dat Guillelmus Alanus, die die wijze verstaan heeft, het niettemin tegenspreekt (De Sacramentis, boek 2, hoofdstuk 2), wanneer hij zegt, dat Christus twee offers gebracht heeft, één in het Avondmaal, het andere aan het kruis, en dat beide offers verschillen van het offer van de mis. 

2. Dat die wijze waarin zij toegeven dat de mis verschilt van het offer van Christus dat aan het kruis geschiedt is, eigenlijk een pathos (iets dat ondergaan wordt) en bijkomstig is, met betrekking waartoe het ene in werkelijkheid zo tegen het andere over gesteld wordt, dat ze niet tegelijk kunnen bestaan. Wanneer dus dit gesteld is, dat het offer van Christus slechts eenmaal door Christus Zelf heeft kunnen geschieden, wordt het andere omvergeworpen, dat dezelfde offerande nog dagelijks door de priester als Christus’ plaatsvervanger geschieden kan. De waarheid van de eerste grondstelling kan uit de tweede noodzakelijke conditie van het offer van Christus gekend worden, welke is de dood van Christus die Zichzelf aan de Vader offert, met uitstorting van het bloed verbonden. Want altijd wordt in de Heilige Boeken gezegd dat Christus Zich aan de Vader geofferd heeft bij wijze van Zijn bloedige dood. Daarom, als het onmogelijk is, dat Hijzelf weer sterft voor onze zonden, is het ook onmogelijk dat Hijzelf daarvoor weer geofferd wordt in de mis.

46.17 Een dagelijkse voortzetting 

Als zij gezegd hebben, wat zij gewoon zijn, dat het offer van Christus eenmaal aan het kruis gebracht, dagelijks in de mis voortgezet wordt, volgt daaruit noodzakelijk, dat het vorige offer van Christus onvolkomen is. Want wat voortgezet wordt, is nog niet voltooid, en wat een aantal malen herhaald wordt, moet voor onvolkomen gehouden worden, of de redenering van de apostel is niet van kracht, die bewijst dat de offeranden van het Oude Testament daarom onvolkomen geweest zijn, omdat ze meermalen herhaald worden (Hebr. 9 en 10). 

46.18 Onbloedig? 

Hieruit concluderen wij, dat de onderscheiding van de pausgezinden ook onhoudbaar (asustaton) is, tussen het bloedig offer van het kruis en het onbloedige van de mis. Want als alle schulduitdelgend offer noodzakelijkerwijze met uitstorting van bloed geschiedt, gelijk blijkt uit deze grondstelling van de apostel (Hebr. 9:22), zonder bloedstorting geschiedt geen vergeving, kan de mis onder geen voorwendsel een schulduitdelgend offer genoemd worden. Bovendien kan deze onderscheiding uit die bekentenis van Bellarminus weerlegd worden, in de Kerk is er maar één waar en eigenlijk offer (De Eucharistia, boek 1, hoofdstuk 2). Maar dat is, gelijk Bellarminus op dezelfde plaats belijdt, het offer van Christus op het kruis gebracht, dat Hij met gebruikmaken van de woorden van Augustinus allerwaarachtigst en allervolkomenst noemt. Om welke reden de mis dat niet kan zijn, daar twee dingen die in de zaak verschillen niet tegelijk evenzeer allerwaarachtigst en allervolkomenst zijn; wanneer echter twee dergelijke offers ongelijk en ondergeschikt gesteld worden, dan moet het offer van Christus, aan het kruis gebracht, niet het enige, maar het eerste genoemd worden. Dan zal de bewering van de apostel onwaar zijn, dat Christus Zich maar eenmaal geofferd heeft. 

46.19 Vertegenwoordiging 

Ook kan Bellarminus niet aan de kritiek van zijn, zowel als zijn voorgangers onwetendheid ontglippen door deze uitvlucht, dat het offer van de mis een herinnerend en vertegenwoordigend [offer] is, (Guilielmus Alanus, De Sacramentis, boek 2, hoofdstuk 11; Bellarminus, De Eucharistia, boek 1, hoofdstuk 2). Want wat van enige zaak de herinnering en vertegenwoordiging is, is niet meer de zaak zelf, als de verleden tijd de tegenwoordige is, of het teken de betekende zaak. Een offer is geheel en al een tegenwoordige zaak die gebracht moet worden, [een] herinnering is een zaak die gedaan en voorbijgegaan is. 

46.20 Vertegenwoordiging (2) 

De derde bewering van de pausgezinden, ‘In de mis worden het lichaam en bloed van Christus geofferd’, is niet minder onwaar als de twee voorafgaande. Want bij alle offer dat waarlijk en eigenlijk geofferd wordt, wordt niet alleen vereist dat dat aanwezig is, maar ook dat het sterfelijk is. Maar Christus heeft Zijn lichaam van de aarde naar de derde hemel overgebracht, en van alle sterfelijkheid gevrijwaard. Dienaangaande kan nauwelijks iets zo dwaas gezegd worden, dan dat het lichaam van Christus ook nu nog op deze aarde door mensen geofferd wordt. Hetzelfde is te oordelen van het offeren van het bloed van Christus, dat in de mis zonder uitgieten daarvan niet waarlijk en eigenlijk geschieden kan, en Hij vertegenwoordigt ons in het sacrament van de eucharistie niet het heerlijke, gelijk het lichaam van Christus heden is, maar dat eertijds aan het kruis gehecht is. 

46.21 Vertegenwoordiging (3) 

Hier brengen de pausgezinden tevergeefs in, dat de offers van de wet herinnerend en vertegenwoordigend geweest zijn van het toekomstig offer op het kruis, en toch offers in eigenlijke zin zijn. Daar toch bij die offers niet het lichaam van Jezus Christus zelf geofferd is, gelijk de pausgezinden beweren dat in de mis geschiedt, maar de lichamen van bokken, kalveren en andere dieren, die eertijds het toekomstig offer van Christus als typen afschaduwden en toen dat verschenen was, als schaduwen door de zon zijn opgeheven, om niet weer tot hun oude gebruik teruggebracht te worden. Bovendien werden bij die offers van de wet de lichamen van de dieren die geofferd werden, tot een werkelijke en uitwendige verandering en vernietiging bestemd; en een zodanige verandering en vernietiging van de geofferde zaken wordt, gelijk Bellarminus zelf vaststelt, (De Eucharistia, boek 1, hoofdstuk 2), bij alle offers in ware en eigenlijke zin vereist. Intussen is niemand van de pausgezinden, die de mis een waar en eigenlijk offer noemen, tot nu toe zó dwaas geweest, dat hij duidelijk beweerd heeft dat de mis verordend is tot een ware en werkelijke verandering en vernietiging van het lichaam en bloed van Christus, die nu aan de rechterhand van Zijn Vader zit. 

46.22 Tegenspraak bij Bellarminus 

Wij weten dat Bellarminus (De Eucharistia, boek 1, hoofdstuk 12) beweert, dat met het volste recht gezegd kan worden, dat in het offer van de mis het bloed van Christus uitgestort wordt. Maar uit deze bewering van hem blijkt, dat hij, niet gedachtig aan zichzelf, zichzelf tegenspreekt. Want indien, gelijk Bellarminus elders leert, de mis een onbloedig offer is, dan kan niet met het volste recht gezegd worden dat in het offer van de mis het bloed van Christus uitgestort wordt; en ook stelt hij in hetzelfde hoofdstuk 11 niet met recht dat de vertegenwoordiging van het offer van het kruis in de consecratie van de mis bestaat. Want het bloed wordt uitgestort niet door een afbeeldende vertegenwoordiging van het offer, maar door het werkelijk offeren daarvan. 

46.23 Onder de gestalten van brood en wijn? 

Ook deze vierde bewering is onwaar, dat het lichaam en bloed van Christus onder de gestalten van brood en wijn in de mis geofferd wordt. Want geen uitwendig offer waarlijk en eigenlijk zo geheten is er ooit geofferd onder de gestalte van een andere zaak, maar wat u maar wilt is onder zijn eigen gedaante en uitwendige vorm aan God geofferd, zowel door de Levitische priesters onder het Oude Testament, als door Christus onder het Nieuwe Testament, en er kan geen afwijkend voorbeeld uit de Heilige Schriften worden bijgebracht. Bellarminus, dit overwegende, geeft toe dat in de mis op enige wijze brood en wijn geofferd wordt en behoort tot de zaak die geofferd wordt. Waaruit deze ongerijmde dingen volgen: 

  1. Dat er in de mis twee offers gebracht worden, één van brood en wijn en het andere van het lichaam en bloed van Jezus Christus. Want de gedaante en de bijkomstigheden van brood en wijn zijn niet hetzelfde als het lichaam en bloed van Jezus Christus, maar dat dit verschillende dingen zijn zal niemand die met rede begaafd is ontkennen. 

  2. Dat het offer van de mis veeleer bestaat uit brood en wijn, dan uit het lichaam en bloed van Jezus Christus, zowel omdat de gedaanten van brood en wijn tastbaar zijn, doch het lichaam en bloed van Christus niet, gelijk wij in Stelling 14 bewezen hebben. Alsook omdat er in de mis geen verandering of vertering voorvalt aan het lichaam of bloed van Christus, Die aan de rechterhand van de Vader zit, maar aan brood en wijn, en zodanige verandering en vertering is een wezenlijk deel van dit sacrament door de offerende gedaan, gelijk Bellarminus zegt (De Eucharistia, boek 1, hoofdstuk 2). 

46.24 Door de priester? 

De onwaarheid van de vijfde bewering, dat in de mis het lichaam en bloed van Christus door de priester geofferd wordt, kan uit Bellarminus zelf aangetoond worden. In een offer in het algemeen, gelijk Bellarminus zegt, (De Eucharistia, boek 1, hoofdstuk 2) hebben de offerande en het priesterschap betrekking op elkaar, zodat aan een offer in eigenlijke zin een priesterschap in eigenlijke zin, en aan een oneigenlijk offer een oneigenlijk, zo geheten priesterschap beantwoordt. Maar de mis is geen offer in eigenlijke zin, gelijk wij in de voorafgaande stellingen overvloedig bewezen hebben. Dus is de bediening van de mispriesters geen priesterschap in eigenlijke zin. 

46.25 Door God aangesteld? 

Daarbij, gelijk Bellarminus op dezelfde plaats herinnert, wordt bij een offer in eigenlijke zin vereist, dat het toebrengen van het offer geschiedt door een wettige bedienaar. Want het staat niet ieder vrij een offer te brengen, maar een bepaald man door Goddelijk gezag geïnstrueerd, die dit in allernaam doet. Want de apostel zegt in Hebr. 5 over het priesterschap sprekende: Niemand neemt zichzelf die eer aan, dan die door God geroepen is, gelijk Aäron; en dit is zozeer waar, dat Paulus op dezelfde plaats zegt dat ook Christus Zelf Zich het priesterschap niet aangenomen heeft, maar dat van de Vader heeft ontvangen. Maar op die plaatsen zelf waarin de Heilige Schrift opzettelijk handelt over de rangen, roeping en macht van de Bedienaren van het Evangelie, wordt geen melding gemaakt van een priesterschap dat zij van God ontvangen hebben. Integendeel, waar gesproken wordt over het priesterschap van het Nieuwe Testament, daar verzekert zij dat dit aan Christus alleen is toebedeeld (zoals Ps. 110:1, Hebr. 7 e.v.). 

46.26 Secundaire priesters? 

Hieruit blijkt, dat de onderscheiding tussen Christus als de primaire en de mispriesters als secundaire priesters van het Nieuwe Testament verdicht is. Want nergens wordt Christus, als primair Priester bij uitnemendheid tegenover anderen als secundaire gesteld, maar overal, hetzij relatief, als afgeschaduwde priester tegenover de afschaduwende onder het Oude Testament, hetzij als de enige exclusief tegenover meerdere onder het Nieuwe Testament. 

46.27 Secundaire priesters? (2) 

En voorzeker geen van de condities die in een priester van het Nieuwe Testament vereist worden, wordt in, de roomse offeraars gevonden. De eerste hiervan is, dat na afschaffing van het Levitische priesterschap, de priester van het Nieuwe Testament zij volgens de ordening van Melchizedek en evenzeer zonder vader, zonder moeder, zonder geslacht, noch begin van de dagen hebbende, noch einde des levens en in eeuwigheid blijvende, uit kracht van het onvergankelijke leven. Hetgeen de apostel aan Christus alleen toekent (Hebr. 7:15 e.v.). 

46.28 Secundaire priesters? (3) 

De tweede voorwaarde is, dat volgens de definitie van de priester van het Nieuwe Testament, wie priester is, tegelijk offer zij, priester namelijk door wien, en offer waardoor de mensen met God worden verzoend; hetgeen aan Christus alleen eigen is op vierde wijze quarto modo. Want hij is eigenlijk naar het formele principe priester volgens de Goddelijke natuur, doch naar het materiele principe offer, volgens de menselijke natuur. 

46.29 Secundaire priesters? (4) 

De derde is, dat gelijk onder het Oude Testament, zo onder het Nieuwe Testament, de priester meer en waardiger is dan zijn uitwendig offer. Maar de menselijke offeraars met zonden bevlekt, zijn op geen manier meerder of waardiger dan het lichaam en bloed van Jezus Christus, het onbevlekte Lam. Geen enkele manier verdraagt dus, dat het lichaam en bloed van Jezus Christus door hen Gode in de mis geofferd wordt.

46.30 Zonder zonde? 

De vierde is dat de priester van het Nieuwe Testament heilig, onschuldig, onbesmet, en afgescheiden van zonde zij. Daar Christus alleen met deze volkomen heiligheid gesierd is, breken niet zonder duidelijke heiligschennis mensen die aan allerlei gebreken onderhevig zijn, zoals de offeraars zijn, tot het priesterschap door.

46.31 Middelaar? 

De vijfde is, dat de Priester, zoals hij gedefinieerd wordt in het Nieuwe Testament, daarvan ook de Middelaar is. Want het doel van het priesterschap is de verzoening van de zondige mens met God, hetgeen de eigenlijke uitwerking van de Middelaar is, gelijk Paulus leert in Hebreeën 9:15, derhalve is Hij hierom Middelaar van het Nieuwe Testament, opdat de dood daartussen komende tot verzoening van die overtredingen die onder het eerste Testament waren, de geroepenen de belofte van de eeuwige erve ontvangen zouden. Daarom, gelijk er slechts één Middelaar is tussen God en de mens, Jezus Christus, zo is Dezelfde de enige Priester van de mensen bij God. 

46.32 Testamentmaker? 

De zesde is, dat de priester van het Nieuwe Testament ook de testamentmaker is, die door zijn dood dat van kracht maakt. Want waar een testament is, is het noodzakelijk dat de dood van de testamentmaker daartussen komt. (Hebr. 9:16). Maar dit epitheton kan zonder lastering aan niemand behalve Christus worden toegekend. En dus ook niet dat andere. 

46.33 Slechts instrumentele oorzaak? 

De zevende is, dat de Priester van het Nieuwe Testament Zijn offer Gode toebrengt door de Geest, met de kracht van het onvergankelijke leven door Zichzelf begiftigd. Want het offer dat gebracht wordt door een bloot mens, kan niet voldoening gevend zijn voor de zonden van andere mensen. Aan de pausgezinden die tegenwerpen, dat de priester in de mis alleen maar instrumenteel offert, niet uit zijn eigen maar uit Christus’ naam (persona), antwoorden wij dat de gehele offerande geschiedt door de priester alleen in naam van de gehele kerk, en dat in die offerande Christus niet als te offeren, maar als geofferd door de priester, ja als geschapen beschouwd wordt; en dat diensvolgens de offeraar meer is, dan de instrumentele oorzaak. 

46.34 Tot toepassing van de voldoening? 

Op de tegenwerping van dezelfde pausgezinden, dat Christus door de priesters geofferd wordt niet tot voldoening, maar tot toepassing van de voldoening voorde zonden van de mensen aan het kruis gedaan, is te antwoorden: 

  • Dat de toepassing van het offer niet geschieden kan door een sterfelijk mens, maar alleen door de onsterfelijke God. 

  • Dat de vrucht van het offer van het kruis ons op de menseigene manier door God wordt toegepast door het geloof. Vandaar dat in Romeinen 3:24 gezegd wordt, dat God Christus ons tot een verzoening voorgesteld heeft door het geloof in Zijn bloed, doch niet door herhaling van Zijn offer. Anders moest ook de vrucht van de vleeswording, de opstanding en de hemelvaart van Christus ons door de herhaling ervan toegepast worden, en moest Christus in de Doop, het eerste sacrament van hetzelfde offer van Christus; met gelijk recht als in de mis opnieuw geofferd worden. Maar dat dit niet vereist wordt geven de pausgezinden geredelijk toe. En daarom behoeft ook dat niet, te weten, dat het offer van Christus in de mis herhaald wordt. Maar wanneer dit toegegeven is, volgt niet, dat het offer van Christus Zelf het middel van toepassing van het offer van Christus is; daar het offer van Christus en de toepassing daarvan onderling relatief tegenover elkander gesteld worden, en het Woord van God in geloof aangenomen niet minder dan het sacrament van de eucharistie een instrument is dat ons het offer van Christus toepast. En niemand is toch zo dwaas, dat hij het Woord in geloof ontvangen daarom het offer van Christus Zelf noemt. 

Hoewel het Heilig Avondmaal een toepassend middel van het kruisoffer genoemd kan worden, kan toch hetzelfde niet van de mis gesteld worden, omdat daarin niet God voor ogen gesteld wordt Die aan de gelovigen Christus aan het kruis geofferd aanbiedt, maar de priester die Christus aan God offert.

46.35 Christus heeft Zich éénmaal geofferd 

Ook de onwaarheid van deze laatste bewering, dat het lichaam en bloed van Christus in de mis geofferd wordt voor de zonden van de levenden en de doden, bewijzen deze woorden van Christus, ‘Het is volbracht’ (Joh. 19:30). En van de apostel, ‘Christus heeft met éne offerande in eeuwigheid volmaakt degenen die geheiligd worden’ (Hebr. 10:14). Eveneens, ‘Christus éénmaal geofferd zijnde om veler zonden weg te nemen, zal ten tweede male zonder zonde gezien worden door degenen die Hem verwachten tot zaligheid’ (Hebr. 9:28). Met welke grondstelling de apostel aanwijst, dat er tussen het offer van Christus eenmaal aan het kruis geschied voor de zonden van de mensen, en Zijn laatste komst, geen tussentijd inligt waarin Hij zich weer voor de zonden van diezelfde mensen op deze aarde offert. Daarom wordt Bellarminus gedwongen ons toe te geven, dat er geen vergeving geschiedt, dan door de kracht van het offer van het kruis, (De Eucharistia, boek 5, hoofdstuk 25). Waaruit met recht wordt afgeleid dat die niet geschiedt uit kracht van de mis. Want als ze ook uit kracht daarvan geschiedde, zou het offer van het kruis van Christus onvolkomen zijn. Ook kan die in de mis niet geschieden uit enige betrekking tot het offer van het kruis, omdat de betrekking van het sacrament tot het offer van Christus aan het sacrament niet de kracht mededeelt de zonden te vergeven, maar de kracht de vergeving van de zonden door de dood van Christus verkregen te betekenen, en haar in de gelovigen te verzegelen.  

46.36 In strijd met de instelling van het Heilig Avondmaal 

Behalve dat de zes bovenstaande beweringen over de definitie van de mis, verspreid met de getuigenissen van de Heilige Schrift en de voorwaarden in een schulduitdelgend offer in eigenlijke zin, vereist geheel in strijd zijn, kan de onwaarheid ervan uit de instelling van het Heilige Avondmaal zelve, en uit de geschriften van de orthodoxe vaders bewezen worden. Want, om van de instelling van het Avondmaal te beginnen, Christus heeft daarbij het brood en de beker door Zijn zegening geheiligd, niet aan God de Vader, maar aan Zijn discipelen aangeboden; ook heeft Hij niet tot de Vader gezegd: neem dit offer aan van Mijn lichaam en bloed, maar tot Zijn discipelen: Neemt, eet en drinkt, dit is Mijn lichaam, en het Nieuwe Testament in Mijn bloed (Matth. 26:26; Luk. 22:19 e.v.); de priester daarentegen biedt het lichaam en bloed van Christus onder de gedaanten van brood en wijn, niet aan alle en een iegelijk lid van de kerk, bij de instelling van het Avondmaal door de discipelen van Christus vertegenwoordigd, aan, maar aan God, terwijl Hij zegt: Ontvang, heilige Vader, almachtige, eeuwige God, deze onbevlekte offerande, die ik onwaardige dienstknecht aan U Mijn God aanbied, enz. 

46.37 In strijd met de instelling van het Heilig Avondmaal 

Dit zijn onderling tegenstrijdige dingen. Dat datgene wat Christus eertijds onmiddellijk aan Zijn discipelen gegeven heeft, brood en wijn geweest is, of een beker waarin wijn ingeschonken was, maar dat hetgeen Hij nu in de mis middellijk offert door de priester, niet meer brood en wijn is, maar Zijn eigen lichaam en bloed, onder de gestalten of bijkomstigheden van brood en wijn vervat. Eveneens dat de beker, die Christus eertijds Zijn discipelen toegereikt heeft het Nieuwe Testament in Zijn bloed geweest is, maar dat nu de beker die de priester alleen voor zich gebruikt, doch het volk niet toereikt, een deel van een onbloedige offerande is. Want door een Testament wordt de toegenegen wil van de Testamentmaker jegens Zijn erfgenamen, doch door een offerande een zaak om God te verzoenen aangeboden, betekend; dat het onbloedig misoffer niet een zodanige zaak gesteld kan worden, hebben wij door het getuigenis van de apostel bewezen, die voor vaststaande aanneemt in Hebr. 9:32, dat er maar één offerande is, te weten een bloedige, waardoor God verzoend kan worden. 

46.38 Strijdig met het doel van het Avondmaal 

Bovendien heeft Christus Zijn discipelen, nadat zij het brood van Hem ontvangen hadden, de toekomstige afwezigheid van Zijn lichaam met deze woorden voorzegd: Doe dit tot Mijn gedachtenis (Luk. 22:19), hetgeen de apostel uitlegt in 1 Korinthe 11 als hij zegt: Zo dikwijls als gij dit brood zult eten en deze drinkbeker zult drinken, zult gij de dood des Heeren verkondigen totdat Hij komt. Maar de priester duidt de aanwezigheid van het lichaam met dit gebed aan: Ontvang, heilige Vader, deze onbevlekte offerande, die ik U aanbied, door die offerande naar het lichaam van Christus heenwijzende dat hij onder de bijkomstigheden van brood en wijn met zijn handen aanraakt en daarna met zijn tanden stuk wrijft. Niets dat meer ongerijmd is en meer vreemd aan het doel van het Avondmaal kan er verzonnen worden. Want als het doel ervan is, de gedachtenis van de afwezige Christus totdat Hij uit de hemelen tot ons komt, gelijk uit de voorafgaande woorden van Christus en de apostel Paulus terecht wordt afgeleid, dan kan het offeren en het betasten van het werkelijk lichaam en bloed van Christus hier in wat voor mis ook door een priester niet geschieden. 

46.39 Hoe de kerkvaders van een offer spreken 

Hoewel de pausgezinden de autoriteit van de orthodoxe vaders, die het Avondmaal des Heeren soms een offer noemen, gebruiken, hebben zij dat toch nooit in eigenlijke betekenis, gelijk de pausgezinden doen, maar in oneigenlijke [betekenis] een offer genoemd. Want zij hebben het sacrament van de eucharistie metaleptisch (door dubbele naamsverwisseling) een offer genoemd, daar het toch een herinneringssacrament is van het offer door God aan het kruis geofferd, verbonden met denkzegging: en daarom is het door hen dankzeggend (eucharistikon) geheten. Wat wij dan (zegt Chrystostomus) offeren wij niet alle dagen? Wij offeren wel, maar de gedachtenis houdende van Zijn dood: En er is één offerande, niet vele. Hoe is er één en niet vele? Omdat ze éénmaal geofferd is in het Heilige der heiligen. Dit offer is toch een exemplaar daarvan. Maar dit dat wij doen, geschiedt wel ter herinnering van dat wat geschied is. Chrysostomus, Homiliae in Epistolam ad Hebraeos, preek 17. En Augustinus, de christenen vieren de gedachtenis van hetzelfde volbrachte offer, door de hoogheilige deelneming aan het lichaam en bloed van Christus (Augustinus, Contra Faustum Manichaeum, boek 20, hoofdstuk 18). 

46.40 Hoe de kerkvaders van een offer spreken (2) 

Vervolgens hebben zij hetzelfde sacrament overdrachtelijk een offer genoemd, met betrekking tot ieder gelovige die zichzelf bij het deelnemen daaraan God tot een levend en heilig Offer stelt op een bijzondere manier. Waarop deze vermaning van Chrysostomus ziet: In de hemelen hebben wij een heiligdom, in de hemelen een Priester, in de hemelen een Offerande. Wij offeren ook zulke offers, dat ze in dat heiligdom aangeboden kunnen worden. Niet meer schapen, of runderen, niet meer bloed en wierook. Dit alles is opgeheven en daarvoor is de redelijke gehoorzaamheid ingevoerd (Homiliae in Epistolam ad Hebraeos, preek 11 en De Spiritu Sancto homilia Ioannis Chrysostomi, deel 3), wat is uw altaar, uw geestelijk gemoed. Wat is uw geestelijk offer? Alle goed werk. 

46.41 Dankoffers, geen schulduitdelging 

Ten derde hebben de vaders oudtijds hetzelfde sacrament met naamsverwisseling (metonymisch) een offer genoemd, met het oog op de gebeden, en het offeren van brood en wijn, welke deels tot het vieren van het Avondmaal, deels tot onderhoud van de armen, van datgene wat na het houden van het Avondmaal over was, met de deelneming daaraan verbonden werd. Hierop ziende geeft Alexander van Hales toe dat er bij het sacrament van de eucharistie naar de gewoonte van de ouden drie dingen geofferd moeten worden . Ten eerste de personen zelf, ten tweede hetgeen nodig is voor het sacrament zelf, namelijk brood, en wijn, ten derde offers van de hand, dat is, aalmoezen (Alexander van Hales, Vniuersae Theologiae Summa, deel 4, vraag 10, pagina 1, folio 10). Ook loochenen de pausgezinden niet dat de mis een eucharistisch (dank)offer genoemd kan worden. Als het eucharistisch is, gelijk zij ons toegeven, dan is het dus niet schulduitdelgend. Want deze worden lijnrecht tegen elkander over gesteld. 

46.42 Melchizedeks offeren 

Daartoe hebben de meeste vaders, gelijk Lombardus toestemt, verstaan, dat Melchizedek aan Abraham brood en wijn aangeboden heeft, en dat diensvolgens de priesterorde volgens welke Christus door de apostel in Hebreeën 7 met Melchizedek vergeleken wordt, niet bestaat in het offeren van brood en wijn, maar in deze eigenschappen (adjuncta) van beide personen, dat beide te beschouwen zijn als koning en priester, zonder vader en moeder, zonder geslacht, noch begin van de dagen noch einde des levens hebbende; Melchizedek namelijk volgens de typische gelijkenis, die uit de geschiedenis van Mozes (Gen. 14), die zijn geslachtsrekening met stilzwijgen voorbijgaat, opgedolven moet worden, maar Christus volgens de waarheid die in Melchizedek afgeschaduwd is (Chrysostomus, Homiliae in Genesim, preek 36. en in Homiliae in Psalmos, psalm 109; Tertullianus, Adversus Judaeos; Augustinus, Quaestiones Veteris et Novi Testamenti, vraag 109; Damascenus, De fide orthodoxa, boek 4, hoofdstuk 14; Lombardus, Sententiae 4, distinctie 8). 

46.43 Melchizedeks offeren (2) 

Bellarminus heeft dit ziende niet gezien, die uit het type van Melchizedek, die eertijds brood en wijn uit zijn mondvoorraad aan Abraham voorzette, het onbloedig offer van de mis maakt. Want hoezeer hij er niet onkundig van heeft kunnen zijn, dat het werkwoord hootzie dat Mozes gebruikt (Gen. 14:18), te vertalen is, heeft voortgebracht, of uitgebracht, verzint hij toch tegen de betekenis van het woord dat Melchizedek ter oorzake van enig offer brood en wijn heeft aangeboden, en dat ook nog wel tegen de orde van het gehele heilige tekstverband. Want er worden twee verschillende handelingen aan Melchizedek, met het oog op zijn dubbel ambt, door Mozes in volgorde toegeschreven. Een koninklijke, dat Hij, tot verkwikking van Abraham en zijn leger, hem brood en wijn verschaft heeft, en een priesterlijke, dat Hij Abraham gezegend heeft. 

46.44 In Hebreeën niets verzwegen 

Hoewel dezelfde Bellarminus er niet onkundig van is geweest, dat de apostel Paulus, gedreven door de Heilige Geest en ingeleid in al de waarheid, niets van die dingen verzwegen heeft, welke de Hebreeën te pas kwamen voor de kennis van het priesterschap van Christus naar Melchizedeks ordening, wrijft hij hem toch dit aan, dat hij opzettelijk het offeren van brood en wijn nagelaten heeft, om niet gedwongen te zijn het mysterie van de eucharistie uit te leggen, omdat dit te hoog was om door hen toen begrepen te kunnen worden, en een onuitsprekelijke rede, waarover hij handelt in Hebreeën 5:11 (De Eucharistia, deel 5, hoofdstuk 6). Niets minder waar dan dit kan de apostel toegedicht worden. Want er was niets hogers, dan het mysterie van Christus de Priester naar de ordening van Melchizedek van Godswege verordend; en voordat de apostel dit breder nagaat, zegt hij niet dat die dingen onverklaarbaar zijn, gelijk Bellarminus slecht vertaalt, maar moeilijk om uit te leggen, en wel niet op zichzelf, maar met het oog op de onachtzaamheid van de Hebreeën, om hen door deze voorafgaande waarschuwing tot meer ijver en oplettendheid op te wekken. Het is er dus zover vandaan dat de apostel deswege de hogere dingen heeft willen verzwijgen, dat hij ze breder en nauwkeuriger uiteengezet heeft; in welker betekenis hij het leerstuk van het Heilig Avondmaal niet heeft willen plaatsen, om die reden dat het niet moeilijker te verklaren is voor de minder ontwikkelden, dan het leerstuk van de Doop, dat hij bij de fundamentele artikelen van het geloof telt (Hebr. 6:2). Want evenals de doop, zo stelt ook het Avondmaal des Heeren Diens bloedig offer voor, en de leer van beide sacramenten, wordt niet minder door de pausgezinden in de catechese dan door onze theologen tot de eerste beginselen van het christelijk geloof gerekend. 

46.45 Alle kerkvaders? 

Ook wordt deze tegenwerping van Bellarminus niet door zijn eigen dwaling of die van andere pausgezinden beschermd, al is het dat de Schrift niet duidelijk uitlegt, waarin die ordening van Melchizedek bestaat en de figuur van het priesterschap van Christus, duidt en wijst ze die toch zo aan, dat alle vaders met de grootste overeenstemming tot dezelfde uitlegging gekomen zijn. Want in stelling 40 hebben wij met het getuigenis van Lombardus bewezen, dat sommige vaders tot een andere uitlegging gekomen zijn, die het misoffer omver kan werpen. Want zij beweren niet dat met het brood en de wijn van Melchizedek het offer van Christus in de mis voorgesteld, zoals de pausgezinden staande houden, en ook geen bijkomstigheden zonder subject, of liever het aanzien, te weten de gedaanten van brood en wijn, maar een reële substantie van brood en wijn van de mystieke tafel van Christus voortgebracht afgeschaduwd wordt, gelijk te zien is bij Eusebius, Demonstratio Evangelica, boek 5, hoofdstuk 3; Johannes Damascenus, De fide orthodoxa, boek 4, hoofdstuk 14, en de overige vaders die wij boven in stelling 48 genoemd hebben. 

46.46 Onbloedig slachten? 

Bellarminus bewijst ook verkeerd uit het slachten van het Paaslam de offering van Christus in het sacrament van de Eucharistie uit 1 Korinthe 5:7, alsook uit de profetie Maleachi 1:11, over de Mincha, of zuivere offerande, die overal ter wereld Gode onder het Nieuwe Testament moet worden toegebracht. Hiermede heeft Maleachi de schulduitdelgende offerande van de mis die met de Joodse overeenkomt niet kunnen aanduiden, aangezien naar de grondstelling van Bellarminus en de overige roomsen de mis een onbloedige offerande is; alle schulduitdelgende offers onder het Oude Testament zijn echter bloedig geweest; om ervan te zwijgen, dat de Joodse offers alleen afbeeldend en betekenend schulduitdelgend geweest zijn, maar de mis is naar het lasterlijk gevoelen van de pausgezinden waarlijk en eigenlijk schulduitdelgend. Er blijft dus over dat, als er volgens de leer van de Heilige Schrift maar één offer van het kruis in eigenlijke zin is, door de Joodse verzoenende offers tevoren afgebeeld, het noodzakelijk is, dat datgene dat Male achi voorzegd heeft, van de geestelijke verering van God en de Eucharistische (dankzeggende) door de verkondiging van het Evangelie onder alle volken in te stellen, overdrachtelijk opgevat wordt.

46.47 Tegenwoordige tijd voor iets toekomstigs 

Ook wordt het werkelijk offeren van Christus in de mis uit die woorden van Hem uit Lukas 22:19,20: ‘Dat voor u gegeven, vergoten wordt’, niet meer bewezen, dan Zijn dood uit die van Johannes 10:15: ‘Ik leg Mijn leven af voor de schapen’. Want dat beide vóór het offer van het kruis door enallage8 van de tegenwoordige tijd voor de toekomstige door Christus gezegd zijn, is niet onbekend aan degenen die de Heilige Schriften ook maar oppervlakkig kennen. 

46.48 De misbruiken - terugval in de schaduwen 

Overigens, ofschoon er in het verzonnen misoffer niets goeds is, misbruiken de roomse priesters, omdat het toch bij mensen, verdorven van verstand, enige schijn van het goede heeft, het bedriegelijk masker ervan in het pausdom op een verwonderlijke en ellendige wijze, niet zonder kracht van de dwaling. En het eerste misbruik van de mis is wel, dat de priester die haar bedienen zal, deze inleiding gebruikt: En ik zal ingaan tot het altaar Gods. Want de gelovigen hebben geen altaar meer onder het Nieuwe Testament, zoals zij eertijds gehad hebben onder het Oude Testament, maar hun altaar is nu in de hemelen, te weten Jezus Christus; gelijk Thomas Aquinas niet kwaad opgemerkt heeft op vers 10 van hoofdstuk 13 aan de Hebreeën, waar de apostel beweert dat wij zulk een altaar hebben waarvan geen macht hebben te eten die heden de tabernakel dienen, maar zij voeren de schaduwachtige offeranden van de Joden, door Christus komst afgeschaft, weer in Diens Kerk in. 

46.49 De Schuldbelijdenis 

Het tweede misbruik is gelegen in de publieke belijdenis van zijn zonden, welke hij niet alleen tot God, maar ook tot alle heiligen die uit dit leven gescheiden zijn, en tot zijn broeders richt, als hij zegt: ‘Ik schuldige en onwaardige priester, belijd aan God de almachtige, en de gelukzalige maagd Maria en al Zijne heiligen, en aan u, broeders, dat ik ellendige zondaar al te zeer gezondigd heb tegen de wet Gods, met gedachten, woorden, doen en laten, het is mijn schuld, mijn schuld, mijn allerzwaarste schuld’. Want een belijdenis die aan God alleen, door de priester godvruchtig moest gedaan worden, geschiedt bijgelovig en onnut aan doden, daar ze die niet kunnen horen, en aan de levenden tegen zijn eigen geweten, daar hij er zich toch van overtuigd houdt dat hij van geen ergernis aan hen gegeven te bestraffen is. 

46.50 Aanroepen van heiligen 

Het derde misbruik merkt men bij de afgodische aanroeping van de tussenkomst van gestorvene heiligen, in deze woorden vervat: Daarom smeek ik de gelukzalige moeder Gods en alle heiligen, en u broeders, bidt voor mij, zondaar bij de Heere onze almachtige God, dat Hij mij genadig zij. Waar hij met voorbijgaan van onze Verlosser Jezus Christus, diegenen inroept, die hem niet kunnen bewaren, en die de Heilige Schrift juist van het ambt van tussentreden geheel uitsluit, wijl zij dat aan Christus alleen toekent (Joh. 14:6, Rom. 8:33, 1 Tim. 2:5-6, 1 Joh. 2:1-2). 

46.51 Aanroepen van heiligen (2) 

Het vierde misbruik ligt in dit vrijsprekende gebed tot anderen die hun zonden belijden, ‘Amen, broeders en zusters, door de ontferming van onze Heere Jezus Christus, door de hulp en het teken van het heilige kruis, door de tussenkomst van de zalige en heerlijke Maria altijd maagd, en door de verdiensten van de zalige apostelen en van alle heilige mannen en vrouwen ontferme zich over u de almachtige God’, enz. Met dit lasterlijk gebed dicht de priester aan het hout van het kruis en het teken daarvan de kracht van de zonden vrij te maken aan de gekruiste Christus eigen, en aan andere dingen onmededeelbaar toe, aan de zalige maagd, de dienstmaagd Gods, de hulp die van God alleen te verwachten is, en aan de heilige apostelen, die eertijds in hun geschriften de Farizese traditie van de verdienstelijke werken afgewezen hebben, verdiensten. 

46.52 Verdiensten en relikwieën van heiligen 

Het vijfde misbruik wordt begaan door de vermelding van de verdiensten die door de priester aan de heiligen worden toegeschreven, die zonder de verdienste van Christus in het geheel niet in de hemel hadden kunnen binnengaan, en van relikwieën die voor het grootste deel verzonnen zijn, alsof God door het aanzien daarvan bewogen zou worden om hem de zonden te vergeven, als hij zegt: Wij bidden U, o Heere door de verdiensten van de heiligen, wier relikwieën hier zijn, en van al de heiligen, dat Gij U verwaardigt al mijne zonden te vergeven. 

46.53 Offer voor levenden en doden 

Het zesde misbruik is, dat de priester het brood, dat in het Avondmaal een sacrament is van het offer van Christus, het offer van Christus zelf noemt, en aanduidt dat dat aardse element voor zijn heil en het heil van anderen, zowel van gestorvenen als levenden, ten voordeel kan zijn, met dit gebed: Ontvang, heilige Vader, almachtige eeuwige God, deze onbevlekte offerande, welke ik onwaardige dienstknecht U aanbied, mijn levende en ware God, voor mijn ontelbare zonden en beledigingen en nalatigheden, en voor alle omstanders, maar ook voor alle gelovige christenen, levenden en gestorvenen; opdat ze mij en hun bevorderlijk zij ter eeuwige zaligheid, Amen. Hier kent hij aan vergankelijk brood de kracht toe, heil aan te brengen tot het eeuwige leven, welke Christus aan Zijn vlees, alleen door het geloof gegeten toeschrijft (Joh. 6), en wel voor diegenen voor wie Christus Zijn Avondmaal niet heeft ingesteld, namelijk voor de doden, die noch in de hemel, noch op de aarde bestaan, maar in de derde plaats, waarvan de Heilige Schrift geen melding maakt, en wel in het vagevuur.

46.54 Vermengen van water en wijn 

Het zevende misbruik ligt in het vermengen van water met de wijn, dat noch op het bevel van Christus, noch op Zijn voorbeeld steunt. Want Hij heeft de wijn, of de vrucht van de wijnstok zonder water aan Zijn discipelen toegediend, en anderen bevolen in navolging van Hem uit te delen, en daarom is die vermenging bij besluit van het concilie van Orleans Canon 4.4 veroordeeld, welke de priester als een mystieke vereert, wanneer hij zegt: o God, Die de waardigheid van de menselijke substantie wonderlijk geschapen hebt en nog wonderlijker hersteld hebt, geef ons door het mysterie van dit water en wijn, medegenoten te zijn van de Goddelijkheid van Hem, Die Zich verwaardigd heeft medegenoot van onze menselijkheid te worden, Jezus Christus Uw Zoon onze Heere. 

46.55 Offeren van de beker met wijn 

Het achtste misbruik ligt in de bijgelovige offerande van de beker met wijn gevuld. Want voordat de wijn, om met de woorden van de roomsen te spreken, getranssubstantieerd of veranderd is in het bloed van Christus, kent de priester aan die aardse en vergankelijke drank de kracht toe om heil aan te brengen, en een geur van zoetheid Gode aangenaam, van welke goederen Simeon in zijn lofzang (Luk. 2:29), en Petrus (Hand. 4:12), het eerste aan Christus alleen, en Paulus het laatste aan het offer van Christus alleen aan het kruis volbracht, toekent (Efez. 1:2). Want de priester spreekt God aldus aan: ‘Wij offeren U, o Heer, de kelk des heils, Uw goedertierenheid afsmekende, opdat zij voor het aangezicht van Uwe Goddelijke Majesteit, voor ons en van de ganse wereld heil met de geur van de zoetheid opstijge. Amen.’ 

46.65 Toverij met wierook 

Het negende misbruik bestaat in de kakozèlia, of kwade navolging, zowel van de Joden die God eertijds met wierook verzoenden, tot op de dag van de verbetering, waarop God aan die figuren en schaduwen, niet anders dan aan de overige, die het lichaam dat wij in Christus hebben, vertegenwoordigen, een einde heeft willen stellen, getuige de apostel (Hebr. 9), als van de tovenaars, die zich met hun aanspraak veelal tot onbezielde dingen, die zij tot betovering misbruiken, richten. Gelijk blijkt uit deze woorden van de priester als hij zijn wierook aldus aanspreekt: Wees van Dien gezegend, tot Wiens eer gij zult verbrand worden, in Naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes. Aan welke woorden hij deze tot God toevoegt: Verwaardig U, zo vragen wij, almachtige eeuwige God, door de ontzaglijke rechterhand Uwer Majesteit deze geschapen wierook te zegenen en te heiligen: opdat het wonderlijk in de kracht van Uw Heilige Naam, alle invloeden van onreine geesten verjagen, en alle ziekten, met terugkeer van gezondheid verdrijven kunnen, waar ook maar de reuk ervan heen geblazen is, en U o almachtige God met de allerwelriekendste geur in voortdurende zoetheid tegengeuren. Eveneens, laat die wierook door U gezegend tot U opstijgen, o Heer, en laat Uw barmhartigheid over mij neerdalen. Met welk gebed de priester God als het ware verbindt, dat Hij zulk een kracht om de duivelen te verjagen en de zieken te genezen aan de walm van zijn wierook ingeeft, welke noch de profeten, noch de apostelen, die begiftigd waren met de buitengewone gave om wonderen te doen, van God ooit gebeden hebben, daar zij goed begrepen dat noch door hen, noch door enig menselijk schepsel, laat staan dan door het onbezielde schepsel van de wierook, maar door de Schepper alleen, door gebeden des geloofs aangeroepen, duivelen en ziekten uit de mensen kunnen worden uitgedreven (Matth. 17:21; Jak. 1:15).

46.57 Vermenging van ongelijksoortige dingen 

Het tiende misbruik is, dat de priester verschillende soorten dooreenmengt. Want eerst neemt hij brood en wijn vóór de verandering in het lichaam en bloed van Christus, en diens volgens alleen maar uitwendige tekenen van het lichaam en bloed van Christus, voor het lichaam en bloed van Christus zelf, aangezien hij die uitwendige tekenen het offer van Christus noemt. Ten tweede noemt hij het misoffer gedachtenis van het offer van Christus. Ten derde vermengt hij de gedachtenis van het lijden van Christus met de gedachtenis van de vleeswording, de geboorte, de besnijdenis, de opstanding en de hemelvaart van Jezus Christus, tegen het bevel van Christus Zelf, Die, gelijk de apostel vermaant in 1 Korinthe 11:26, dit slechts als doel van Zijn maaltijd heeft ingesteld, dat wij daarin Zijn dood zullen verkondigen, en Hem als gekruisigd voor de ogen van onze geest zullen stellen. Ten vierde maakt hij aan de gedachtenis van Christus de gedachtenis van de maagd Maria en anderen vast, die geen schulduitdelgend kruisoffer aan God voor ons geofferd hebben. Tot bewijs van deze zaak zullen wij de woorden zelve van de priester aanhalen. Ontvang, heilige Drievuldigheid dit offer, zegt hij, dat wij U offeren ter gedachtenis van de vleeswording, geboorte, besnijdenis, het lijden, de opstanding en de hemelvaart van onze Heer Jezus Christus, en ter ere van de zalige Maria, altijd maagd, en van alle heiligen die U behaagd hebben van de oorsprong van de wereld, opdat het hen gedije tot eer, ons echter tot heil van ziel en lichaam.

46.58 Ongeschonden offers? 

Het elfde misbruik ligt in de beschrijving van de geofferde zaak, welke de priester in het meervoud noemt ongeschonden offers, zeggende, U dus, o zeer goedertieren Vader vragen en verzoeken wij als smekelingen, door Jezus Christus Uwen Zoon onze Heer, dat Gij aanneemt en zegent deze gaven, deze geschenken, deze heilige ongeschonden offers. Als hij met deze schitterende betitelingen het brood en de wijn kentekent door hem, nog niet van wezen veranderd, gelijk uit de canon van de mis blijkt, dan zijn brood en wijn gelijk het twee verschillende zaken zijn, ook zelf twee offeranden; en wel ongeschonden en geheel: welke toch, gelijk de pausgezinden zelf toegeven, door de onachtzaamheid van de priester menigmaal na de consecratie bederven. Als hij echter met die betitelingen het lichaam en bloed van Christus zelf kentekent, dan kunnen dat ook niet, naar de vooronderstelling van de pausgezinden, ongeschonden offeranden genoemd worden, omdat het lichaam en bloed van Christus, gelijk zij zelf erkennen, slechts een enige offerande vormen, welke ook, om de woorden van sommige scholastieken te gebruiken soms door muizen of spinnen opgegeten tot niets wordt, en veelal door de wormen gegeten gevonden wordt. 

46.59 De aanbidding 

Het twaalfde misbruik ligt in de afgodische aanbidding van de zeer lichte, ronde offerande, die de priester opheft, waarin vele gebruiken samenkomen, die noch door Christus ingesteld, noch door de apostelen waargenomen zijn. Want Paulus, die verzekert dat hij aan de Korintiërs overgegeven heeft (1 Kor. 11:23), wat hij over de instelling van het Avondmaal van de Heere ontvangen had, verhaalt niet dat Christus brood van ronde vorm, zonder breken daarvan, boven Zijn hoofd heeft opgeheven, voordat Hij het aan Zijn discipelen heeft overgegeven, of bij de bediening van Zijn Avondmaal de bemoeiing van enige diakoon of geestelijke gebruikt heeft, die van achteren zijn toga met de linkerhand zou opheffen en met de rechter hem licht met een aangestoken fakkel zou verschaffen, of dat Hijzelf met gebogen knieën de bijkomstigheden van brood en wijn in Zijn lichaam en bloed veranderd aangebeden heeft, of tenminste Zijn discipelen opgelegd heeft die te aanbidden. Integendeel verhaalt de apostel dat Christus in die nacht in welke Hij verraden is, het brood genomen heeft, en dat na dankzegging gebroken heeft. En hoewel Christus tot Zijn discipelen gezegd heeft, Neemt, eet, dat is Mijn lichaam, noemt de apostel toch het brood door Christus gewijd, niet lichaam maar brood, om te leren dat Christus met die uitspraak, Dit is Mijn lichaam, niet bevolen heeft dat het brood Zijn lichaam zou worden, of door het toverachtig uitspreken van vijf woorden daarin veranderd zou worden, maar aangewezen heeft wat het brood zou zijn voor de discipelen die het brood met een naar Christus uitgestrekt geloof ontvangen, namelijk Zijn lichaam, in sacramentele betekenis. Hoewel dezelfde apostel het bevel van Christus, ‘Doet dat tot Mijne gedachtenis’, met andere woorden weergeeft, neemt Hij toch niet het woord gedachtenis voor aanbidding van het lichaam door Christus in het Avondmaal geofferd, gelijk de pausgezinden doen, maar voor een dankzeggende (eucharistische) verkondiging van de dood van Christus, door het breken van het brood betekend, gelijk boven uitvoeriger is aangetoond. 

46.60 Private mis 

Het dertiende misbruik ligt in de viering van de private mis zonder deelneming van aanwezigen. Want niet Christus alleen heeft bij de eerste instelling van het Heilig Avondmaal, en ook daarna hebben nooit de discipelen alleen,  het sacramentele brood gegeten, of de wijn gedronken, maar tegelijk met anderen tot deelneming van het Heilig Avondmaal bijeengeroepen; en er kan door de priester niets gedaan worden dat meer ongerijmd is, dan dat hij, terwijl hij de woorden van Christus Die het brood en de wijn aan alle discipelen die met Hem de maaltijd houden gelijkelijk uitdeelt aanhaalt, aan niemand van degenen die bij hem tegenwoordig zijn, het sacrament van het Avondmaal uitdeelt, en dat hij dit deel van de instelling van Christus weglaat, maar het andere, dat bestaat in het nemen en wijden van het brood en de beker, nauwkeurig waarneemt, alsof dit ene deel meer tot het wezen van het Heilig Avondmaal behoort dan dat andere, gelijk door Bellarminus onwaar wordt beweerd. Want de heilige maaltijd wordt deswege de gemeenschap van het lichaam en bloed van Christus genoemd, omdat wij allen die in het ene mystieke lichaam van Hem velen zijn, aan dat ene brood deel zouden hebben, gelijk de apostel zegt (1 Kor. 10:17). Vandaar dat het Heilig Avondmaal door de Griekse vaders soms samenkomst en gemeenschap (sunaxis kai koinoonia), soms geheimenis van de samenkomst en gemeenschap (mustèrion tès sunaxeoos kai koinoonias) genoemd wordt ((Pseudo-)Dionysius, De Ecclesiastica Hiërarchia, hoofdstuk 3; Clemens van Rome, Constitutiones, boek 8, hoofdstuk 10). 

46.61 Overige misbruiken 

De overige misbruiken worden gezien in het onnutte bewaren van het brood, door de gelovigen te eten in een bus, in het belachelijke neerzetten op de borst van de doden, die noch eten, noch drinken kunnen, noch de dood van Christus verkondigen, in het ijdele omdragen van de beker door de straten, in processies en andere ceremoniën die geheel afwijken van de instelling van Christus, in Wiens Naam God gebeden moet worden, dat Hij die afschuwelijke misbruiken in de mis verborgen, aan zoveel mogelijk mensen die in zeer droeve duisternis onder het pausdom zuchten, moge ontdekken, tot Zijn eer en de vermeerdering van Zijn Kerk. Amen.