Navigatie
Synopsis - Overzicht van de zuiverste theologie

Synopsis - Overzicht van de zuiverste theologie

De Synopsis Purioris Theologiae kan worden beschouwd als het begin van de theologische verwerking van de tijdens de Dordtse synode opgestelde leerregels.

Hoofdstuk 40

Over de kerk

Antonius Walaeus

40.1 Het woord kerk (ecclesia) 

Stelling 1. Het woord kerk is Grieks, afgeleid van uitroepen (apotouekkalein), beantwoordende aan het Hebreeuwse woord kahal en eedah, en betekent eigenlijk een vergadering of samenkomst van mensen, door een hogere bijeengeroepen, niet alleen tot een heilig gebruik en doel, maar ook tot een profaan en burgerlijk, gelijk te zien is in Handelingen 19:32,39

40.2 Het woord kerk (ecclesia) (2) 

Wij echter nemen het woord kerk (ecclesia) hier, voor een heilige vergadering en samenkomst, zoals het onder de christenen aangenomen is. Het wordt door dezelfden soms wel genomen voor de plaats, waarin de heilige samenkomsten gehouden worden, maar voorbeelden van deze betekening komen in de Schriften niet voor. 

40.3 Definitie 

Zij wordt in haar algemene betekenis gedefinieerd als de vergadering (coetus) dergenen, die God door Zijn genade uitroept uit de staat der natuur, tot de bovennatuurlijke staat van kinderen Gods tot een betoning van Zijn heerlijke ontferming. 

40.4 Auctor primarius 

Dat God de eerste Bewerker van deze roeping is, is in de kerk van Christus buiten geschil daar Hij alleen de genade kan schenken waartoe Hij roept, en de middelen verordenen, door welke deze roeping in het werk gesteld moet worden, gelijk de apostel spreekt in Hebreeën 3:4 ‘Alle huis wordt door iemand samengesteld’, voorts, ‘Die dit alles gesticht heeft’, sprekende van de kerk van Christus, ‘is God.’ 

40.5 Object der roeping 

De materie of het object van deze roeping, zijn alleen schepselen naar Gods beeld geschapen, namelijk engelen en mensen. Want al is het dat God uit de stenen kinderen van Abraham maken kan, gelijk Christus spreekt [in] Matthéüs 3:9, zijn toch de schepselen, naar het beeld van God gemaakt, op zichzelf en allernaast alleen maar vatbaar voor de gelukzalige onsterfelijkheid en de hemelse zaligheid. 

40.6 Roeping der engelen 

Over het roepen van sommige engelen uit de veranderlijke staat der natuur, tot de onveranderlijke staat der heerlijke genade, is ons in de Schriften weinig geopenbaard. Omdat ze echter overal (passim) in het bijzonder zonen van God, en engelen des lichts, en engelen der heerlijkheid, en uitverkoren engelen genoemd worden, en Christus Zelf ook als bijzonder Hoofd erkennen (Ef. 1:22), en zelf zich onze mededienstknechten noemen, en mededienstknechten der broederen, ja ook van de broeders die het getuigenis van Jezus hebben (Openb. 19:10), volgt daaruit, dat wij belijden dat zij leden zijn van dat gehele lichaam, en in het huisgezin van Christus onze mededienstknechten, en diensvolgens door een bijzondere werking van de Heilige Geest onder Christus het enige Hoofd Zijner Kerk krachtig in de heerlijkheid en de genade bevestigd. Vandaar dat de apostel verklaart dat ook wij tot de tienduizenden engelen, door de krachtdadige roeping, gekomen zijn (Hebr. 12:22).

40.7 Roeping der engelen (2) 

Hoewel nu dit deelgenootschap der engelen ons tot heerlijkheid en vertroosting is, moeten wij toch voornamelijk handelen over de kerk der mensen, omdat dit voor ons van het meeste belang is. Hiervan moeten wij: 

  • de delen onderzoeken, en hun wijze en vorm, 

  • de verdeling, en ten slotte de voorrechten en kentekenen. 

40.8 De delen der kerk 

Van deze kerk over het geheel (holoos) beschouwd, stellen de pausegzinden drie delen, namelijk een arbeidende in het vagevuur, het andere triomferend in de hemel, en het derde strijdend op de aarde. De twee laatste delen erkennen wij gaarne, maar wij hebben in de voorafgaande uiteenzetting genoegzaam aangetoond, dat de derde door hen buiten het Woord van God verzonnen is om de geldbuidels te saneren (expurgare) en de zielen van alleszins godsdienstige (deisidaimonesteroi) mensen door een geestelijke slavernij te drukken; en diensvolgens hebben wij in het volgende slechts te handelen over de twee overige. 

40.9 De triomferende kerk 

Dat een groot deel van de universele kerk in de hemelen onder Christus hun Hoofd triomfeert, bewijzen tegen de socinianen, anabaptisten, libertijnen en dergelijke ketters, alle plaatsen overtuigend, waaruit de onsterfelijkheid der ziel bewezen wordt. Want hoewel het lichaam terugkeert tot aarde, gelijk het geweest was, keert toch de geest terug tot God Die hem gegeven heeft (Pred. 12:9). En al is het dat er zijn die het lichaam der vromen kunnen doden, zij kunnen toch hun ziel niet doden, gelijk Christus getuigt (Matth. 10:28).

40.10 De triomferende kerk (2) 

Voornamelijk echter blijkt dit uit die plaatsen en voorbeelden, waarin het geluk en de zaligheid der overledenen beschreven wordt. Gelijk wij zien in Matthéüs 20:8, waar allen die in de wijngaard arbeiden na volbrachten arbeid hun loon ontvangen, en 2 Korinthe 5:1: ‘Wij weten dat als het aardse huis van deze tabernakel ontbonden zal zijn, wij een andere eeuwige woonstede hebben, en niet met handen gemaakt in de hemelen’, en Openbaring 14:13, ‘Zalig zijn de doden die in de Heere sterven, aparti, van nu aan, zij rusten van hunne arbeid, en hunne werken volgen hen’. 

40.11 Ook de gelovigen onder het Oude Testament 

Dat toch niet alleen de gelovigen in het Nieuwe Testament na de hemelvaart van Christus in de hemel, maar zeker ook de gelovigen onder het Oude Testament die in geloof gestorven zijn, tot dit deel van de kerk die in de hemel triomfeert, behoort, moet staande gehouden worden tegen de pausgezinden, die van gevoelen zijn, dat zij in een onderaardse limbus (voorburcht) opgesloten geweest zijn, en vandaar de komst des Heeren verwacht hebben. 

40.12 Bewijzen 

Dit bewijzen de beloften van Christus, andere plaatsen der Schrift bewijzen het, zeer duidelijke voorbeelden bewijzen het. 

40.13 De beloften 

De beloften zijn duidelijk, ‘Verzadiging van zeer lieflijke vreugden bij Uw aangezicht, in Uwe rechterhand eeuwiglijk’ (Ps. 16:10), ‘Zalig de armen van geest, want hunner is het Koninkrijk der hemelen’ (Matth. 5:3), en v. 8, ‘Zalig de reinen van hart, want zij zullen God Zelf zien’, en v. 10, ‘Zalig die vervolging geleden hebben (dedioogmenoi), want hunner is het Koninkrijk der hemelen. Verblijdt en verheugt u omdat uw loon veel is in de hemelen; want zo hebben zij vervolgd de profeten’, enz. Deze gezegden van Christus zijn zonder twijfel toen reeds waar geweest, toen Hij ze uitgesproken heeft, ze zijn niet toen eerst als waar uitgekomen, toen Christus van de doden opgestaan is en naar de hemelen opgestegen. 

40.14 Andere plaatsen 

De plaatsen der Schrift die de staat der gestorven vromen vóór het lijden van Christus verklaren, zijn niet minder duidelijk, als daar zijn Efeze 1:10, ‘God heeft alles weder tot een vergaderd in Christus, zowel die in de hemelen zijn, als die op de aarde’, en Kolossenzen 2:20, ‘Door Christus zijn alle dingen verzoend zowel die op de aarde, als die in de hemelen’. Daar door deze wijze van spreken de engelen niet verstaan kunnen worden, die door Christus niet met God verzoend zijn, volgt daaruit dat dit verstaan wordt van de heiligen die vóór Christus in de hemel verkeren; gelijk de apostel in Hebreeën 12:22 daarom zegt dat wij gekomen zijn tot de berg Sion en de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem, enz. en de vergadering en samenkomst der eerstgeborenen, die in de hemelen opgeschreven zijn. 

40.15 Voorbeelden 

Ook worden ons in de Schrift schitterende voorbeelden van deze zaak voorgesteld; van Elia wordt in 2 koningen 2:11 uitdrukkelijk gezegd dat hij naar de hemel is overgebracht, gelijk hetzelfde bevestigd wordt naar het aangenomen gevoelen der Joden, in 1 Macc. 2:58. Mozes en Elia zijn in tegenwoordigheid van Christus en drie discipelen in heerlijkheid verschenen op de berg, en zijn vervolgens door een wolk aan hun oog onttrokken (Luk. 9:31). Uit welke wolk een stem neerkwam, ‘Deze is Mijn Zoon’, enz. Dat deze uit de hemel neergedaald is, getuigt Petrus (1 Petr. 1:18). Lazarus is door de engelen overgedragen in de schoot van Abraham . De Schrift zegt echter nooit, dat de engelen de gelovigen naar de onderaardse plaatsen afbrengen, daar hun eigen woonstede de hemel is; en in Matthéüs 8:11 wordt uitdrukkelijk gezegd, dat deze schoot van Abraham, waarin de gelovigen aanliggen, de hemel is: ‘Ik zeg ulieden’, zegt Christus, ‘dat er zullen komen van Oosten en Westen en zullen aanliggen met Abraham, Izak en Jakob in het Koninkrijk der hemelen’. Hetzelfde bevestigt tenslotte het voorbeeld van de moordenaar met Christus gekruisigd, aan wien Christus belooft dat hij op dezelfde dag met Hem in het paradijs zou zijn (Luk. 23:12). Dat het paradijs echter de derde hemel is, verzekert de apostel (2 Kor. 12:2,4). 

40.16 Conclusie 

Uit deze dingen blijkt (dat de vaderen niet minder vóór de komst van Christus in de hemelen getriomfeerd hebben door de kracht van Christus Die komen zou, dan zij nu in het Nieuwe Testament regeren door de kracht van Christus Die geleden heeft en in de hemel opgenomen is. 

40.17 Alle gestorven gelovigen genieten het aanschouwen van God 

Ja wij beweren uit de Schrift, dat de gestorven vromen onder beide Testamenten niet slechts enige hemelse vreugd buiten het aanschouwen van God genieten, gelijk sommige grote mannen gemeend hebben, maar dat zij in het aanschouwen van God Zelf de ware en vaste zaligheid genieten, hoewel wij niet ontkennen, dat hun enige trap van geluk tot de jongste dag, wanneer zij met hun lichamen verbonden worden, bewaard wordt. 

40.18 Schriftbewijs 

Dit bewijzen zeer veel plaatsen der Schrift, want ook David stelt hun ware geluk in het aanschouwen van God (Ps. 16:24 en 84). En Paulus verlangt ontbonden te worden en met Christus te zijn (Filipp. 1:23 en 2 Kor. 5:8). Daarom hebben wij meer behagen uit het lichaam uit te wonen, en bij den Heere te gaan inwonen. Dat Christus echter bij de Vader is en in de troon des Vaders, getuigt de apostel (Openb. 3:21; Joh. 17:5; Hebr. 9:24). Vandaar ook dat in de Openbaring de gestorven heiligen overal tegelijk met de engelen voor de troon van God en van het Lam gesteld worden, om Hem voortdurende lof en dankzegging toe te zingen, gelijk te zien is in Openb. 4:8 en Openb. 5:8 en Openb. 7:9

40.19 Geen beschermheiligen 

Hieruit volgt echter niet, dat dit deel van de triomferende kerk op die manier boven de strijdende [kerk] op de aarde gesteld is, zoals de pausgezinden dromen, die hen als beschermgoden over rijken, provincies, steden en dorpen, ja ziekten, kunsten, vrede en oorlog stellen. Want ofschoon de Heilige Schrift zekere algemene (communis) dienst in deze zaken aan de engelen toewijst, betuigt zij toch van de gestorven heiligen over het geheel, dat zij den vrede ingaan en rusten van hunnen arbeid (Jes. 57:6; Openb. 14:13) en dat zij niet opkomen en niet weer terugkeren naar hun huis, en dat hun plaats hen niet meer kent (Job. 7:9), ja als hun kinderen groot worden, weten zij het niet, als zij minder worden letten zij er niet op (Job 14:22). Evenzo: wij zullen tot hen heengaan, maar zij zullen tot ons niet terugkeren (2 Sam. 12:33) en zij zullen heel dat kwaad niet zien, dat God over het volk brengt (2 Kon. 22:20). 

40.20 Strijdig met hun natuur 

Ook strijd het zeker met hun natuur, dat zij tegelijk zijn en zorgen op verschillende en uiteengelegen plaatsen; gelijk zij willen dat dezelfde heilige op verschillende en zeer ver uiteenliggende plaatsen een voorstander is. Te wetende H. Jakobus voor de Spanjaarden die leven in Europa, Indië en Amerika. De H. Dominicus, Franciscus enz. voor al hun kloosters over de gehele wereld verspreid. Ja de gelukzalige maagd noemen zij koningin des hemels, heerseres der aarde, en ster der zee, - maris Stella- (hoewel ongepast voor een druppel (stilla) der zee), enz. terwijl het Gode alleen toekomt van de hemelen te schouwen en alle kinderen der mensen te zien, uit de plaats Zijner woning neer te zien op alle bewoners der aarde (Ps. 33:13,14). 

40.21 Geestelijk regeren 

Om welke reden hetgeen in Matthéüs 24:47 gezegd wordt van het gesteld worden van de trouwe dienstknecht over alle goederen van de heer, van de geestelijke goederen te verstaan is, gelijk wij [in] Romeinen 8:17 geheten worden erfgenamen van God en mede-erfgenamen van Christus. Alsook hetgeen van het regeren der heidenen met een ijzeren roede en het zitten in de troon van God gezegd wordt (Openb. 2 en 3) is noodzakelijkerwijs allegorisch te verstaan, van de volle heerlijkheid en heerschappij, tegen de satan, de wereld en het vlees, gelijk Paulus uiteenzet in 1 Korinthe 15:56, en Johannes in Openbaring 5:10 en Openbaring 21:9

40.22 De strijdende kerk 

Laten wij, nadat we kort datgene uitgelegd hebben, wat betrekking heeft op dat deel der kerk dat in de hemelen triomfeert, afdalen tot dat deel der kerk, dat nog tegen het vlees, de wereld en de satan strijdt of krijg voert, gelijk Paulus spreekt (Gal. 5:17; 1 Joh. 5:4; Ef. 6:12).

40.23 De strijdende kerk (2) 

Dat er altijd een kerk op de aarde geweest is, en tot aan het einde der wereld zal zijn, bewijzen overtuigend zeer vele beloften van haar volharding, zoals er staan in Jeremia 31:36, Mattheüs 16:29, Mattheüs 28:29, enz. Het ambt van Christus bewijst het, Die een eeuwig Koning is, de Bruidegom, de Herder, en het Hoofd van Zijn Kerk, Die zonder rijk, bruid, kudde en lichaam dat Hij hier levend maakt, niet zijn kan. Dat bewijst ten slotte het ambt van allen die te redden zijn, omdat niemand God tot een Vader kan hebben, die de kerk niet tot een moeder heeft, gelijk Paulus betuigt (Gal. 4:26). 

40.24 Plicht zich bij de kerk te voegen 

Het is echter niet voldoende, gelijk de libertijnen beweren, dat de afzonderlijke leden van deze kerk van Christus zeggen dat zij afzonderlijk geestelijke gemeenschap met de onbekende kerk onderhouden, ook al oefenen zij uitwendig of geen gemeenschap met enige vergadering, of ook al veinzen ze dat zij met afgodische en afvallige vergaderingen gemeenschap onderhouden. Maar wij beweren dat het om een ware kerk in te richten noodzakelijk is, dat de gelovigen onder elkander gemeenschap oefenen, en door de hand van het Woord en de sacramenten naar de instelling van Christus verenigd worden; tenzij zij misschien ter oorzake van een uiterste vervolging gedwongen worden diezelfde gemeenschap voor korten tijd te onderbreken. 

40.25 Bewijs 

Dat bewijst de belofte van bijzondere genade aan diegenen gedaan, die in de Naam des Heeren vergaderd zijn (Matth. 18:20), alsook het doel van de instelling van het Woord en de sacramenten, en het gebruik der tucht. Want het geloof is uit het gehoor, doch het gehoor door het Woord Gods (Rom. 10:7), en hoe zullen zij geloven tenzij hun gepredikt wordt, hoe zullen zij prediken, tenzij zij gezonden worden? Zo doen wij door de Doop Christus aan (Rom. 6; Gal. 3). De maaltijd des Heeren is de gemeenschap van het lichaam en bloed des Heeren (1 Kor. 10); Ja ook Christus (Ef. 4:11) heeft sommigen wel gegeven niet alleen tot apostelen, profeten en evangelisten, maar ook tot herders en leraars, tot de samenvoeging (coagmentatio) der heiligen, tot het werk der bediening, tot opbouwing van het lichaam van Christus, totdat wij allen komen tot de eenheid des geloofs en der kennis van de Zoon van God, enz. En daarom wordt ons opgedragen bij de viering van het Heilig Avondmaal, de dood des Heeren te gedenken totdat Hij komt (1 Kor. 11:26), en bij broederlijke beledigingen, het aan de kerk te zeggen (Matth. 18:17). 

40.26 Verdeling der strijdende kerk 

Deze strijdende kerk wordt verschillend verdeeld; ten eerste in de kerk van het Oude Testament en het Nieuwe, die ook door sommigen de algemene (Catholica) genoemd wordt, omdat zij nu niet gebonden is aan een bepaalde streek, stad of tempel, gelijk ze oudtijds geweest is, maar hun geluid is uitgegaan over de ganse aarde, en hun woorden tot aan het einde der wereld (Rom. 10:18). En al is het dat de heidenen oudtijds zonder Christus en vreemd aan het burgerschap van Israël, vreemdelingen waren van de verbonden der beloften, enz. zijn nu echter in Christus Jezus diegenen die oudtijds verre waren, nabij geworden door het bloed van Christus: want Hij is onze vrede, die deze beide één gemaakt heeft, en de middelmuur des afscheidsels weggenomen heeft, enz. (Ef. 2:12 e.v.). 

40.27 Zichtbare en onzichtbare kerk 

Ten tweede wordt de kerk door de onzen verdeeld in de zichtbare en de onzichtbare; want hoewel enigen de zichtbare met de bijzondere (particularis), de onzichtbare met de universele verwarren, menen wij echter behoudens beter oordeel niet dat deze leden verward moeten worden. 

40.28 Onzichtbare kerk 

De onzichtbare kerk wordt geheten de menigte der gelovigen en uitverkorenen, die hetzij in de bijzondere vergaderingen, hetzij in alle kerken en plaatsen van de gehele wereld voor de ogen Gods zichtbaar zijn. Welke daarom onzichtbaar geheten wordt, omdat juist de innerlijke en wezenlijke vorm (forma) daarvan, namelijk het ware geloof en de heiligheid, door de mensen niet gezien wordt. Want hoewel wij niet ontkennen dat het geloof zelf en de innerlijke heiligheid door de belijdenis en de goede werken zich ook openbaart, kan toch, daar de geveinsden dit alles voor een tijd kunnen nabootsen, daarom uit die dingen alleen geen onfeilbaar oordeel over anderen opgemaakt worden. Vandaar dat ook de Wijze in 1 koningen 8:29 getuigt, dat alleen God de harten kent van alle kinderen des mensen. Alsook Christus (Joh. 10:14), Ik ken mijne schapen, en ik wordt door de mijnen gekend . En de apostel Paulus tegen de bewerkers der ergernissen (2 Tim. 2:19), Het vaste fundament Gods staat, hebbende dit zegel, de Heere kent degenen die Zijnen zijn. 

40.29 De gemeenschap der gelovigen de kerk. 

Deze menigte dan van gelovigen noemen wij met de Schrift de Kerk; omdat zij door het Woord en de Geest van God tot geloof en heiligheid uit deze wereld geroepen worden, en omdat zij een rechte en inwendige gemeenschap en verbondenheid (societas) met Christus en alle ware gelovigen hebben. Vandaar dat zij ook overal in de Schriften genoemd wordt met zulke namen, die deze inwendige verbondenheid en gemeenschap met Christus en alle heiligen krachtig uitdrukken. 

40.30 Benamingen der Schrift 

Vandaar dat zij genoemd wordt de bruid en de vriendin van Christus (Hoogl. 4:7 en Ef. 5:27). Het Heilige Sion, en het hemelse Jeruzalem, en het Israël Gods (Jes. 52:1 en Gal. 4:26 en Gal. 6:16), alsook de Kerk die Christus voor Zich gereinigd heeft, opdat Hij haar Zich heerlijk zou voorstellen, zonder vlek of rimpel (Ef. 5:27). Het lichaam van Christus, dat bekwamelijk samengevoegd en tezamen vastgemaakt is door alle voegsel der toebrenging, volgens de innerlijke werkende kracht naar de maat van ieder lid (Ef. 4:16). Zij wordt genoemd het volk van Christus dat Hij redt van hunne zonden (Matth. 1:21). Eén kudde en één Herder (Joh. 10:16). Het Huis Gods en een Heilig priesterdom (1 Petr. 2:5). De tempel Gods waarin de Geest van God woont (1 Kor. 3:16, enz.). De Vrouw van het Lam (Openb. 21:4, enz.) daar al deze en dergelijke noch de geveinsden, noch de onwedergeborenen, onder welk masker zij ook bedekt worden, op enige wijze kunnen toekomen, volgt noodzakelijk, dat de Kerk van welke deze dingen gezegd worden, alleen die is, welke tevoren door ons beschreven is. 

40.31 De geestelijke beloften eigenlijk voor de onzichtbare Kerk 

Tot deze kerk behoren ook eigenlijk alle zaligmakende en geestelijke beloften, die aan de Kerk van God overal in de Schrift gedaan worden, van welke zowel de geveinsden als de ongerechtigen uitgesloten worden; en onder de andere beloften ook deze, dat zij nooit in deze wereld ontbreken zal, gelijk Jerermia 31:36, ‘Als de wetten van de zon en de maan zullen ophouden voor Mijn aangezicht, zegt de Heere, dan zal ook het zaad Israëls ophouden, dat het geen volk zij, al de dagen.’ Zo Matthéüs 16:18: ‘De poorten der hel zullen haar niet overweldigen.’ Vandaar dat Christus betuigt, dat het niet geschieden kan dat de uitverkorenen verleid worden (Matth. 24:24), en Openbaring 13:8 en elders van de verleiding van de antichrist en de afval van de gehele wereld diegenen uitgenomen worden, welker namen geschreven zijn in het boek des levens des Lams. 

40.32 De zichtbare kerk 

De zichtbare kerk is de vergadering dergenen die door het uitwendige Woord, de sacramenten en het gebruik van de kerkelijke tucht, in een uitwendig lichaam en gezelschap samenkomen, welke zichtbare kerk genoemd wordt, niet zozeer omdat de mensen zelf zichtbaar zijn, maar omdat hun ordening, belijdenis en gemeenschap aan de uitwendige zintuigen voorgesteld worden. 

40.33 Plaatselijk en universeel 

Deze zichtbare kerk wordt op twee wijzen beschouwd, hetzij als enige bijzondere vergadering van een dorp, stad of provincie, van diegenen namelijk die onderling niet alleen door de gemeenschap van het geloof en de sacramenten, maar ook door de vorm van uitwendige regering, en de kerkelijke gebruiken samengebracht worden; of als enige oecumenische en universele vergadering over de gehele aarde op verschillende plaatsen verspreid, al is het dat zij juist door de vorm van uitwendige regering en in bijkomstige (circumstantialis) gebruiken dikwijls onderling veel verschillen, toch in wezenlijke gemeenschap van het geloof en de sacramenten overeenkomende, vanwaar dat ook veelvuldig is bij Cyprianus, ‘Het is één bisdom, waarvan een deel door de afzonderlijke vast bijeen gehouden wordt’. 

40.34 Eenheid van de zichtbare en de onzichtbare kerk 

Deze zichtbare kerk is niet eigenlijk een andere kerk dan de onzichtbare, doch wordt slechts op een andere wijze beschouwd, gene in wording, deze in het feitelijk zijn, gelijk een huis dat gebouwd wordt en gebouwd is. Want in de zichtbare kerk wordt die onzichtbare, tevoren door ons beschreven, vergaderd en gevormd, de onzichtbare steekt in en wordt vervat in die zichtbare. 

40.35 Onzuiverheid der zichtbare kerk 

En hiervandaan komt het dat de zichtbare kerk zowel de afzonderlijke (particularis) als de gehele (universa), nooit zo zuiver en ongerept is, dat er geen geveinsden en goddelozen onder vermengd zijn; gelijk Christus haar daarom vergelijkt bij een net waarin goede en kwade vissen gevangen worden, alsook bij een akker en een dorsvloer, waarop het zuivere koren met het onkruid groeit en vergaderd wordt, en een bruiloftsmaal, waaraan ook diegenen soms verschijnen, die niet met een bruiloftskleed bekleed zijn. En daarom vergelijkt de apostel Paulus haar ook met een groot huis, waarin niet alleen gouden en zilveren vaten zijn ter ere, maar ook aarden en houten ter onere (2 Tim. 2:20). 

40.36 Plicht tot tuchtoefening 

Ofschoon toch deze kerk nooit geheel vrij is van geveinsden en goddelozen, is zij toch gehouden zowel de geveinsden zoveel mogelijk te ontdekken, als de goddelozen door de sleutelen door Christus overgegeven uit haar vergadering uit te sluiten, naar het voorschrift van Christus (Matth. 18:17 en Openb. 2:2 en 14), doch de gelovigen zelf die in een gebrek van leven of geloof vervallen, zijn, door dezelfde tucht tot ernstig berouw krachtig terug te roepen, gelijk Paulus vermaant (1 Kor. 5:5). 

40.37 Zuivere en onzuivere kerk 

Deze zichtbare kerk is met betrekking tot de leer en de zeden of zuiver of onzuiver; de onzuivere weer of eenvoudig dwalende, of ketters, of schismatiek. 

40.38 Een dwalende kerk 

Wij noemen een eenvoudig dwalende kerk, die welke weliswaar enige dwalingen beschermt en koestert, maar die het fundament des geloofs, namelijk Christus en Zijn ambt (1 Kor. 3:11) niet omverstoten, doch zo dat zij bereid is dagelijks toe te nemen, en de dwalingen waarvan zij overtuigd geworden is, naar het voorschrift van God te verbeteren; zoals geweest is de Galatische kerk, de Korintische, die van Kolosse, enz., in welke de apostel wel ernstige dwalingen berispt, doch omdat zij óf het fundament niet betroffen, óf zij niet hardnekkig in de dwalingen geweest zijn, berispt de Apostel hen deswege wel ernstig, doch scheidt óf zichzelf, óf de gelovigen niet van de gemeenschap met haar af. 

40.39 Een ketterse kerk 

Wij noemen een ketterse kerk, die welke in artikelen van groot gewicht en in het fundamentele zó dwaalt, dat zij alle verbetering verwerpt, en in de dwaling hardnekkig volhardt. Want hardnekkigheid behoort tot de formele bestaanswijs van de ketterij; maar iemand is dan eerst voor een heiden en tollenaar te houden, wanneer hij de kerk die op de rechte wijze vermaant niet horen wil, gelijk Christus vermaant (Matth. 18:17), en Paulus (Gal. 5:12). 

40.40 Twee soorten ketterij 

Er is ketterij van twee soorten, óf die welke rechtstreeks het Fundament, dat is Christus of Zijn ambt omstoot; óf indirect en bij consequentie, gelijk men het noemt; de eersten hiervan worden door de Schrift zelf antichristen en afvalligen genoemd, de laatsten met een algemeen woord pseudoprofeten en valse herders. 

40.41 Schismatieke kerk 

Een schismatieke kerk in eigenlijke zin wordt geheten, die welke in de fundamenten van het geloof met de orthodoxe kerk overeenstemmende, toch hetzij wegens enige uitwendige gebruiken van weinig belang (adiaphoros), of wegens enig particulier verval in de zeden, de christelijke gemeenschap afbreekt, en afzonderlijke vergaderingen opricht. ‘Want gelijk de ketters, door verkeerd over God te denken, het geloof zelf schenden: zo scheiden de scheurmakers zich door onbillijke scheuringen van de broederlijke liefde af, hoewel zij dat geloven wat wij geloven’, gelijk Augustinus terecht zegt (De fide et symbolo); hoewel er ook dit uit Thomas’ tweede deel aan toegevoegd moet worden, ‘dat in eigenlijke zin scheurmakers geheten worden, die met opzet zonder voldoende oorzaak, zich van de eenheid der kerk afscheiden’ (Thomas van Aquino, Summa Theologiae, boek 2, deel 2). 

40.42 Mag men hiermee gemeenschap oefenen? 

Hier wordt gevraagd of het een christen geoorloofd is gemeenschap te oefenen met een ketterse en schismatieke kerk? Wij antwoorden dat men met een die dwaalt in het geloof en de zeden, gemeenschap oefenen moet, en op alle manier moeite doen moet om hem van de dwaling en de scheuring terug te roepen, gelijk wij zien dat door Christus en de apostelen overal gedaan is. Met een eigenlijk gezegde ketterse en schismatieke echter, ontkennen wij dat christelijke gemeenschap onderhouden moet worden, omdat dat werken des vleses zijn, naar het voorschrift van Christus (Matth. 7:15) en van de apostel (Rom. 16:17; Tit. 3:10 en 2 Joh.:9; enz.). 

40.43 Zuivere kerk 

Wij noemen een zuivere kerk, die èn de prediking van het Woord, èn de belijdenis van het geloof zuiver en ongerept heeft. Want hoewel er geen kerk op aarde is, die zó zuiver en ongerept is, dat daarin niets hetzij in geloof hetzij in zeden verlangd kan worden, oordelen wij toch dat men hier de naam geven moet van het overheersende deel van de leer met de apostel (Filipp. 3:15).  

Zovelen als wij volmaakt zijn, laat ons dit gevoelen, en wanneer gij iets anderszins aanvoelt ook dat zal u God openbaren: doch daar wij toe gekomen zijn, laat ons naar dezelfde regel wandelen, en laat ons hetzelfde gevoelen. 

40.44 Kan de kerk dwalen? 

Uit de dingen die hiervoor uitgelegd zijn, blijkt genoegzaam de oplossing bij de kwestie die tussen ons en de pausgezinden in geschil is, of namelijk de Kerk dwalen en vervallen kan? Want de Kerk der uitverkorenen en de onzichtbare, hoewel zij in het bijkomstige dwalen kan, geloven wij toch dat zij nimmer van het geloof vervallen kan, omdat als zij verviel, zij ophouden zou de Kerk van Christus te zijn; wat echter de zichtbare kerk aangaat, erkennende pausgezinden zelf met ons, dat particuliere kerken vervallen kunnen, hoewel zij hun roomse hier zonder enige rede trachten uit te zonderen; en dat voorzeker vele kerken vervallen zijn, getuigt de ervaring en de Schrift. De universele onzichtbare kerk echter, hoewel zij in grote zwarigheden gebracht kan worden, en voor een tijd gedwongen worden, de ogen van de wereld en de vervolgers somtijds te ontvluchten, gelijk voorzegd is dat onder de tijd van de antichrist geschieden zal (2 Thess. 2 en Openb. 11:12,17, enz.) geloven wij toch dat God altijd niet slechts enige vromen en gelovigen te midden van de vervolgingen en de afval der wereld bewaren zal, maar ook in alle eeuwen en tijden getrouwe herders zal verwekken, die juist de vromen met het Woord en de sacramenten weiden, en anderen door hetzelfde Woord ten spijt van de machten der hel tot dezelfde onzichtbare Kerk van Christus zullen vergaderen, en dat naar de belofte van Christus, Ik zal met u zijn al de dagen, tot aan de voleinding der wereld (Matth. 28:19). 

40.45 Kentekenen der kerk 

Hieruit blijkt ook genoegzaam, dat de ware en wezenlijke kentekenen van deze zuivere en zichtbare kerk, de zuivere prediking en het ontvangen van het Woord, verzegeld door het wettig gebruik van de sacramenten, en gehandhaafd door het ware gebruik van de sleutelen, of van de kerkelijke tucht, naar de instelling van Christus; en zoveel van die instelling en zuiverheid van het Woord afgeweken wordt, zoveel wordt ook van de ware en zaligmakende zuiverheid der kerk afgeweken. 

40.46 Bewijs uit de Schrift 

Want als de onzuivere en valse kerk uit de onzuiverheid en valsheid der leer gekend wordt, gelijk hiervoor bewezen is, en Christus in Matthéüs 7:16 en Johannes’ tweede brief vers 10 betuigt, dan is het noodzakelijk dat de zuivere en ware Kerk uit de zuiverheid en waarheid der leer onderkend wordt. Vandaar dat Christus ook diegenen die uit God zijn, daaruit beschrijft, dat zij het Woord Gods horen (Joh. 8:47), en Zijn schapen daaruit, dat zij de stem van de Herder horen, en die kennen, doch een vreemde niet volgen maar van hem vluchten, omdat zij de stem van de vreemde niet kennen (Joh. 10:4). 

40.47 De tafelen van het verbond 

Hetgeen ook hieruit duidelijk is, omdat de mededeling en het aannemen van de tafelen van het verbond, een zeker teken zijn van het verbondsvolk; want God maakt met niemand een verbond aan wie Hij de tafelen van het verbond niet mededeelt. Vandaar ook dat de apostel in de tevoren aangehaalde plaats (Ef. 2:12) zegt dat de heidenen vreemd van de kerk van Israël, zonder de verbonden geweest zijn, en daarentegen, dat het volk Israël tot aan de komst van Christus de Kerk Gods geweest is, bewijst de apostel hieruit, dat de verbonden aan hen behoorden (Rom. 9:4). Dat echter die tafelen van Gods verbond het Woord van God zijn, betwijfelt niemand, en dat bewijst het woord Testament zelf overtuigend, en dat de tekenen en zegelen van dat verbond de sacramenten zijn, is buiten geschil onder de christenen. 

40.48 Het Woord en de sacramenten 

Vandaar geschiedt het ook, dat, wanneer God Zijn Kerk onder enig volk opricht, of die nu in verval is herstelt, Hij dit niet anders uitricht dan door het Woord en de sacramenten, gelijk wij zien dat God door de dienst van Mozes Zijn kerk onder de Israëlieten opgericht heeft, en dat Christus door Zijn apostelen over de gehele wereld kerken voortgeplant heeft, met dit bevel: Gaat heen en onderwijst alle volken, ze dopende in de Naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes, en leert hen onderhouden al wat Ik u bevolen heb (Matth. 28:19,20). 

40.49 Kentekenen der pausgezinden 

De pausgezinden verzinnen dus verkeerd, daar zij zien dat zij van deze waarheid ontbloot zijn, andere kentekenen van de kerk, in welker aanduiding zij echter veel van elkander verschillen, daar sommigen 15, anderen 8, anderen slechts 4 kentekenen aanwijzen. De voornaamste echter zijn deze, oudheid, opeenvolging der bisschappen, menigte van belijders, en wonderen, aan welke Bellarminus toevoegt de naam katoliek, eenheid in belijders der leer, krachtwerking der leer, heiligheid van sommige doctoren, en voornamelijk van die welke de monnikenorden hebben ingesteld, en ten slotte de grote overwinningen behaald tegen degenen die zij ketters noemt. 

40.50 Weerlegging 

Maar om voorbij te gaan dat enige van deze kentekenen niet zeker zijn, enige niet voortdurend, dat de heidenen die alle echter altijd voor zich opgeëist hebben, en de Mohammedanen ze nog opeisen, om nu daar te laten dat de Griekse kerken en de Ethiopische, die door de pausgezinden voor heterodox gehouden worden, dezelfde zich met niet minder recht toekennen dan de pausgezinden, zeggen wij dat zij zichzelf door een verborgen oordeel Gods voorwaar, duidelijk die kentekenen toekennen, die de Schrift zelf klaarblijkelijk aan de kerk van de antichrist toewijst.

40.51 Weerlegging (2) 

Het eerste is dan de oudheid, want reeds toen ten tijde van de apostelen werkte de verborgenheid der ongerechtigheid; De opeenvolging en de naam ‘katoliek’, want zij zetelt in de tempel Gods; de menigte en de eenheid der belijders, want de gehele wereld aanbidt het beest, en gaat het na; de wonderen, want het komt met de tekenen en wonderen der leugen; de krachtwerking der leer, want God zendt een kracht der dwaling opdat zij de leugen zouden geloven; de heiligheid van de instellers van het monnikenwezen, want het komt in het schaapskleed en heeft hoornen gelijk aan het lam; en ten slotte de overwinningen tegen de gelovigen, die zij ketters noemen, want het beest dat uit de afgrond opkomt, voert krijg tegen de heiligen en overwint ze, en de kerk van Christus zal in de woestijn vluchten. Al deze dingen zijn duidelijk uit 2 Thessalonicenzen 2; Openbaring 11, 12, 15 en 17 enz.