Navigatie
Synopsis - Overzicht van de zuiverste theologie

Synopsis - Overzicht van de zuiverste theologie

De Synopsis Purioris Theologiae kan worden beschouwd als het begin van de theologische verwerking van de tijdens de Dordtse synode opgestelde leerregels.

Hoofdstuk 28

Over de staat van de verhoging van Christus

Antonius Walaeus

28.1 De staat van Christus' verhoging 

Stelling 1. Daar het gehele ambt van Christus onze Verlosser in de Schrift begrensd wordt door de staat der vernedering en der verhoging, en over de eerste in de voorgaande uiteenzetting gehandeld is, blijft nu nog over, dat wij vervolgens over de andere staat, en wel van Zijn verhoging handelen.

28.2 Drie trappen van verhoging 

Zoals nu in de eerste staat van Christus drie verschillende trappen in de voorgaande uiteenzetting afzonderlijk zijn beschouwd, namelijk de kruisdood, Zijn begrafenis en de nederdaling ter hel, zo zullen wij in deze laatste de drie tegenovergestelde trappen ook afzonderlijk uit te leggen hebben, namelijk de opstanding van de doden, de opvaart ten hemel, en Zijn zitten aan de rechterhand van Zijn Vader.

28.3 De opstanding 

Zijn opstanding van de doden definiëren wij tegen de marcionieten, libertijnen en mensen van dat slag, die Christus een schaduwachtig lichaam en schaduwachtige handelingen hebben durven toeschrijven, als de ware en daadwerkelijke (actuaris) wederopstanding van Christus tot leven, waarbij Zijn lichaam van de ziel waarlijk gescheiden, en voor een driedaags verblijf in het graf zonder enig natuurrijk bederf neergelegd, met Zijn ziel, die de gehele tijd van de dood in het paradijs verkeerd had, weer waarlijk en natuurlijk verenigd is, en in eigenlijke zin in dit leven teruggebracht, doch met algehele aflegging van de sterfelijkheid en de overige zwakheden van dit leven.

28.4 Wat Christus aflegde 

De zwakheden die Christus bij het opstaan afgelegd heeft, zijn van twee soorten: zowel die waaraan de menselijke natuur uit de eerste schepping tot dit natuurlijke (animaris) leven onderworpen geweest is, waarover de apostel in 1 Korinthe 15:44 en de Schrift elders handelt, als die aan welke Hij Zichzelf in het bijzonder als onze Borg vanwege onze zonden onderworpen heeft, in alle dingen gelijk met ons verzocht, uitgenomen de zonde (Hebr. 4:15).

28.5 Wat Christus behield 

Wij ontkennen echter dat Christus daarom, hetzij het wezen, hetzij de wezenlijke eigenschappen van de menselijke natuur, door Zijn opstanding heeft afgelegd, evenmin als wij die na dit leven zullen afleggen, aangezien onze lichamen aan Zijn verheerlijkt lichaam gelijkvormig zullen worden (Filipp. 3:21), daar Christus Zelf toch ook na de opstanding aan Zijn discipelen betuigd heeft, dat Zijn lichaam uit vlees en beenderen bestond, en dus aan het gezicht en de tastzin voorgesteld is (Luk. 24:39).

28.6 Wat Christus behield (2) 

Waaruit wij zien hoe ernstig degenen dwalen, die stellen dat Christus na de opstanding zulk een lichaam hernomen heeft, dat alle afmeting en dimensie mist, en gelijk een geest allerlei andere lichamen, zonder dat die toegeven of geopend worden, doordringt; en hoeveel erger nog diegenen dwalen, die verzinnen dat het op vele plaatsen tegelijk op hetzelfde tijdsmoment (hetgeen zelfs aan de geesten niet is toegestaan) door ‘reproductie’ (gelijk de hedendaagse jezuïeten spreken) aanwezig is. ‘Want ontneem de lichamen hun ruimte, ze zullen nergens zijn, en omdat ze nergens zullen zijn, zullen ze er ook niet zijn; ontneem aan de hoedanigheden van de lichamen de lichamen zelf, en er zal niets zijn waar ze zijn, en dus is het noodzakelijk dat ze niet zijn’, zoals Augustinus overeenkomstig de natuur en de Schrift spreekt (Epistula 57, aan Dardanus). 

28.7 De voornaamste bewerkende oorzaak van de opstanding 

De voornaamste bewerkende oorzaak is zowel God de Vader door Zijn Geest (Rom. 8:11), Die tot betoning van Zijn waarheid en rechtvaardigheid Christus uit de dood, waar Hij onmogelijk kon worden vastgehouden (Hand. 2:24), opgewekt heeft. Alsook de Zoon Zelf, Die om Zich krachtig de Zoon van God te verklaren naar de Geest der heiligmaking (Rom. 1:4), en om te tonen dat Hij naar eigen wil, volgens het gebod van de Vader, Zijn leven voor ons gesteld heeft, Zichzelf nu Hij door de dood Overwinnaar van de satan en de zonde was (Hebr. 2:14), door Zijn eigen en Goddelijke kracht, in het leven teruggeroepen heeft, gelijk Hij Zelf betuigt (Joh. 2:19; Joh. 10:18).

28.8 Het doel van de opstanding, uitwerking en vrucht 

De doeleinden van de opstanding van Christus, die ook de uitwerkingen en vruchten ervan genoemd kunnen worden, zijn vele en verschillende:

  1. Om door deze Zijn overwinning op de dood te betuigen, dat er allervolledigst voor onze zonden voldaan is, en eeuwige gerechtigheid is aangebracht (Rom. 4:25; 1 Kor. 15:17,57).

  2. Opdat, gelijk door de kracht van Zijn dood onze oude mens gedood is, zo ook door de kracht van Zijn opstanding de nieuwe mens in ons zou herleven, en het beeld Gods hersteld zou worden (Rom. 6:4).

  3. Opdat Zijn opstanding een allerzekerst pand en oorzaak zou zijn van onze toekomstige wederopstanding (1 Kor. 15:22)

  4. Ten slotte, opdat Hij door Zijn wederopstanding Zich de toegang zou openen tot Zijn overige ambtsverrichtingen voor ons te aanvaarden, door welke Hij als onze Profeet, Tussentreder en Koning, de kracht van Zijn dood en offer ons tot in eeuwigheid zou toepassen (Rom. 14:9).

28.9 Ook onze opstanding in hetzelfde lichaam 

Hieruit volgt duidelijk dat, gelijk Christus in Zijn eigen lichaam wederopgestaan is, zelfs met de sporen van de wonden, die Hij aan het kruis ontvangen had getekend om de waarheid ervan te betuigen, zo ook onze lichamen als dezelfde (eadem numero) voor het laatste gericht weer opgewekt zullen worden, tegen de marcionieten, sommige anabaptisten en dergelijke ketters. ‘Want Christus is opgewekt uit de doden, en is de Eersteling geworden dergenen die ontslapen zijn’ (1 Kor. 15:20).

28.10 De hemelvaart van Christus 

Op de wederopstanding van Christus volgt Zijn opvaren ten hemel. Want nadat onze Verlosser, veertig achtereenvolgende dagen met de discipelen verkeerd hebbende, hun de dingen die het oprichten van Zijn geestelijk Koninkrijk aangingen vollediger uitgelegd had (Hand. 1:3), en hen met nieuw gezag bekleed had om dat over de gehele wereld onder alle volken voort te planten (Mark.

16:15), heeft Hij eindelijk Zijn menselijke natuur, met verlaten van deze wereld, ten aanschouwe van de discipelen en met de engelen als getuigen, in het hemelse heiligdom opgeheven (Hand. 1:9).

28.11 De hemelvaart van Christus (2) 

Bij deze hemelvaart van Christus zijn voornamelijk drie dingen tot het recht verstand van dit artikel te overwegen:

  1. De plaats waarheen Hij opgevaren is.

  2. De vorm of wijze waarop Hij opgevaren is.

  3. Ten slotte de doeleinden of vruchten van dit opvaren.

28.12 De plaats waarheen 

De plaats waarheen Christus is opgevaren, is volgens de overeenstemming van al de evangelisten de hemel. Waaronder wij niet de lucht of deze zichtbare hemelen verstaan, waarvan gezegd wordt dat Hij daardoor gegaan is (Hebr. 44), en ook niet alleen de heerlijke en hemelse staat, gelijk de ubiquitariërs tegen het eenstemmig gevoelen van de gehele oudheid verzonnen hebben, maar de hemelse en heerlijke woonstede zelf van de zalige geesten, welke door de Schrift boven alle zichtbare hemelen geplaatst wordt. Waarheen Henoch en Elia, door de kracht van de toekomstige hemelvaart van Christus, tevoren voorgegaan waren (Hebr. 11:5; 2 Kon. 2:1), en in welke onze lichamen nadat ze weer met hun zielen verenigd zullen zijn, door de kracht van diezelfde hemelvaart van Christus ontvangen zullen worden (Joh. 14:2; Filip. 3:21).

28.13 Nader bewijs 

Behalve de letterlijke en echte zin van de Evangeliegeschiedenis, bewijzen dit de namen waarmee deze hemel, waarheen Christus opgevaren is, in de Schriften wordt aangeduid. Hij wordt genoemd: ‘de hemel waaruit Christus nedergedaald is’ (Joh. 6:58); ‘waar Christus tevoren was’, namelijk voordat Hij in deze wereld kwam (Joh. 6:62). In Johannes 14:2 wordt Hij genoemd ‘het huis des Vaders waarheen Christus vertrokken is om ons plaats te bereiden’. In Efeze 4:10 wordt gezegd dat Hij opgevaren is ‘boven alle hemelen, huperanoo pantoon toon ouranoon’. In het laatste vers van Filippenzen 3, wordt gezegd, ‘de hemel waar ons burgerschap is’. In Hebreeën 11:16 ‘het hemelse Vaderland’, en in 12:22 het ‘hemelse (epouranios) Jeruzalem’. In 2 Korinthe 12:4 ‘het Paradijs’, en vers 2 ‘de derde hemel’, waarheen Paulus weggerukt is en Christus gezien en gehoord heeft. 

Al deze en dergelijke worden in de Schriften van geen andere hemel, dan van het eeuwig verblijf en de woonstede der zaligen verstaan.

28.14 De wijze van hemelvaart 

De wijze van deze hemelvaart is waar en lichamelijk geweest, zoals heel de Evangelische geschiedenis getuigt, niet slechts zekere verdwijning uit het oog van de discipelen in de lucht, zoals de ubiquitariërs verzinnen. Want zo zou Christus ten hemel opgevaren zijn, voordat Hij waarlijk opvaart; daar Hij immers aan het gezicht van de discipelen meermalen op wonderlijke wijze onttrokken is, ook voordat Hij waarlijk ten hemel opvaart, gelijk te zien is in Lukas 24:32. Ook is het niet de verheerlijking van het lichaam van Christus zelf, omdat Christus ook voor Zijn lijden voor een tijd van gedaante veranderd is (Matth. 17:2), waaruit volgen zou dat Hij voor een tijd naar de hemel opgevaren is en weer nedergedaald is, voordat Hij waarlijk opgevaren is. Al deze dingen zijn ongerijmd, en geheel vreemd aan het spraakgebruik van de Schrift.

28.15 De wijze van hemelvaart (2) 

De wijzen van spreken waarvan de Schrift over deze opvaart van Christus naar de hemelen overal gebruikt maakt, bewijzen ook overtuigend dat deze hemelvaart waar en werkelijk geweest is; zoals: ‘Hij is opgenomen in de hemel, anelèfthè eis ton ouranon’ (Mark. 16:19). Hij werd opgevoerd naar de hemel, anefereto eis ton ouranon (Luk. 24:51). ‘Hij is naar boven opgeheven, epèrthè’ (Hand. 1:9);  ‘Deze zelfde Jezus, Die van u opgenomen is in de hemel, zal alzo komen, gelijkerwijs gij Hem naar de hemel hebt zien heengaan’ (Hand. 1:12). Zo zegt de apostel ‘dat onze Hogepriester eenmaal ingegaan is in het heiligdom’ (Hebr. 9:12). 

Maar volgens hen zou Hij meermalen ingegaan zijn, namelijk zo dikwijls als Hij naar hun gevoelen op de aarde verschenen is en weer verdwenen is; ‘Want Christus is niet ingegaan in het heiligdom dan met handen gemaakt is, dat een tegenbeeld (antitypa) is van het ware, maar in de hemel zelf, om nu te verschijnen voor het aangezicht des Vaders voor ons’ (Hebr. 9:24). Ja, Christus betuigt in Johannes 16:28 zelfs, ‘dat Hij niet alleen naar de Vader heengaat, maar ook deze wereld verlaat, hetgeen niet anders verstaan kan worden dan van een werkelijke verandering van plaats’.

28.16 Geen lange tijd nodig 

Daarom volgt echter niet, zoals een van hen onterecht opmaakt, dat als deze hemelvaart een ware verandering van plaats is, Christus een onmetelijke tijdruimte nodig gehad heeft om deze weg naar de hemel af te leggen. Want wanneer zelfs de hoogste sterren, en welke bewegelijke delen ook van de bovenste hemel, binnen vier uren zulk een grote afstand als er ligt tussen de hoogste hemel en de aarde, door hun natuurlijke beweging afleggen, gelijk uit de verhouding van de straal en de omtrek bij een cirkel bekend is, hoeveel geringer tijdsverloop heeft het reeds onsterfelijke en verheerlijkte lichaam van Christus dan nodig gehad, om van de aarde naar de hemel door Goddelijke kracht heengedragen te worden, zoals de Schrift getuigt dat ten aanschouwe van de apostelen geschied is (Hand. 1:10).

28.17 Werd Christus begeleid? 

Door sommigen wordt erover gedisputeerd of Christus alleen ten hemel opgevaren is, dan wel met enige begeleiding en triomf. Want hoewel er in Handelingen 1 van geen begeleiding van Hem melding gemaakt wordt, zijn er toch theologen van grote naam, die dit afleiden uit de vergelijking van enige andere plaatsen. Want zij menen dat die heiligen, die met Christus wederopgestaan zijn (Matth. 27:13), ook met Hem ten hemel opgevaren zijn, als getuigen en metgezellen van Zijn levendmakende opstanding; waarop door anderen ook de plaats betrokken wordt, ‘opgevaren in de hoogte heeft Hij de gevangenis gevankelijk gevoerd’ (Ef. 4:8), dat is een menigte van gevangenen vanuit de dood, maar aangezien deze plaats ook andere orthodoxe uitleggingen toelaat, willen wij hier liever het oordeel opschorten (epechein), hoewel wij er niet aan twijfelen, dat de inkomst van Christus in de hemelen vol van heerlijkheid en gelukwensing van de hemelse geesten geweest is; gelijk bij Zijn geboorte geschied is, zoals ons dit duidelijk, hoewel allegorisch, beschreven wordt in Psalm 68:18, Daniël 7:13 en elders.

28.18 Werd Christus begeleid? (2) 

Wij ontkennen echter tegen de pausgezinden dat de zielen van al de vaderen die voor de hemelvaart van Christus zijn gestorven, in zekere onderaardse limbus (voorburcht) tot op deze tijd bewaard zijn, en toen pas door Christus bevrijd en door Hem naar de hemel overgebracht zijn. Want geen enkele reden, of plaats van de Heilige Schrift bewijst dit, en daarentegen is door ons aangetoond dat Henoch en Elia naar de hemel zijn overgebracht, zoals in 2 Koningen 2:1 en 12 met duidelijke woorden verzekerd wordt. En Christus belooft lang voor Zijn dood aan allen die vervolging lijden voor de gerechtigheid, ‘loon in de hemelen’ (Matth. 3:10,12); en aan de moordenaar die aan het kruis hing, dat hij ‘op dezelfde dag met Hem in het paradijs zou zijn’ (Luk. 23:43).

28.19 Verschijningen na de hemelvaart 

Hoewel in de Handelingen der apostelen van Christus gezegd wordt dat Hij ook na Zijn hemelvaart soms aan discipelen, en met name aan de apostel Paulus, verschenen is, ontkennen wij toch dat Hij daarom werkelijk met Zijn lichaam buiten de hemel geweest is, omdat die verschijningen of extatisch [in vervoering] geweest zijn, of in dromen, of met geopende hemelen, de Schrift getuigt duidelijk, dat Christus Zelf in de hemelen blijven zal, totdat Hij komt om te oordelen de levenden en de doden (Hand. 3: 21; Filipp. 3:21 en elders).          

28.20 De vruchten van de hemelvaart 

De vruchten van de hemelvaart van Christus zijn velen en groot. Want door Zijn ingaan is het hemelse heiligdom ons geopend (Joh. 14:2; Hebr. 9:8); de hoop van onze toekomstige erfenis in ons Hoofd zeer volledig bevestigd, en wij zijn met Hem in de hemelen gezet (Ef. 2:6); de uitstorting van de Heilige Geest is ons verkregen (Joh. 16:7); en ten slotte zijn door Zijn kracht onze harten en genegenheden naar de hemel omhoog geheven, om niet meer te zoeken de dingen die op de aarde zijn, maar die welke in de hemelen zijn (Kol. 3:1-3).

28.21 Het zitten ter rechterhand Gods 

De laatste trap van de verhoging van Christus is Zijn zitten aan de rechterhand van God, waarover wij in het volgende moeten handelen.

28.22 Het zitten ter rechterhand Gods (2) 

De rechterhand van God kan op deze plaats niet eigenlijk opgevat worden, aangezien God een Geest is, en daarom geen vlees en beenderen heeft, maar wordt overdrachtelijk genomen, voor die hoogste trap van verheerlijking, tot welke Christus door de Vader na Zijn lijden en hemelvaart verheven is.

28.23 Het zitten ter rechterhand Gods (3) 

Deze metafoor is echter genomen van de gewoonte van koningen en overheden, die op hun troon gezeten, of wanneer zij openlijk voor hun rijksgroten recht spreken, degenen die zij de hoogste eer na zichzelf aandoen, of die zij deelgenoten maken van hun regering, aan hun rechterhand plaatsen, zoals dit bij alle overheden de gewoonte is. Zo heeft koning Salomo op zijn troon gezeten, zijn moeder aan zijn rechterhand geplaatst (1 Kon. 2:19). Evenzo wordt in Psalm 45:10 de koningin aan de rechterhand van haar Koning geplaatst. Zo verlangde de moeder van de zonen van Zebedeus van Christus, dat de een aan Zijn rechter, de andere aan Zijn linkerhand zou zitten in Zijn koninkrijk (Matth. 20:21).

28.24 Middelaarsheerlijkheid 

Dit zitten van Christus aan de rechterhand van Zijn Vader betekent dus niet eigenlijk die heerlijkheid en natuurlijke regering die aan de Zoon van God van eeuwigheid met de Vader gemeenschappelijk geweest is, want op die manier zou ook de Heilige Geest aan de rechterhand Gods zitten, maar de regering van de heilsbedeling en wilsbeschikking (oeconomicum et voluntarium), in welke Hij als God-en-mens (theanthroopos), en onze Middelaar, ter vergadering en bescherming van Zijn kerk, door de Vader is gesteld; vandaar dat de apostel Paulus verzekert ‘dat Hem alle dingen door de Vader onderworpen zijn, doch uitgenomen Hem Die Hem alle dingen onderworpen heeft’ (1 Kor. 15:27).

28.25 De hoogste eer 

Het zitten van Christus aan de rechterhand van de Vader omvat dus deze twee dingen: 

Ten eerste die Heerlijkheid en hoogste eer, waarbij Hij een Naam boven alle naam ontvangen heeft, en hoog boven de engelen, en de andere schepselen, welke ook, verheven is en hun Erfgenaam en Hoofd geworden is, gelijk de apostel dit duidelijk ontvouwt in Efeze 1:20-22; Fil. 2:9-11; Hebreeën 2:7,8; en elders, vandaar ook dat het genoemd wordt ‘de rechterhand der majesteit’ (megaloosunès) (Hebr. 1:3); ‘de rechterhand van de majesteit van de troon (megaloosunès tou thronou) (Hebr. 8:1); en ‘de rechterhand van de troon Gods’ (Hebr. 12:2).

28.26 Christus’ heerlijkheid niet slechts titulair 

Maar deze heerlijkheid van Christus het Hoofd is niet alleen in naam, maar ook met macht en heerschappij over alle schepselen verbonden; waardoor Hij als een Koning en Regeerder van allen, door Zijn Woord en Zijn Geest de Kerk krachtdadig uit de wereld vergadert, en door Zijn macht tegen de wereld en de satan bewaart en beschermt; en dat totdat Hij over alle vijanden volkomen triomferen zal.

28.27 Nader bewijs 

Dit bewijzen, behalve de boven aangehaalde plaatsen, de vergelijking van Psalm 110:1 met 1 Korinthe 15:25. Want voor die woorden die in Psalm 110:1 zo uitgesproken worden. ‘Zit aan Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden gezet zal hebben tot een voetbank Uwer voeten’, stelt de apostel deze als gelijkwaardig in de plaats: Hij moet regeren, totdat Hij alle vijanden onder Zijn voeten gelegd heeft (1 Kor. 15:25). Vandaar ook dat het in Matthéüs 26:64 en Markus 14:62 genoemd wordt ‘de rechterhand der macht (dunameoos) Gods’, en ‘alle macht in hemel en op aarde’ (Matth. 28:18).

28.28 Naar beide naturen 

Hier wordt gevraagd naar welke natuur Christus eigenlijk ter rechterhand Gods zit; en terecht wordt geantwoord, naar beide. Want gelijk Christus tot Middelaar gesteld is naar beide naturen, terwijl de Goddelijke doet wat het hare is, en de menselijke wat het hare is, zo is Hij ook naar beide tot onze Koning gesteld, doch met dit verschil, dat de Goddelijke natuur hier geen nieuwe gaven ontvangen heeft, maar een nieuw gebruik en vertoning van Zijn heerlijkheid en macht die Hij van eeuwigheid af bezeten heeft, naar de wil van de Vader en de heilsbedeling van onze zaligheid, gelijk Christus zelf vraagt: ‘Vader verheerlijk Mij bij Uzelf met die heerlijkheid, die Ik bij U had voor de wereld was’ (Joh. 17:5). Maar de menselijke natuur heeft beide van de Vader ontvangen, namelijk de heerlijkheid en macht en het gebruik daarvan, gelijk uit Matthéüs 28, Filippenzen 2; Hebreeën 2; en andere plaatsen is op te maken.

28.29 Door het lijden verdiend? 

Ook wordt gevraagd of Christus deze heerlijkheid voor Zijn menselijke natuur door het lijden en de dood, eigenlijk gesproken, verdiend heeft? Hoewel wij nu tegen degenen die dit beweren niet hevig willen strijden, aangezien het zeker is dat Christus haar door de waardigheid van Zijn verdienste voor ons verkregen heeft, zijn wij toch van mening dat het tegenovergestelde gevoelen, dat de meeste gereformeerde schrijvers aanhangen, op sterker argumenten steunt. Voornamelijk omdat deze heerlijkheid naar het recht van de hypostatische vereniging en als een ware erfenis van de Zoon Hem verschuldigd was (Ps. 2:7,8; Hebr. 1:2) en daarom gelijk de hypostatische vereniging zelf, naar de overeenstemming van alle theologen, onder geen gezichtspunt van verdienste valt en zo ook die dingen niet die daarop noodzakelijk en naar het besluit van God gevolgd zijn. Vandaar ook dat de apostel Paulus in deze zaak het woord begiftigen (charisasthai) gebruikt (Fil 2:9).

28.30 Christus niet overal tegenwoordig geworden 

Wat betreft nu dat sommigen van de ubiquitariërs beweren dat het lichaam van Christus door dit zitten ter rechterhand Gods, op alle plaatsen in de hemel en op de aarde tegenwoordig geworden is - behalve dat het de fundamenten van de anderen die deze overaltegenwoordigheid, die zij verzinnen, uit de hypostatische vereniging halen - weerspreken zij verschillende en duidelijke plaatsen van de Heilige Schrift, die slechts van één terugkeer van Christus in deze wereld melding maken, wanneer Hij namelijk tegen het einde van de wereld in Zijn heerlijkheid verschijnen zal.

28.31 Vruchten en uitwerkingen 

De vruchten en uitwerkingen van dit zitten van Christus ter rechterhand des Vaders, gevoelt de kerk dagelijks, en de vijanden van Christus, en satan zelf terdege, verwonderen zich en betreuren die, of zij willen of niet. Want Zijn kerk vergadert Hij door Zijn woord en Geest, terwijl zij tevergeefs tegenstaan, tegen de tirannie van de gehele wereld en de poorten der hel bewaart Hij ze, de antichrist verdelgt Hij door de geest van zijn mond; en gelijk Hij Zijn goedertierenheid en de rijkdommen van Zijn genade aan de ware leden van de kerk, zowel in hun gewetens als in hun uitwendige staat, dagelijks meer en meer ontwikkelt, zo spreidt Hij ook de duidelijke tekenen van het komende gericht, tegen zeer velen van die van dag tot dag ten toon.

28.32 Het tussentreden van Christus 

Doch al deze dingen steunen op die tussenkomst, waarmee Christus niet alleen in Zijn nederige staat, maar voornamelijk wel in Zijn heerlijke staat bij de Vader tussentreedt (Rom. 8:34; Hebr. 7:25; 1 Joh. 2:1; enz.).

28.33 Het tussentreden van Christus (2) 

Deze tussenkomst van Christus in de hemelen ter rechterhand Gods, is echter niet de enige en enkele handeling van de Priester Christus (zoals de goddeloze Socinus verzint), maar één van de Priesterlijke handelingen waardoor Hij - nadat Hij Zichzelf op de aarde buiten het hemelse heiligdom als een verzoenende Offerande voor onze zonden opgedragen heeft, in de hemel Zelf voor het aangezicht van de Vader voorspreekt; en dat tégen satan en zijn instrumenten, en vóór de kerk en haar leden, zoals er van beide een uitnemend voorbeeld ons wordt voorgesteld in Zacharia 3:2 e.v.

28.34 Drie delen van de voorspraak van Christus 

Dit tussentreden of voorspreken van Christus bestaat echter in deze drie: 

  1. Dat Christus Zijn verzoenend offer in het hemelse heiligdom Zelf, om dat voor ons te heiligen, binnengedragen heeft, en hier verschijnt voor het aangezicht van God voor ons (Hebr. 9:23,24).
  2. Dat Hij met zijn wil en vurig begeren, gelijk Hij tevoren op de aarde gedaan had (Joh. 17:11; 15:24; enz.), zo ook in de hemelen bij de Vader, de kracht en uitwerking van Zijn dood ons tot zaligheid verlangt toe te passen, gelijk in Zacharia 1:12 en Johannes 14:16 alsook in Handelingen 2:33 te zien is.
  3. Ten slotte dat Hij met Zijn verdienste en verlangen onze gebeden in Zijn naam uitgestort, voor God de Vader aangenaam en gewenst maakt (Joh. 14:6,13; 1 Joh. 2:1,2).
28.35 De afschaduwing 

Van al deze dingen is, naar de uitlegging van de apostel Paulus zelf (Hebr. 7 en 9), het ingaan van de hogepriester in het heilige der heiligen, juist op de dag der verzoening, een schoon voorbeeld geweest. Want ten eerste werd het schuldverzoenend offer buiten het heiligdom opgedragen en het bloed ervan vervolgens door hem in het heiligdom binnengebracht. Ten tweede werd aan dat bloed wierook toegevoegd, waardoor de wensen en beden afgebeeld werden, zoals in Openbaring 8:3 uitgelegd wordt. Ten slotte droeg hij op zijn schouders en zijn borst de namen van de stammen van Israël, voor welke de afbeeldende verzoening waargenomen werd.

28.36 Het laatste gericht 

De laatste handeling van deze Priesterlijke regering zal zijn het laatste gericht, wanneer Hij uit de hemel terug zal komen om de levenden en de doden te oordelen, en allen, zowel goeden als kwaden, gedwongen zullen worden voor Zijn rechterstoel te verschijnen, en ieder zal wegdragen wat hij in zijn lichaam gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad (2 Kor. 5:10). En dan zal Hij ten slotte na afleggen van deze regeringswijze van de heilsbedeling, als Overwinnaar van allen en Triomfator, eerst Zichzelf en vervolgens dit rijk overgeven aan Hem Die God en Vader is, opdat God voortaan zij alles in allen (1 Kor. 15:24,28).