Navigatie
Synopsis - Overzicht van de zuiverste theologie

Synopsis - Overzicht van de zuiverste theologie

De Synopsis Purioris Theologiae kan worden beschouwd als het begin van de theologische verwerking van de tijdens de Dordtse synode opgestelde leerregels.

Hoofdstuk 16

Over de dadelijke zonde

Antonius Walaeus

16.1 De dadelijke zonde 

Stelling 1. Daar er in de voorafgaande uiteenzettingen gehandeld is over de eerste val van de eerste voorouders, en de erfzonde daaruit ontstaan, - rest nu nog dat wij over de dadelijke zonde handelen. Hiervan zullen wij ten eerste de natuur en dan vervolgens de oorzaken en de soorten kort onderzoeken.

16.2 Namen en begripsbepalingen 

Zondigen betekent eigenlijk, zoals ook bij de Grieken hamartanein bij de Hebreeën chatah, van de weg of het doelwit afdwalen; maar in deze materie, van het voorschrift van de Goddelijke wet afwijken.

16.3 Namen en begripsbepalingen (2) 

De dadelijke zonde pleegt naar Augustinus (Contra Faustum Manichaeum, boek 22, hoofdstuk 28) gedefinieerd te worden als ‘enige handeling, gezegde of begeerte tegen de eeuwige wet’. Deze definitie kan getolereerd worden, als bij de volledige opsomming het woord gedachte gevoegd wordt, en het woord begeerte zowel van de begeerlijkheid van de wil, als van de genegenheden verstaan wordt.

16.4 Namen en begripsbepalingen (3) 

Door de onzen wordt echter een vollediger definitie aanbevolen, dat ze is ‘een handeling tegen de wet van God, die God beledigt, en de zondaar schuldig maakt aan de toorn van God en de dood, tenzij er vergeving plaats vindt wegens Christus de Middelaar’.

16.6 Natuur en wezen (forma) 

Uit deze definitie is het duidelijk, dat de eigen natuur en het wezen van deze zonde bestaat in het ontbreken van het wezen van de gerechtigheid en heiligheid, dat naar de wet Gods in onze handelingen, zowel inwendige als uitwendige aanwezig moet zijn; vanwaar ook Augustinus niet kwaad zegt (De civitate Dei, boek 11, hoofdstuk 9); ‘het kwaad heeft geen natuur, maar het ontbreken van het goede heeft de naam van kwaad ontvangen’.

16.7 Natuur en wezen (forma) (2) 

Wanneer dus door sommige schrijvers van de gereformeerde kerk beweerd wordt dat het kwaad niet enkel een ontbreken (privatio) is, moet dit niet zo verstaan worden, alsof het kwaad op zichzelf zekere waarlijk positieve of metafysische natuur zou hebben; daar alle zodanig zijn (ens), iets goeds is, en van God alleen, de Bewerker van alle goed, ‘want in Hem leven wij, bewegen wij ons en zijn wij’ (Hand. 17:28), maar dit wordt door diegenen verstaan, van een niet werkzaam en rustend ontbreken, zoals daar zijn die vormen van ontbreken die het vermogen absoluut wegnemen, gelijk de blindheid het gezicht.

16.8 De zonde is een werkzaam ontbreken (actuosa privatio) 

De zonde toch is een werkzaam ontbreken (actuosa privatio), waardoor het handelende beginsel, en de handeling zelf daaruit voortgekomen, beroofd wordt van het alleen recht zijn, met bederf van het beginsel daarvan, niet met wegneming, gelijk de ontwrichting van een been, waarvan de beweging niet wordt weggenomen, maar de geordendheid en rechtheid van de beweging. Vandaar komt het dat de zonde niet alleen ontkennend, maar ook bevestigend wordt uitgedrukt door de Schrift, en daaraan werkzaamheid wordt toegekend, tegengesteld en vijandig aan de heiligheid en gerechtigheid (Rom. 8:7; Gal. 5:17), omdat de beweging en handeling, waar dat gebrek inkleeft, uit kracht van het inklevende gebrek, tegen de heilige en rechtvaardige beweging en handeling ingaat, en derhalve ook tegen de wet van God.

16.9 Het naaste subject (subjectum proximum) 

Het naaste subject echter van deze zonde waarover wij nu handelen, dat de scholastieken het materiele noemen, is een zaak of handeling die natuurlijk goed (physice bonum) is, waaraan dat gebrek, als de morele vorm (forma), of liever misvormdheid, aankleeft; vanwaar het komt dat niet alleen de verkeerdheid zelf, maar ook de gehele handeling die met de verkeerdheid verbonden is in afgeleiden zin (denominative), zoals men in de scholen zegt, zonde en kwaad genoemd wordt.

16.10 Ook nalatigheid is dadelijke zonde 

Tot de dadelijke zonde wordt hier door ons gerekend niet alleen het begaan van een slechte daad, maar ook het nalaten van een goede daad; omdat zulk een nalaten op de daden zelf betrekking heeft en omdat goede daden zelden nagelaten worden, wanneer dat niet voortkomt uit een kwade handeling; hetzij de wil binnen zichzelf dat nalaten beoogt, hetzij hij intussen bezig gehouden wordt met andere verkeerde handelingen, welke met die bevolen daden niet kunnen bestaan, ‘Niemand kan twee heren dienen; (…); gij kunt niet God dienen en den Mammon’.

16.11 Ook nalatigheid is dadelijke zonde (2) 

Er is echter enig verschil tussen dat ontbreken dat er is in de zonde van nalatigheid en van bedrijf; omdat er in de zonde van nalatigheid een nalaten is van de gehele verschuldigde daad, gelijk Christus zal zeggen: ‘Ik ben hongerig geweest en gij hebt Mij niet te eten gegeven, Ik ben dorstig geweest, en gij hebt Mij niet te drinken gegeven’ (Matth. 25:42); maar bij de zonden van bedrijf is er een ontbreken van orde of rechtheid, die in zulk een daad naar de wet van God vereist is.

16.12 Indeling van dadelijke zonden 

Dit ontbreken dan van rechtheid en ordelijkheid, is er óf met betrekking tot de substantie en de materie van de daad, óf met betrekking tot de wijze waarop die daad door de wet geboden wordt.

16.13 Indeling van dadelijke zonden (2) 

Met betrekking tot de substantie of materie, wanneer datgene bedreven wordt, wat door de wet van God uitdrukkelijk verboden wordt, zoals, wanneer een mens andere goden vereert, tegen het eerste gebod; als er echtbreuk gepleegd wordt, tegen het zevende gebod, enz. Met betrekking tot de wijze, wanneer er weliswaar een zaak geschiedt die door de wet van God bevolen of toegelaten wordt, maar niet op die wijze waarop het bevolen of toegelaten wordt; sommigen noemen de eerste zonden uit zichzelf (per se), de laatste zonden door het bijkomstige (per accidens), hoewel niet nauwkeurig genoeg, omdat die wijze niet minder onder het oordeel van de wet (die geestelijk is, Rom. 7:14), begrepen wordt, dan de geboden zaak en handeling zelf.

16.14 Indeling van dadelijke zonden (3) 

Deze wijzen (modi) dan kunnen tot deze drie soorten teruggebracht worden, tot het beginsel van de handeling, tot het doel, en tot de andere middelomstandigheden.

16.15 Nadere omschrijving van de bovengenoemde soorten 

Uit het beginsel, zoals wanneer er wel een zaak geschiedt door God geboden, maar niet uit een waar geloof, of een zuiver hart, gelijk Paulus spreekt: ‘Het einde van de wet is liefde, uit een rein hart, een goed geweten, en een ongeveinsd geloof’ (1 Tim. 1:5). Van deze voorwaarde zijn die werken ontbloot geweest, waarvan dezelfde apostel zegt: ‘dat de heidenen die de wet niet hebben, toch gedaan hebben de dingen die van de wet zijn’ (Rom. 2:14).

16.16 Nadere omschrijving van de bovengenoemde soorten (2) 

Uit het doel dat niet recht is, wordt een handeling die anders geboden is verkeerd, wanneer de farizeeën gevast, gebeden, aalmoezen gegeven hebben, om eer van de mensen te verkrijgen (Matth. 6:1): vandaar dat de apostel Paulus vermaant: ‘dat hetzij dat wij eten, hetzij dat wij drinken, hetzij dat wij iets anders doen, wij het alles moeten doen tot eer van God’ (1 Kor. 10:31).

16.17 Nadere omschrijving van de bovengenoemde soorten (3) 

Ook uit verkeerde omstandigheden neemt een handeling die op zichzelf geoorloofd en goed is, de natuur van kwaad aan, zoals toen de zonen van Aäron vreemd vuur op het altaar des Heeren hebben gelegd (Lev. 10:1). Toen Uzza door uitsteken van de hand de ark tegen vallen heeft willen bewaren (2 Sam. 6:6). Toen de Israëlieten de ware God geofferd hebben ‘op de hoogten’ (2 Kon. 12:3). Wanneer de gelovigen de christelijke vrijheid gebruiken ‘met ergernis van de zwakken’ (Rom. 14:20). En uit andere dergelijke, waarmee nauwgezet rekening gehouden moet worden bij het onderhouden van de Goddelijke geboden.

16.18 Nadere omschrijving van de bovengenoemde soorten (4) 

Gelijk dus een goede handeling niet dan uit het samengaan van al die voorwaarden voortkomt, zo kan daarentegen een verkeerde handeling ontstaan uit het ontbreken zelf van één daarvan, gelijk de voorbeelden in de vorige stelling bijgebracht aantonen.

16.19 Uitwerking of gevolg van de zonde 

Om de natuur van de zonde vollediger te verstaan, draagt de kennis van haar eigen uitwerkingen zeer veel bij.

16.20 Uitwerking of gevolg van de zonde (2) 

Het effect van de zonde (of, gelijk anderen liever willen, het eigen gevolg), is tweeërlei, het naaste en het verwijderde; het naaste wordt de schuld genoemd, en het verwijderde de straf.

16.21 Uitwerking of gevolg van de zonde (3) 

De schuld (die sommige scholastieken, doch verkeerd, het eigenlijke (formale) van de zonde noemen, omdat één zaak maar één forma heeft), is iets relatiefs, midden tussen de zonde en de straf, en wel dat aspect waardoor de zondaar door zijn zonde van God afgekeerd wordt en tot straf verplicht en bestemd wordt; hetgeen de Heilige Schrift ‘de bezoldiging van de zonde’ (Rom. 6:23), ‘de angel van de dood’ (1 Kor. 15:56), alsook ‘de vloek’ (Gal. 3:10) noemt.

16.22 Reatus culpae en reatus poenae 

Die boetvalligheid (reatus) wordt door sommigen bij alle zonde en derhalve ook bij de dadelijke, niet kwaad als tweeërlei gesteld, en wel van schuld en van straf. De schuldverplichting (reatus culpae) is de inwendige onwaardigheid of veroordelenswaardigheid zelf van de zonde, waardoor de zondaar uit zichzelf de liefde en gunst Gods onwaardig wordt, gelijk uit Psalm 5:5, Jesaja 59:2 en andere plaatsen van de Schrift te zien is. De strafverplichting (reatus poenae) is de daadwerkelijke bestemming en verplichting zelf tot deze of gene graad van straf.

16.23 Opheffing van de strafverplichting door vergeving 

De laatste wordt door de vergeving van de zonden en de toerekening van de gerechtigheid van Christus bij de wedergeborenen en gelovigen geheel opgeheven. De eerste echter, die de overblijfselen van hun vlees nog aankleeft, wordt weliswaar door de gerechtigheid en heiligheid van Christus gedekt, en verhinderd om zijn verdere uitwerkingen voort te brengen, maar kan uit de zonde zelf toch niet dan met de zonde zelf weggenomen worden, niet meer dan de warmte van het vuur, of het belachelijke van de mens.

16.24 Opheffing van de strafverplichting door vergeving (2) 

Daarom ook verzekert de apostel Paulus wel: ‘dat er geen verdoemenis meer is voor degenen die in Christus Jezus zijn, die niet wandelen naar het vlees, maar naar de Geest’ (Rom. 8:1); doch hij zegt niet dat er in hen niets veroordelenswaardigs is, maar de Heilige Schrift betuigt daarentegen, dat' de gelovigen als zij in zichzelf alleen aangezien worden, naar dat zij inderdaad zijn, voor God of Zijn gericht niet rechtvaardig kunnen zijn of bestaan (Job 9:2; Ps. 130:3; alsook 143:2; Dan. 9:7,9,10; en aan de Rom. 4:1 e.v.).

16.25 De straf, poena damni 

De straf voor de zonden verschuldigd, is tweeërlei, óf van schade, óf van gevoel. Straf van schade (poena damni) noemen wij hier (hoewel sommigen dit woord een weinig anders nemen) die schade, welke de zondige ziel uit de daad van de zonde inwendig over zich haalt, en wel een meer of minder wegnemen van de Goddelijke genade, naardat de onwaardigheid van de zonde óf meer óf minder is, alsook de smet, zoals men het noemt, en het bederf, dat uit die afkering de ziel aankleeft, gelijk daartoe gebracht kan worden wat Christus zegt: ‘niet wat de mond ingaat, maar wat de mond uitgaat (dat koinoi) maakt de mens profaan of onrein’ (Matth. 15:11), alsook wat de apostel betuigt: ‘dat God diegenen die de heerlijkheid van de onverderfelijke God veranderd hebben in de gelijkenis van het beeld van een verderfelijke mens, overgegeven heeft aan de begeerlijkheden van hun harten tot onreinheid’ (Rom. 1:23).

16.26 Poena sensus 

De straf van het gevoel bestaat deels in de angsten van het geweten, deels in andere kwellingen van de ziel, of van het lichaam; welke de onboetvaardige mensen of in dit leven of in het toekomende zullen ondervinden. ‘Want toom, verbolgenheid, verdrukking en benauwdheid is tegen alle ziel des mensen die het kwade werkt’ (Rom. 2:8,9).

16.27 Poena sensus (2) 

De zonde toch verdient niet alleen tijdelijke, maar ook eeuwige straffen, gelijk Christus zal aanzeggen: ‘Gaat heen gij vervloekten in het eeuwige vuur’ (Matth. 25:41). En het is zeker rechtvaardig dat de zonden die tegen de hoogste majesteit Gods begaan worden, ook met de zwaarste straffen geboet worden, welke onze Middelaar intensief tegelijk en eenmaal aan het kruis doorstaan heeft om ons daarvan te bevrijden; daar echter de andere gewone schepselen intensief de oneindige niet dragen kunnen, is het billijk dat zij extensief de hoogste, dat is in duur oneindige, in plaats daarvan ondergaan.

16.28 Poena sensus (3) 

Voeg daarbij, dat de zonden, die door bovennatuurlijke genade, en waar berouw nooit afgebroken worden, ook nooit beëindigd worden, vandaar dat ook hun straf nooit kan eindigen; en aangezien God aan degenen die de wet gehoorzamen eeuwige beloningen beloofd heeft, vereist ook de regel van de Goddelijke gerechtigheid, dat de straf die tegenover de Goddelijke beloning gesteld wordt, ook eeuwig is.

16.29 Oorzaken van dadelijke zonden 

Nadat de natuur van de zonde op deze wijze genoeg verklaard is, blijft nog over dat wij over de oorzaken en soorten van dadelijke zonde nog iets toevoegen.

16.30 Bewerkende oorzaak 

De bewerkende oorzaak van de zonde moet niet in God, en ook niet in eigenlijke zin in de Goddelijke voorziening gezocht worden, ‘want alles wat God gemaakt had was zeer goed’ (Gen. 1:31), en ‘Zijn werk is volmaakt, en al Zijn wegen zijn recht’ (Deut. 32:4). ‘Ja ook kan Hij Zelf niet verzocht worden tot het kwade, en Hij verzoekt niemand’ (Jak. 1:12).

16.31 Bewerkende oorzaak (2) 

Wij stemmen wel toe, dat alles wat in de wereld geschiedt, ook de dingen die de aard van de grootste misdaden hebben, naar Gods verborgen wil en voorziening geschieden (Hand. 2:23; Hand. 3:18). Maar toch volgt daar niet uit, dat God op enige wijze met de schuld daarvan te doen heeft, gelijk de Libertijnen lasteren; omdat het goede werk van God van het kwade werk van het schepsel in dezelfde handeling nauwkeurig onderscheiden moet worden.

16.32 Bewerkende oorzaak (3) 

Want gelijk God de bewerkende en verordenende oorzaak is van alle goede dingen, zo is Hij van alle kwade dingen die volgens Zijn toelating geschieden, in eigenlijke zin niet de bewerkende, maar de verordenende en bestierende oorzaak alleen, gelijk Jozef zegt in Genesis 50:20: ‘Gij hebt wel kwaad tegen mij gedacht, maar God heeft dat ten goede gedacht, opdat Hij zou doen gelijk het ten dezen dage is.’ Een plaats hieraan gelijk is Jesaja 10:57, en wegens deze regeling en bestiering worden ook deze slechte handelingen in de Schriften aan God toegeschreven, niet als aan de bewerkende oorzaak, maar als aan de ordenende en regelende; ‘want Hij heeft geweten dat het eerder tot Zijn alleralmachtigste goedheid behoort, aangaande de kwade dingen goed te doen, dan niet toe te laten dat er kwade dingen zijn’, gelijk Augustinus juist en waar gezegd heeft.

16.33 Bewerkende oorzaak (4) 

De bewerkende, of liever de belemmerende (deficiens) oorzaak van deze zonde is dus de slechte geest (mens) en wil van de mensen. Want gelijk Christus betuigt dat ‘Wanneer hij de leugen spreekt, zo spreekt hij uit zijn eigen; want hij is een leugenaar en de vader derzelve leugen’ (Joh. 8:44), zo verzekert de apostel: ‘dat een ieder verzocht wordt, wanneer hij door zijn eigen begeerlijkheid afgetrokken en verlokt wordt’ (Jak. 1:14), en: ‘dat de begeerlijkheid van het vlees, de lust van de ogen en de grootsheid des levens niet uit de Vader is, maar uit de wereld’ (Joh. 2:16).

16.34 Helpende oorzaken 

Er kunnen echter verschillende helpende oorzaken (prokatarktikai en proègoumenia) saamgelezen worden, zowel buiten ons als in ons. Want de ene zonde is ook dikwijls de oorzaak van de andere (Rom. 1:14, enz.), en de influisteringen van de duivel (1 Kron. 21:1), en de ergernissen van de wereld (Matth. 18:17), alsook de duisternis van het gemoed (1 Tim. 1:13), de zwakheid van het vlees (Matth. 26:29), de gewoonte van zondigen (Rom. 2:5). En zeer veel andere gelegenheden, die satan en de wereld voortdurend bijbrengen; tegen welke de gelovigen altijd ijverig moeten bidden en waken.

16.35 Soorten van dadelijke zonden 

Soorten van dadelijke zonden kunnen en plegen uit verschillende omstandigheden samengesteld te worden; wij zullen ermee tevreden zijn die te bespreken, die enige moeilijkheid hebben, en welker onderscheid uit hetgeen door ons tot hiertoe gezegd is, niet zo duidelijk kan worden opgemaakt.

16.36 Soort van dadelijke zonden (2) 

Wij verdelen de dadelijke zonde ten eerste in inwendige en uitwendige.

16.37 Soort van dadelijke zonden (3) 

Inwendige, die in het gemoed, de wil en de ongeregelde genegenheden bestaat, als daar zijn de dwalingen en twijfelingen van het gemoed aangaande God, Zijn eigenschappen, of de leer van het geopenbaarde Evangelie. In de wil en de genegenheden, de eerste bewegingen van de begeerlijkheid, al is het dat de geest daartegen strijdt, en die overwint. Want wij beweren dat die rechtstreeks tegen het tiende gebod strijden, met de apostel (Rom. 7.7). En dat die waaraan de wil volle toestemming verleent, hoewel ze niet met de daad begaan worden, door de andere geboden verboden worden, toont de plaats Matthéüs 5:22 en 18, alsook 1 Johannes 3:15 ‘Alwie zijn broeder haat is een doodslager’, enz.

16.38 Soort van dadelijke zonden (4) 

De uitwendige is die, welke in gezegden en daden zich naar buiten openbaart, die echter niet zonder voorafgaande inwendige is, zoals de apostel betuigt: ‘nadat de begeerlijkheid ontvangen heeft, baart ze zonde, en de zonde baart door de daad de dood’ (Jak. 1:15).

16.39 Heersende en niet heersende zonde 

Beide zijn weer of ‘heersende’, of ‘niet heersende’; welke verdeling genomen is uit Romeinen 6:14 en 17. De ‘heersende’ pleegt gedefinieerd te worden, als die welke de mens niet wederstaat door de genade des Geestes, maar met volle wil toegeeft en dient; ‘niet heersende’ daarentegen, die welke de mens door de genade des Geestes wederstaat en niet toegeeft. De eerste heeft eigenlijk in de niet wedergeborenen, doch de laatste in de wedergeborenen haar plaats; gelijk dit onderscheid duidelijk is uit de doorlopende uiteenzetting van Paulus, aan de Romeinen (hoofdstuk 6, 7 en 8).

16.40 Heersende en niet heersende zonde (2) 

Hier wordt de tamelijk moeilijke vraag, die toch noodzakelijk opgehelderd moet worden, gesteld, hoe de heersende en niet heersende zonde door dit weerstaan of toegeven onderscheiden wordt, daar er in de natuurlijke mens, en die alleen maar onder de wet gesteld is, ook een strijd is van rede en genegenheden, gelijk alle filosofen getuigen, en de apostel zelf (Rom. 2:15).

16.41 Hoe te onderscheiden 

Maar wij antwoorden dat er een groot verschil is tussen die strijd en weerstand van de geest en het vlees, die in de wedergeborenen alleen plaats heeft, en het weerstaan of de strijd van de rede en de genegenheden, die ook in de natuurlijke mens gevonden wordt. Wij zullen het onderscheid dan onder de volgende vier hoofden kort samenvatten:

16.42 Er is groot verschil tussen de natuurlijke en de geestelijke mens 

Het eerste onderscheid wordt genomen uit 1 Korinthe 2:14 en andere gelijkluidende plaatsen: ‘Want aangezien de natuurlijke mens de dingen die des Geestes Gods zijn niet verstaat, maar die hem dwaasheid zijn, gelijk ook Christus de gekruiste zelf’, is er bij de zonden die daartegen door zulk een mens begaan worden, geen weerstand van de rede tegen de genegenheden, maar de rede zelf verwerpt die met de wil en de genegenheden met volle aandrang, veracht ze en vervolgt ze dikwijls, gelijk de evangelie geschiedenis overal en de ondervinding zelf getuigt.

16.43 Er is groot verschil tussen de natuurlijk en de geestelijke mens (2) 

Het tweede onderscheid wordt genomen uit de wijze waarop de geboden zelf van liefde tot God en de naaste, gelijk in stelling 15:16 en 17 uitgelegd is, volbracht worden. Want ‘hoewel het werk van de wet in de harten van de heidenen ingeschreven is, en hun gedachten hier zich wederzijds beschuldigen en ontschuldigen’ (Rom. 2:15): gebeurt toch noodzakelijk ten gevolge van het feit dat het ware beginsel en het ware doel van de geboden van God hen onbekend is geweest, dit, dat de rede met de genegenheden in hen niet alleen niet strijdt, maar veeleer samenzweert.

16.44 Verder onderscheid van strijd tussen de natuurlijke en de geestelijke mens 

Het derde onderscheid stellen wij vast in de uitwerking en de vrucht van beider strijd. Want hoewel de onwedergeboren mens in sommige dingen onder de leiding van de rede tegen de slechte genegenheiden strijdt, toch, omdat ook zijn rede zelf, in de meeste dingen blind, in alle zwak is, doch de genegenheden, tenzij ze door bijzondere hulp van God beteugeld worden, heftig en tomeloos zijn, geschiedt dientengevolge dit, dat, al is het dat zij soms het betere zien, ze toch bijna altijd het slechtere volgen, en de genegenheden zelf hun rede meestal in de verkeerde richting voeren, gelijk de apostel getuigt (Rom. 1:32 en Ef. 1:2) terwijl daarentegen in de wedergeborenen de Geest sterker is dan het vlees, en meest de overwinnaar ervan (Rom. 6:22) en derhalve ‘wandelt hij niet naar het vlees, maar naar de Geest’ (Rom. 8:14).

16.45 Verder onderscheid van strijd tussen de natuurlijke en de geestelijke mens (2) 

Vervolgens, hoewel de gelovigen in deze strijd, of tengevolge van hun onachtzaamheid, of van Gods bijzondere beproeving somtijds in enige bijzondere daden overwonnen worden, wordt toch het genoegen en de overwinning van de zonde door de krachtwerking van de Geest, Dien zij bedroeven in de daad van de zonde zelf veel verzwakt, en na het begaan van de zonde blijven zij niet overwonnen, maar door waar berouw en droefheid naar God staan zij opnieuw op, en verklaren aan de wereld, het vlees en de satan voortaan ernstiger en standvastiger de oorlog; gelijk uit de voorbeelden van de heiligen, wier val de Schrift ons beschrijft, blijkt. Terwijl daarentegen de ongelovige mensen door hun zonden zich hem meer en meer tot slaaf maken (Joh. 8:34), en ‘zij hun ziel prijzen in het begeren daarvan’ (Ps. 10:3), of als zij misschien uit de angsten van het geweten en de vrees voor straf, zich voor een tijd vernederen, keren zij nadat die vrees overwonnen is tot hun natuurlijken aard terug, gelijk in het voorbeeld van Farao, Saul, Achab en anderen te zien is.

16.46 Verder onderscheid van strijd tussen de natuurlijke en de geestelijke mens (3) 

En deze verschillen zijn ware kentekenen (tekmèria), waaruit de gelovigen waarlijk in hun gemoed zeker kunnen zijn, dat de zonde in hen niet regeert, en derhalve dat zij door de Geest van de wedergeboorte geleid worden, en niet onder de wet zijn, maar onder de genade.

16.47 Vergeeflijke en onvergeeflijke zonde 

De derde verdeling van de zonde is in vergeeflijke en onvergeeflijke. Vergeeflijke is die welke vergeving verkrijgen kan, zoals ze alle zijn, uitgezonderd de zonde tegen de Heilige Geest (Matth. 12:31). Onvergeeflijk is die welk geen vergeving verkrijgen kan, omdat ze alle middelen waardoor vergeving verkregen wordt, hardnekkig terugstoot.

16.48 Doodzonde bij de pausgezinden 

De vergeeflijke wordt door de pausgezinden verdeeld in dodelijke en vergeeflijke. Vergeeflijke noemen zij die de dood niet verdient, maar, om zijn geringheid vergeving waardig is. Dodelijke, die de dood verdient, en met de genade Gods niet bestaan kan.

16.49 Weerlegging 

Wij geven wel toe dat de zonden niet gelijk zijn, en dat derhalve door de ene zonde de gerechtigheid Gods zwaarder beledigd wordt dan door de andere, om welke reden ze zwaarder straffen en angsten van het geweten verdient; maar toch ontkennen wij dat enige zonde uit zichzelf vergeving waardig is, of niet dodelijk is, als ze om Christus wil niet vergeven wordt.

16.50 Weerlegging (2) 

Dit wordt bewezen, ten eerste omdat de Heilige Schrift van alle zonde verklaart, dat de bezoldiging ervan de dood is (Rom. 6:23), dat de zonde de angel van de dood is (1 Kor. 15:56), dat het einde of de vrucht daarvan de dood is (Rom. 6:16). Ten tweede omdat alle zonde tegen de wet is, waarvan de schending alle vervloeking verdient (Gal. 3:10). Dat echter alle zonde tegen de wet is, wordt hieruit overtuigend bewezen, dat de wet liefde eist uit geheel het hart, geheel de ziel, en geheel het verstand (Matth. 22:37), alsook omdat alle zonde is tegen God (1 Kon. 8:46), en tegen de wet des gemoeds (Rom. 7:23).

16.51 Weerlegging (3) 

Dit wordt ook onwederlegbaar bewezen uit de afschaduwende vergeving van de zonden van het Oude Testament. Want niet alleen voor de zwaardere, maar ook voor de lichtere zonden, namelijk van zwakheid en onkunde (waarvan de pausgezinden willen dat ze vergeeflijk zijn), werden zij genoopt offers te brengen, gelijk uit Leviticus 4:2 te zien is. De offers echter zagen op het enige offer van Christus, waardoor al onze zonden verzoend zijn, aangezien Hij een vloek voor ons geworden is, om ons van de vloek te bevrijden (Gal. 3:13).

16.52 Zonde tegen de Heilige Geest 

Onvergeeflijke zonde is de zonde tegen de Heilige Geest. Want ofschoon ook uiteindelijke onboetvaardigheid niet vergeven wordt, geschiedt dit uit het bijkomstige, niet omdat de overige zonden waarover geen boete gedaan wordt, op zichzelf onvergeeflijk zijn, maar omdat hun loop door geloof en berouw niet onderbroken wordt.

16.53 Zonde tegen de Heilige Geest (2) 

Wij definiëren dan de zonde tegen de Heilige Geest, als kwaadwillige verachting en bestrijding van Christus, en van de Evangelische genade, door het uitwendig horen van het woord gekend, en door de Heilige Geest inwendig overtuigd; hetzij ze is in diegenen die de leer van Christus nog niet beleden hebben, zoals de Farizeeën geweest zijn (Matth. 12), hetzij ze beleden hebben en ervan afgevallen zijn, over welke Hebreeën 6 en 10.

16.54 Zonde tegen de Heilige Geest (3) 

En dit is de ergste graad van zonde, voor welke Christus door een bijzondere barmhartigheid de waarlijk gelovigen en wedergeborenen bewaart: wij weten dat al wat uit God geboren is, niet zondigt (1 Joh. 5:18) (namelijk met de zonde tot de dood, voor de vergeving waarvan men niet moet bidden, gelijk hij in de voorafgaande verzen uitgesproken heeft), maar wie uit God geboren is, bewaart zichzelf, en die kwade vat hem niet.