Navigatie
Synopsis - Overzicht van de zuiverste theologie

Synopsis - Overzicht van de zuiverste theologie

De Synopsis Purioris Theologiae kan worden beschouwd als het begin van de theologische verwerking van de tijdens de Dordtse synode opgestelde leerregels.

Hoofdstuk 10

Over de schepping van de wereld

Johannes Polyander

10.1 De schepping van de wereld 

Stelling 1. Het werk van God de Allerhoogste en Allergrootste, over Wie wij tot hiertoe gesproken hebben, zowel met het oog op Zijn wezen als op de Personen, dat in orde het eerste is, is de schepping van de wereld.

10.2 Begripsbepaling 

Wij nemen wereld hier in eigenlijke zin voor dat gehele samenstel, dat de Heilige Schrift, het naar zijn delen beschrijvende, de hemel, de aarde, de zee en al wat daarin is noemt (Ex. 20:11).

10.3 Begripsbepaling (2) 

Onder de schepping van de wereld verstaan wij het voortbrengen ervan uit niets door Gods almachtige kracht alleen geschied. Vandaar dat zowel in de Heilige Schrift als in de Apostolische Geloofsbelijdenis de Schepper van hemel en aarde met de betiteling van God, de Almachtige wordt aangeduid.

10.4 Begripsbepaling (3) 

Deze Zijn almacht heeft God in de dingen die door Hem geschapen zijn op tweeërlei wijze aan de dag gelegd: óf onmiddellijk voor zover Hij de natuur van sommige dingen geheel uit niets heeft voortgebracht, zoals de aarde het water, de engelen en de zielen van onze eerste voorouders; óf middellijk, in zoverre hij enige dingen uit tevoren bestaande ruwe stof heeft gevormd, zoals de planten van de aarde, het lichaam van Adam, en de redeloze dieren.

10.5 Definitie van scheppen 

Vandaar dat wij de schepping van de wereld definiëren als de uitwendige daad van de almachtige God, aan de schepselen onmededeelbaar, waardoor Hij door Zichzelf, en naar Zijn geheel vrije wil, door niemand anders bewogen, de hemel en de aarde in het begin van de tijd uit niets geschapen heeft, en de afzonderlijke dingen, die Hij uit de eerste materie wilde vormen, in hun orde, binnen de ruimte van zes dagen heeft daargesteld om de roem van zijn onmetelijke wijsheid, macht en goedheid aan zijn schepselen, voornamelijk aan de redelijke, openbaar te maken, en hen te nodigen tot de verheerlijking van Zijn Naam.

10.6 Definitie van scheppen (2) 

Door deze onze definitie maken wij de almachtige God, één in Wezen, drievoudig in Personen, tot bewerkende oorzaak van de wereld, steunende op deze getuigenissen van de Heilige Schrift (Gen. 1; Ps. 33:6; Job 33:4 en dergelijke).

10.7 Dwaling van arianen en dulianen 

Dienaangaande zijn de arianen en dulianen eertijds met recht veroordeeld, omdat zij gesteld hebben dat de wereld door Christus gemaakt is als door een instrument van de Vader. Want in een gemeenschappelijk werk dat alleen uit de macht Gods voortvloeit, is de ene Persoon de Gelijke van de Andere.

10.8 Drie Personen bij de schepping 

Wij schrijven dit werk van de schepping aan God de Vader, de Zoon en de Heilige Geest gemeenschappelijk toe, daar toch alle werken Gods die uitgaande (ad extra) genoemd worden, ongedeeld zijn, al is het ook dat er, evenals in de overige, zo ook in het werk van de schepping een verschillende wijze en orde van werken op te merken is.

10.9 Drie Personen bij de schepping (2) 

Want de Vader heeft van Zichzelf door de Zoon en de Heilige Geest de wereld geschapen, de Zoon vanwege de Vader door de Geest, en deze vanwege de Vader en de Zoon, gelijk blijkt uit deze Schriftuurplaatsen: Genesis 1; Job 33:4; Johannes 1:2,3; 1 Korinthe 8:6; Kolossenzen 1:15; enz.

10.10 Drie Personen bij de schepping (3) 

Vandaar dat de schepping van de wereld nu eens afzonderlijk aan God de Vader (1 Kor. 8:6), de Zoon (Joh. 1:3; Kol. 1:16; Hebr. 1:2,10), de Heilige Geest; (Joh. 33:4), dan weer gezamenlijk, of aan de Vader en de Zoon (zoals 1 Kor. 8:6), of aan de drie Personen tegelijk toegekend wordt (zoals Gen. 1; Ps. 33:6).

10.11 Bijzonder een werk van de Vader 

Overigens, gelijk van God de Vader gezegd wordt dat Hij Zichzelf op bijzondere wijze in de schepping van de wereld geopenbaard heeft, te weten door deze rede van Hem tot de Zoon en de Heilige Geest, ‘Laat Ons mensen maken naar Ons Beeld’ (Gen. 1:26), zo wordt in zeer veel plaatsen van de Heilige Schrift, gelijk in de Apostolische Geloofsbelijdenis, de schepping van hemel en aarde Hem bij uitstek (’kat’exochèn) en bijzonder toegekend.

10.12 Bijzonder een werk van de Vader (2) 

En dit gaat ook niet in tegen andere getuigenissen van de Heilige Schrift, in welke de schepping aan de drie Goddelijke Personen gemeenschappelijk wordt toegeschreven. Want nergens wordt alleen God de Vader, met uitsluiting van de Zoon en de Heilige Geest, de Schepper genoemd. En hoezeer de uitgaande daden van God aan de Drie-eenheid gemeenschappelijk zijn, zij kunnen toch tot een Persoon in het bijzonder teruggebracht worden, of wegens de voorrang van de handelende oorzaak, gelijk de schepping aan de Vader, óf bovendien wegens de bijzondere inrichting (oikonomia) of Goddelijke toedeling, zoals de verlossing aan de Zoon, óf om het naastbijzijnde en onmiddellijke beginsel van handelen in ons, zoals de heiligmaking aan de Heilige Geest.

10.13 Bijzonder een werk van de Vader (3) 

Wij beweren dat deze schepping het werk van God alleen is, omdat Hij door Zijn machtwoord alleen, zonder enige dienst van anderen, en zonder voorbeelden van elders bijgebracht, geschapen heeft, getuige Mozes, ‘God zeide, er zij licht, en er was licht’ (Gen. 1:3). En David: ‘God sprak en het was er, God gebood, en alle dingen waren geschapen’(Ps. 33:9). Hierop terugziende zegt Jesaja in hoofdstuk 40:13. ‘Wie heeft de Geest des Heeren bijgestaan? Of wie is Zijn raadsman geweest?’

10.14 Het scheppen onmededeelbaar 

Op de vraag, ‘of het scheppen van de wereld geheel onmededeelbaar is aan de schepselen’, antwoorden wij niet weifelend, gelijk zeer vele scholastieken doen, maar bevestigend, dat het scheppen van de wereld, de schepselen geheel onmededeelbaar is, voor deze onze bewering zullen wij drie belangrijke redenen aanvoeren.

10.15 Het scheppen onmededeelbaar (2) 

De eerste daarvan is, dat het scheppen van de wereld een handeling is van een oneindige macht, en derhalve evenmin aan eindige schepselen kon worden meegedeeld als de oneindige macht Gods.

10.16 Het scheppen onmededeelbaar (3) 

De tweede is dat geen enkel schepsel in deze handeling met zijn Schepper heeft kunnen samengaan, noch als voornaamste oorzaak, noch als instrumentele. Niet als voornaamste, omdat geen schepsel gelijk met zijn schepper werken kan. Ook niet als instrumentele, omdat er bij een schepping uit niets, niets is waarin een instrument bezig is.

10.17 Het scheppen onmededeelbaar (4) 

De derde is, omdat de Heilige Schrift zeer dikwijls uit de schepping van de wereld bewijst, dat de Vader, de Zoon, en de Heilige Geest, die enige en ware God, van de verzonnen goden onderscheiden is (zoals Jes. 40; Jer. 10; Joh. 1; Hebr. 1:2).

10.18 Aandrijvende oorzaak van de schepping 

De voorafgaande (prohègoumenè) aandrijvende oorzaak van de schepping van de wereld is de hoogste goedheid Gods, waardoor Hij ertoe bewogen is Zichzelf als het hoogste goed aan de dingen door hem te scheppen mede te delen en te openbaren. Hierover spreekt Augustinus als volgt in zijn Enchiridion ad Laurentium, hoofdstuk 9: ‘Het is een christen genoeg niets anders als oorzaak van de geschapen dingen te geloven, dan de goedheid van de Schepper’.

10.19 Aandrijvende oorzaak van de schepping (2) 

Deze goedheid Gods prijst de psalmist in verschillende Psalmen, maar voornamelijk Psalm 8, 104 en 136, waar deze slotzin enige malen herhaald wordt: ‘Looft den Heere, want Hij is goed’.

10.20 Besturende en uitvoerende oorzaak 

De besturende oorzaak van dezelfde schepping is de wijsheid Gods; de uitvoerende Zijn oneindige macht. De laatste wordt opgemerkt uit het nieuw ontstaan van de dingen, de eerste uit de nauwkeurige rangschikking en orde van de verschillende soorten (formae).

10.21 Besturende en uitvoerende oorzaak (2) 

Want de verscheidenheid van de geschapen dingen is zo groot, hun samenstelling zo keurig en bewonderenswaardig, dat ze aan ieder mens die ze beschouwt, de Goddelijke wijsheid en macht van hun schepper als met open mond verkondigen, en met uitgestrekte vinger aantonen (Ps. 19:2,3; Rom. 1:20).

10.22 De wereld uit niets geschapen 

Dit geheel van de dingen is voortgebracht uit niets, niet privatief, maar negatief genomen, en wordt dus door wegneming (aphairesis) en ontkenning van alle zijn door ons verstand begrepen, hetgeen door sommigen abusievelijk (katachrèstikoos) en zeer oneigenlijk (akurologoos) de materie waaruit genoemd wordt, want waar niets is, daar wordt oneigenlijk gezegd dat er een materie is.

10.23 De wereld uit niets geschapen (2) 

De stof dan die uit niets is voortgebracht was in het begin ongeordend en ongeschikt tot al die dingen, welke God daarna op hun plaats heeft willen stellen en met hun bijzondere gestalte sieren.

10.24 Vragen van de scholastieken 

De al te nieuwsgierige vraag van de scholastieken, ‘Of de wereld niet van eeuwigheid geschapen heeft kunnen worden’?, oordelen wij de beantwoording van christenen onwaardig, die er niet onkundig van zijn, dat de heilige Schriften met het woord ‘schepping’ zelf overal leren, dat de wereld in de tijd door God geschapen is, en dat God alleen zonder begin en door zichzelf eeuwig is. Augustinus die dit op de engelen toepast, (De civitate Dei, boek 12, hoofdstuk 15) zegt: ‘Hoe kan men zeggen dat de engelen geschapen zijn, als verstaan wordt dat zij altijd geweest zijn’?

10.25 Vragen van de scholastieken (2) 

Gelijk wij echter beweren dat God deze wereld in de tijd geschapen heeft, zo beweren wij ook dat Hij die vrij en naar het welbehagen van Zijn wil op de tijd door Hem bepaald geschapen heeft, welke Hij, als het Hem zo goedgedacht had, hetzij vroeger, hetzij later had kunnen scheppen.

10.26 Vragen van de scholastieken (3) 

Op deze vraag van onnutte mensen, ‘Waarom God de wereld niet eerder geschapen heeft’?, antwoorden wij, dat het hun niet vrijstaat zo nieuwsgierig inzake de tijden en gelegenheden onderzoek te doen, welke God alleen in Zijn macht heeft, en dat God de eeuwen niet minder dan dit gehele samenstel naar Zijn wilsbeschikking gemaakt heeft (Hand. 1:7; Hebr. 1:2).

10.27 Vragen van de scholastieken (4) 

Op die vraag van dezelfden, ‘Of God dan werkeloos geweest is voordat Hij de wereld geschapen heeft’?, antwoorden wij dat het zeer onnut is aangaande God te vragen of Hij ooit werkeloos geweest is, Die behalve Zichzelf alle dingen die Hij scheppen zou van eeuwigheid aanschouwd heeft, en van wie gezegd wordt, dat Hij ons in Christus Zijn geliefde Zoon voor het leggen van de fundamenten van de wereld gekend en uitverkoren heeft (Rom. 8:28; Ef. 1:4).

10.28 Aard en doel (forma et finis) 

De aard (forma) van de door God geschapen wereld wordt aanschouwd in de zeer kunstige samenstelling van al haar delen, de zeer doelmatige ordening daarvan (eutaxia) in zichzelf, en de hoogste onderlinge samenstemming (panharmonia).

10.29 Aard en doel (forma et finis) (2) 

Het doel is de openbaarmaking van de goedheid, wijsheid en macht van God, en de voortdurende verheerlijking van deze deugden door alle schepselen, en wel voornamelijk door de redelijke.

10.30 Aard en doel (forma et finis) (3) 

Dit doel hebben de mannen Gods, zowel in de Psalmen, als in andere plaatsen van de Heilige Schrift, tot Gods eer, tot verkwikking (recreatio) van hun ziel en tot gemeenschappelijke onderrichting van alle vromen op verschillende wijzen nagestreefd.

Toegift (Corollaria)

 

1. Daar de Heilige Schrift leert dat er zowel een enige wereld, alsook dat de enige Redder daarvan Jezus Christus is, is het gevoelen van Origenes door Hiëronymus en andere orthodoxe vaderen met recht afgewezen, waarbij hij stelde dat er weliswaar op één tijd een wereld is, maar dat er voor deze toch andere geweest zijn, en dat er na deze een andere zijn zal, en dat daarop telkens weer een andere volgen zal; en dat Christus derhalve meermalen zal lijden, om altijd zich te betonen wat Hij Zich eenmaal betoond heeft wanneer Hij aangenomen is.

2. Daar de Heilige Schrift verzekert, dat God in het begin de hemel en de aarde geschapen heeft (Gen. 1; Spr. 8:22 e.v.; Joh. 17:5; Ef. 1:4) moet dit axioma: ‘Dat de wereld in den tijd door God geschapen is’, niet bij de in discussie zijnde problemen gevoegd worden, alsof daarover naar beide zijden gedisputeerd kon worden.

3. Daar dezelfde Schrift betuigt dat alle schepsel Gods goed is (Gen. 1:31 en 1 Tim. 4:4) zijn de manicheeën eertijds met recht veroordeeld, die meenden dat er sommige in een woord slechte, en door een slechte God geschapen naturen zijn.