Navigatie
Synopsis - Overzicht van de zuiverste theologie

Synopsis - Overzicht van de zuiverste theologie

De Synopsis Purioris Theologiae kan worden beschouwd als het begin van de theologische verwerking van de tijdens de Dordtse synode opgestelde leerregels.

Hoofdstuk 22

Over het Evangelie

Johannes Polyander

22.1 Het Evangelie 

Stelling 1. Gelijk door de wet, zoals wij tevoren uiteengezet hebben, de besmetting en het bederf van onze geestelijke krankheid, namelijk de zonde, gekend wordt, zo wordt het geneesmiddel daartegen gekend door het Evangelie.

22.2 Het Evangelie (2) 

Het woord Evangelie betekent bij ongewijde klassieke schrijvers:

  1. Elke goede en blijde boodschap over iedere aangename en gewenste zaak (Aristophanes in Plutus; Augustinus, Contra Faustum Manichaeum, boek 2 en De Civitate Dei, boek 18, hoofdstuk 35).
  2. De beloning die oudtijds gegeven werd aan de brengers van zulk een boodschap (Homerus, Odyssey en Cicero, Epistolae ad Atticum, boek 2, brief 12).
  3. De offers en gebeden die voor een gelukkig volbrachte onderneming bepaald werden (Plutarchius, Phocio; Xenophon, Hellenica, boek 2; Isocrates in Areopagiticus).
22.3 Het Evangelie (3) 

In de Heilige Schriften betekent het de allergelukkigste en allerheugelijkste tijding van de heilbrengende komst van onze Verlosser Jezus Christus. Hier wordt het soms algemeen, soms bijzonder genomen.

22.4 Het Evangelie (4) 

Algemeen genomen, omvat het de Evangelische belofte zelf aangaande Christus, en haar vervulling (Zoals Galaten 3:6: Gelijkerwijs Abraham Gode geloofd heeft, en het is hem tot rechtvaardigheid gerekend).

22.5 Het Evangelie (5) 

Bijzonder genomen, en beperkt tot de voorstelling van Christus, duidt het ten eerste aan de geschiedenis van Christus in het vlees geopenbaard (gelijk Mark. 12).

22.6 Definitie 

Ten tweede wordt het gebruikt voor de vreugdevolle leer en prediking van de verzoening van zondige mensen met God, door de vergeving van de zonden om niet, door de verzoenende dood van Christus hen verworven, aan allen onbepaald aangeboden, aan de armen van geest en de kinderen geopenbaard, aan de gelovenden metterdaad persoonlijk toegepast, tot hun zaligheid en tot openbaarmaking van de Goddelijke barmhartigheid met gerechtigheid verbonden, en tot eeuwigdurende lof (1 Kor. 9:14, e.v.).

22.7 Causa Efficiens 

De voornaamste bewerkende oorzaak (causa efficiens principalis) van het Evangelie is God, de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, zowel ten opzichte van het Goddelijke besluit om dit aan de mensen te verkondigen, als ten opzichte van de verkondiging zelve.

22.8 Causa Efficiens (2) 

Ten opzichte van het besluit, omdat dit heilgeheim van het Evangelie verborgen geweest is in God van eeuwen her volgens het eeuwig voornemen dat Hij gemaakt heeft in Christus Jezus onze Heere, gelijk de apostel leert (Ef. 3:9,10,11). Vandaar wordt het Evangelie zelf eeuwig genoemd (Openb.14:6).

22.9 Causa Efficiens (3) 

Ten opzichte van de verkondiging van het Evangelie (is God de Hoofdoorsprong) omdat deze handeling Gods, daar zij naar buiten geschiedt (ad extra) een onverdeelde handeling van de Drievuldigheid is. Vandaar dat het Evangelie soms (absolute) genoemd wordt het Woord en de Kracht Gods (zoals Rom. 1:16; 1 Petr. 1:23), soms met betrekking (relate) tot de eerste Goddelijke persoon, ‘het Evangelie Gods’, nl. des Vaders (Rom. 1:7), tot de tweede, ‘het Evangelie van Christus’ (zoals 2 Kor. 9:13), tot de derde ‘de bediening des Geestes’ (zoals 2 Kor. 3:6).

22.10 Causa Efficiens (4) 

Uit de oorzaak echter van de orde van de Goddelijke personen, die tot deze handeling met verschillende wijze van samenwerking samengaan, wordt de verkondiging van het Evangelie in het ene opzicht de Vader, in een ander aan de Zoon, een ander aan de Heilige Geest toegeschreven.

22.11 Causa Efficiens (5) 

Want aan de Vader wordt het toegeschreven, als de eerste Auteur van het Evangelie, aangezien dit uit Zijne boezem gezegd wordt voortgebracht te zijn (Joh. 1:18), aan de Zoon, als de allerbetrouwbaarste Gezant van de Vader, Die verzekert dat de woorden door Hem voortgebracht niet de Zijne, maar van Zijn Vader zijn (Joh. 14:10,24); aan de Heilige Geest, als de meest intieme Uitlegger van de woorden van de Zoon, aangezien Christus zegt, dat Hij niets nieuws aan de apostelen verkondigen zal, maar dezelfde dingen zal verklaren, die zij reeds van Hemzelf gehoord hadden (Joh. 16:13,14).

22.12 Bewegende oorzaak 

De bewegende oorzaak (causa prohègoumenè), die God in Zichzelf beweegt tot de verkondiging van het Evangelie, is de ongehouden barmhartigheid en welwillendheid Gods waarmee Hij het ellendige mensengeslacht, door Adams schuld in zonden gevallen, heeft willen omringen.

22.13 Adres van de blijde boodschap 

Het voorwerp jegens hetwelk God Zijn barmhartigheid en Zijn ongehouden welwillendheid door zijn Evangelie openbaar maakt, is het ellendige mensengeslacht, dat door de verleiding van de duivel in dodelijke zonde gestort is, waaraan God somstijds rechtstreeks, somstijds door tussenpersonen Zijn verlossing heeft aangekondigd.

22.14 Adres van de blijde boodschap (2) 

Rechtstreeks heeft God de Vader deze aangekondigd onder het Oude Testament aan de gezinnen van Adam en Abraham (Gen. 3:15; Gen. 12:7; Gen. 15:2). Onder het Nieuwe [Testament] aan de Joden (Matth. 3:17; Matth. 17:5).

22.15 Adres van de blijde boodschap (3) 

Door tussenpersonen heeft God dezelfde genade aangekondigd door profeten en apostelen, van wie de eerste hebben voorspeld dat onze Verlosser Jezus Christus komen zou; de tweede getuigd hebben dat Hij gekomen is.

22.16 Adres van de blijde boodschap (4) 

Dienaangaande beweert de apostel Paulus, om de verdenking van nieuwigheid van het Evangelie te weren, ‘dat God reeds tevoren dit beloofd heeft door de profeten in de Heilige Schriften’ (Rom. 1:2); tot bevestiging waarvan hij hun getuigenissen naar voren brengt uit het Oude Testament tegen de Joden die verachters van het Evangelie waren (Hand. 13). Evenals ook Christus een Dienaar van de besnijdenis is, en de apostel van onze belijdenis is (Rom. 15:8; Hebr. 3:1).

22.17 Verschil tussen de verkondigers 

Intussen is er tussen Christus, God en mens, en de andere verkondigers van het Evangelie, waaronder Johannes de Doper en de hemelse engelen zelf geteld worden, zulk een verschil, als er is tussen de hoogste Heere en de knechten, uitgezonden in naam van hun Heere, om de dienst van het Evangelie, ter wille van degenen die erfgenamen zullen zijn van het heil dat door de Heere Zelf verkregen is.

22.18 Verschil tussen de verkondigers (2) 

Toch ontleent het Evangelie zijn benaming soms aan deze, wegens de buitengewone volmacht en kracht waarmee God hen van Zijnentwege heeft belast, gelijk in Romeinen 2:16 en 2 Korinthe 4:3, waar het Evangelie Gods ook het Evangelie van Paulus en zijn medeapostelen genoemd wordt.

22.19 De inhoud (subject) 

De eigenlijke inhoud of het onderwerp van het Evangelie (hupokeimenon vel subjectum) is Christus, Die in het vlees gekomen is. Want het houdt zich bezig met het vermelden van Zijn verlossing, voldoening voor onze zonden en overige weldaden. In welke zin het genoemd wordt ‘Evangelie van Jezus Christus de Zoon van God’, dat is, aangaande Jezus Christus de Zoon van God (Mark. 1:1; Rom. 1:3,16; en Rom. 15:19; 1 Kor. 9:12; 2 Kor. 9:13; Gal. 1). Evenzo het ‘Woord van Christus’ (Kol. 3:16) en het ‘Getuigenis van Hem’ (2 Tim. 1:8).

22.20 Object 

Het onbepaalde voorwerp van het Evangelie zijn zondige mensen van alle soort, hetzij mannen of vrouwen, hetzij heren of knechten, hetzij Joden of Grieken.

22.21 Object (2) 

Het bepaalde voorwerp van het Evangelie zijn de kinderen Gods, verordend tot het eeuwige leven, die van tevoren (a priore) genoemd worden uitverkorenen Gods, achteraf (a posteriore) nu eens gelovigen en gelovenden in Christus, dan weer kinderen en armen van geest, vermoeiden door de last van de zonde.

22.22 Forma 

De vorm van het Evangelie is de volledige en allerduidelijkste openbaarmaking en publicatie van de heilaanbrengende genade door de profeten in Christus beloofd, naar Gods ordening op alle manier in zichzelf een geheel en in al zijn delen overeenstemmende.

22.23 Finis (doel) 

Het hoogste doel is de eer van God, aan Wie door dit getuigenis van het Evangelie de lof van de allergrootste, barmhartigheid en rechtvaardigheid wordt toegebracht, dat Hij onze Borg, Zijn Eigen Zoon, niet gespaard heeft, maar Hem voor ons aan de vervloekte dood van de kruisiging heeft overgegeven, opdat Hij ons, bevrijd van de vervloeking van de wet, in eeuwigheid met Zich verzoenen zou.

22.24 Finis (doel) (2) 

Het naaste doel van het Evangelie is het heil en het eeuwige leven van de gelovigen, en derhalve wordt het omschreven als ‘de kracht Gods tot zaligheid een ieder die gelooft (Rom. 1:16) en een reuk des levens ten leven’ (2 Kor. 2:16).

22.25 Verderf van de ongelovigen niet het doel 

Het verderf toch van de ongelovigen is niet het doel van het Evangelie, maar een uit hun misdaad bijkomend gevolg. Want God verklaart in Zijn Evangelie, dat Hij geen lust heeft aan de dood van de zondaar, maar aan de heilzame overbrenging van ieder door berouw en geloof uit de macht van de duisternis naar het Rijk van Zijn geliefde Zoon Jezus Christus.

22.26 Overbrenging in het Koninkrijk, uitwerking 

Deze heilzame overbrenging dus in het Rijk van den Zoon van God is de eigenlijke uitwerking van het Evangelie, en hierom wordt het Evangelie van het Koninkrijk genoemd (Mark. 1:14).

22.27 Overbrenging in het Koninkrijk, uitwerking (2) 

Deze overbrenging heeft twee trappen; door de eerste daarvan worden wij in het rijk van de genade in deze eeuw overgebracht, door de volgende in het rijk van de heerlijkheid in de andere eeuw verheven.

22.28 Overbrenging in het Koninkrijk, uitwerking (3) 

De eerste manier van overbrenging geschiedt volgens Gods voornemen, door de weldaad van de roeping tot geloof, van rechtvaardiging door geloof en van heiligmaking uit geloof, welke aan de dag treedt door goede werken.

22.29 Overbrenging in het Koninkrijk, uitwerking (4) 

De volgende zal geschieden door de weldaad van de verheerlijking waarbij wij, weggevoerd in de toekomst van onze Heere Jezus, met Hem boven alle hemelen zullen opstijgen, om in het huis van zijn Vader van de allernaaste en onmiddellijke aanblik van Hem, en de allergelukkigste gemeenschap in eeuwigheid te genieten.

22.30 Namen ontleend aan de uitwerking 

Wegens dit effect, verschillend beschouwd, verkrijgt het Evangelie verschillende namen in de Heilige Schrift, dat het namelijk is: het ‘Woord van de waarheid’ (Kol. 1:5); ‘des geloofs’ (Rom. 10:8); ‘der verzoening’ (2 Kor. 5:19); ‘des vredes’ (Ef. 6:15); ‘der gerechtigheid’ (Hebr. 5:13); van de ‘genade Gods’ (Hand. 14:3; Hand. 20:32); ‘het wederbarend Woord’ (1 Petr. 1:23); ‘het Evangelie van de zaligheid’ (Ef. 1:13) en ‘des levens’ (Filipp.2:16).

22.31 Kwade gevolgen schuld van de mensen 

De rampen, die door de schuld van de verdorven mensen uit de verkondiging van het Evangelie voortkomen, moeten niet bij de effecten ervan geteld worden, zoals daar zijn de ergernis van de ongelovigen (1 Kor. 1:23; 1 Petr. 2:8); het zwaard van de vijanden (Matth. 10:34); de verblinding van de hardnekkigen (2 Kor. 4:4) en een zwaarder oordeel (Matth. 11:22; 2 Thess. 1:7,8).

22.32 Waarom 'Wet’ genoemd 

Overigens wordt het Evangelie soms met de benaming van 'Wet’ aangeduid, omdat het ook Zijn bevelen heeft, en Zijn beloften en bedreigingen.

22.33 Waarom 'Wet' genoemd (2) 

De bevelen van het Evangelie zijn twee, het ene van berouw, het andere van geloof in Jezus Christus, ‘Bekeert u en gelooft het Evangelie’ (Mark. 1:15).

22.34 Waarom 'Wet' genoemd (3) 

Tot het eerste bevel behoren predikatiën van het Nieuwe Testament, zowel wettische als Evangelische; tot het laatste worden de Evangelische het liefst aangewend.

22.35 Waarom 'Wet' genoemd (4) 

Die toch, welke staan in Matth. 5, Joh. 13 en op andere plaatsen, zijn geen, in eigenlijke zin zo geheten, nieuwe bevelen van het Evangelie, toegevoegd aan de geboden van de zedenwet en strenger dan die, maar het zijn dezelfde die Mozes aan het volk van God had overgegeven, door Christus herhaald, van de farizeïsche corrupties gezuiverd, en in hun oude glans door echte uitlegging hersteld.

22.36 Dwalingen, het Evangelie is geen Nieuwe Wet 

De scholastieken en de Jezuiëten dwalen dus, wanneer zij beweren dat er een nieuwe wet door Christus gegeven is, en dat Zijn geboden veel volkomener, uitnemender en strenger zijn (Lombardus, Sententiae in IV libris distinctae; Thomas van Aquino, Super Evangelium s. Matthaei lectura, hoofdstuk 5, en Summa Theologiae, boek 1/2, vraag 91, art. 5; Scotus, Ordinatio, boek 3, distinctie 40; Gabriel Biel, Collectorium circa quattor libros Sententiarum, boek 3, distinctie 4 ; Bellarminus, De Justificatione (Disputationes), boek 4, hoofdstuk 3 en 4).

22.37 Dwalingen, het Evangelie is geen Nieuwe Wet (2) 

Ook dwalen de socinianen, die stellen dat er tweeërlei bevelen van Christus zijn, waarvan zij beweren dat sommige aan de afzonderlijke geboden van de Tien Woorden (decaloog) door Hemzelf zijn toegevoegd, andere door Hem aan de apostelen afzonderlijk (sigillatim) zijn overgegeven.

22.38 Toegevoegde bevelen van de socinianen 

De bevelen die zij beweren dat door Christus aan het eerste gebod van de zedenwet zijn toegevoegd, zijn twee: 

  1. Waarbij Christus ons een bepaalde manier van bidden heeft voorgeschreven.
  2. Waarbij Hij beveelt dat wij Hem voor waar God, dat is (volgens hun bedorven vertolking), voor zulk een, die Goddelijke heerschappij over ons heeft, erkennen, vereren en aanroepen. Deze beide moeten tot het eerste gebod van de wet gebracht worden.
22.39 Toegevoegde bevelen van de socinianen (2) 

Want Christus heeft met die nieuwe vorm van gebed niet zekere nieuwe manier om God aan te roepen ingesteld, maar een die overeenkomst met de gebruikelijke onder het Oude Testament, en wel een die in het eerste gebod van de wet in het algemeen door God bevolen was, en door het samenstellen van verscheidene gebeden door David en andere mannen Gods tot gebruik van het volk bijzonder toegepast.

22.40 Toegevoegde bevelen van de socinianen (3) 

Ook heeft Christus, toen Hij voor waar God erkend en aangeroepen wilde worden, niet een nieuwe verering van God voorgeschreven, maar een in het eerste gebod uitgedrukt, waar God de Vader, verbiedende dat wij geen andere goden voor Zijn aangezicht hebben, wil dat Hij aangebeden wordt, die Eén en Dezelfde met God Zelf is, hoedanig de gehele Schrift getuigt, dat Christus is niet alleen (zoals de socinianen willen) van gezag, maar ook ten opzichte van dezelfde Goddelijke natuur.

22.41 Toegevoegde bevelen van de socinianen (4) 

Hetzelfde moet men oordelen aangaande de overige toevoegingen aan de volgende geboden, die zij Christus toedichten. Want dat men de afgodsbeelden vlieden moet, hebben niet alleen de apostelen uit het tweede gebod onderwezen (1 Kor. 10:14; 1 Joh. 5:21), maar ook Mozes, de uitlegger van dit gebod (Deut. 7:5), waar hij het Israëlitische volk beveelt dat het de altaren van de heidenen zal verstoren en hun opgerichte beelden verbreken.

22.42 Toegevoegde bevelen van de socinianen (5) 

Vervolgens, dat het ons niet alleen niet vrijstaat een meineed te doen, maar ook zelfs in ware zaken niet te zweren, tenzij dan om zeer gewichtige oorzaken, en zulke waardoor de eer van God uitschittert, heeft niet alleen Christus geleerd (Matth. 5:34), maar ook Hosea (Hosea 4:15), volgens dit verbod van het derde gebod: ‘Gij zult de naam des Heeren uws Gods niet ijdel gebruiken.’

22.43 Toevoegingen aan de 2e tafel weerlegd 

Zo worden ook die dingen, die zij menen dat in het Nieuwe Testament aan het vijfde gebod zijn toegevoegd over de plicht van de onderdanen jegens de overheden, in het Oude Testament ook als bevolen gevonden, (Lev. 19:32; Spr. 14:11; Pred. 33:25).

22.44 Toevoegingen aan de 2e tafel weerlegd (2) 

Ook wordt het verhinderen van toom en wraak niet alleen maar in het Evangelie gevonden, gelijk zij oordelen, maar ook bij Mozes, (Lev. 19:17,18) en bij Salomo, (Spr. 24:29).

22.45 Toevoegingen aan de 2e tafel weerlegd (3) 

45. Dat verder het wellustig aanzien, onkuise gebaren en redenen door het zevende, gierigheid door het achtste, alle soort leugen, ook die uit loszinnigheid voortkomt, door het negende, tenslotte de beweging van verdorven begeerlijkheid, ook de onwillekeurige, door het tiende gebod wordt tegengegaan, hebben de Joden vóór de komst van Christus uit de vermaningen van de profeten begrepen, die staan in (Spr. 6:25; Spr. 23:31; Spr. 5:20; Spr. 7:13,14; Ps. 62:11; Spr. 15:27; Jes. 56:11; Jes. 57:17; Spr. 6:18,19; Spr. 19:5; Ps. 19:8).

22.46 Geen afzonderlijke bevelen 

De bevelen die volgens beweren van de socinianen door Christus afzonderlijk (sigillatim) zijn overgegeven, hebben betrekking óf op de zeden, gelijk zij zeggen, óf op de uiterlijke religieuze handelingen, die gewoonlijk ceremoniën worden genoemd.

22.47 Geen afzonderlijke bevelen (2) 

Zedelijke noemen zij de verloochening van zichzelf, het verdragen van kruis of lijdzaamheid en de navolging van Christus.

22.48 Geen afzonderlijke bevelen (3) 

Het eerste hiervan moet, naar de eigen interpretatie van de socinianen gebracht worden zowel tot het zevende en achtste gebod, als ook voornamelijk tot het tiende; daar ze toch door de zelfverloochening verstaan, het afzien van de begeerlijkheid van het vlees, van de ogen en de grootsheid des levens uit (1 Joh. 2:15,16).

22.49 Geen afzonderlijke bevelen (4) 

Het tweede wordt begrepen onder het eerste gebod van de wet, tot de inachtneming waarvan ook het geduld en het verdragen van het kruis vereist wordt.

22.50 Geen afzonderlijke bevelen (5) 

De navolging van Christus is anders niet, gelijk zij het definiëren, dan het aanstellen van ons leven naar de regel van Christus, Die door Zijn volmaakte liefde jegens God en de naaste de geboden van de wet vervuld heeft, en vandaar bestaat de navolging van Christus niet in het bewaren van een andere wet, dan die van de zeden.

22.51 Geen afzonderlijke bevelen (6) 

Het Avondmaal des Heeren is niet naar een ceremonieel bevel van het Evangelie, gelijk de socinianen stellen, maar ook een sacrament van de dankzegging (saeramentum eucharistikon), ingesteld ter viering van de heilaanbrengende genade, ons door de dood van Christus geworden, en in het Evangelie verkondigd, gelijk afgeleid kan worden uit de vermaning van Christus, ‘Doet dit tot Mijne gedachtenis’ (Luk. 22:19), en van Paulus, ‘Zo dikwijls als gij dit brood zult eten, en deze drinkbeker zult drinken, zult gij de dood van de Heere verkondigen, totdat Hij gekomen is’ (1 Kor. 11:26).

22.52 Verschil van geboden, van wet en van Evangelie 

Hoezeer de bevelen van het Evangelie en de Wet hierin overeenstemmen, dat ze ons dezelfde regel des levens voorschrijven, dat wij namelijk ingetogen voor onszelf, eerbiedig jegens God, rechtvaardig jegens de naaste leven (Tit. 2:12), verschillen zij toch hierin van elkaar, dat de wet de mens, die schuldig is aan de zonde, tot het verfoeien daarvan opwekt, doch het Evangelie de zelfde (mens) met zijn aansporingen tot geloof en berouw naar Christus de Verlosser heenvoert.

22.53 Beloften van het Evangelie 

De beloften van het Evangelie zijn voornamelijk twee:

  1. van de rechtvaardiging voor God door het geloof;
  2. van de erfenis van het eeuwige leven, (Rom. 1:17; 1 Joh. 2:25).
22.54 Beloften van het Evangelie (2) 

Hoewel de wet niet minder dan het Evangelie aan degenen die God gehoorzamen, eeuwig leven belooft (Matth. 19:16), verschilt toch de ene van het andere hierin, dat de wet het eeuwig leven aan ieder mens belooft, onder voorwaarde van eigen volkomen gerechtigheid; het Evangelie onder voorwaarde van de gerechtigheid van een Ander, en wel van Christus, door het geloof toegeëigend.

22.55 Bedreigingen van het Evangelie, nut 

De bedreigingen zijn van de veroordeling van de ongelovigen, die Christus niet gehoorzamen, en de straf van de eeuwige dood (Joh. 3:18; Hebr. 2:2,3).

22.56 Bedreigingen van het Evangelie, nut (2) 

De voornaamste nuttigheid (usus) van het Evangelie is, dat het aantoont, dat Christus het Einde van de wet is, tot gerechtigheid een ieder die gelooft, (Rom. 10:4). De overige (nuttigheden) kunnen uit de doeleinden en effecten ervan, die wij boven aangewezen hebben, gekend worden.