Navigatie
Synopsis - Overzicht van de zuiverste theologie

Synopsis - Overzicht van de zuiverste theologie

De Synopsis Purioris Theologiae kan worden beschouwd als het begin van de theologische verwerking van de tijdens de Dordtse synode opgestelde leerregels.

Hoofdstuk 45

Over het Heilig Avondmaal des Heeren

Antonius Thysius

45.1 Het Avondmaal des Heeren 

Stelling 1. Tot zover over de Doop, het sacrament van de wedergeboorte, van de bekering, van het geloof, en dus van het aandoen van Christus en de intrede; nu volgt het Avondmaal des Heeren, het mysterie van de voeding, en gelijk de vaders het noemen, van de volmaking.

45.2 Benamingen in de Schrift 

Het komt onder verschillende namen, zowel in de Schrift als bij de vaders. In de Schrift wordt het genoemd:

  1. Avondmaal des Heeren (1 Kor. 11:20), een naamgeving naar de omstandigheid van de tijd, als namelijk een avondmaaltijd; en naar de Auteur, en het doel, als door de Heere ingesteld, om voortaan Zijn gedachtenis te vieren: welke de Jezuïeten voorzeker ongepast tot de liefdemaaltijden (Agapae) beperken.

  2. Tafel des Heeren (1 Kor. 10:21), en kortweg tafel (Hand. 6:2) metonymisch voor dit heilig gastmaal, bestaande uit brood en wijn. Hoewel het daar door Paulus op het brood betrokken schijnt te worden, daar de drinkbeker des Heeren er tegenover gesteld wordt.

  3. Het brood dat gebroken wordt en de drinkbeker (eulogias), van de zegening (1 Kor. 10:16).

  4. Dat brood en die drinkbeker, of des Heeren, en kortweg brood en beker (1 Kor. 11:26,27), het geheel namelijk door de delen uitgelegd.

  5. Brood (1 Kor. 10:17), en evenzo drank (1 Kor. 11) naar de verbinding van het Woord, synecdochisch.

  6. Geestelijke spijs en drank (1 Kor. 10:3,4).

  7. Breken des broods (Hand. 2:42 en 20:7) (waarmee anders door de Joden elk huiselijk gastmaal aangeduid wordt) en dat bij uitnemendheid (kat'exochên).

  8. Het lichaam des Heeren (1 Kor. 11:29), metonymisch.

  9. Ten slotte liefdemaaltijd of Agapè (2 Petr. 2:13; Jud.12), dat is heilig gastmaal, ingesteld om de liefde te betuigen en te bewaren, waaronder dit sacrament, als het voornaamste deel ervan, begrepen werd.

45.3 Bij de kerkvaders 

Bij de vaders echter, voornamelijk bij de Griekse, wordt het bovendien genoemd ten eerste sunaxis, bij de Latijnse collecta, collectio, conventus, vergadering, samenkomst, omdat deze publieke handeling in de samenkomsten van de kerk tezamen pleegt gevierd te worden, uit de plaats (Hand. 20:7 en 1 Kor. 11:18, 33).

Eucharistia of Eulogia dat is dankzegging en zegening, namelijk van de voorafgaande handeling van Christus en het doel, omdat het met plechtige dankzegging voor de dood en de weldaden van Christus gedaan is, en bevolen wordt te doen (1 Kor. 10:16; Matth. 26:26,27).

Koinoonia, communia of communicatio (gemeenschap of mededeling), naar Paulus, die aan dit brood en wijn de benaming van gemeenschap en deelgenootschap van het lichaam en bloed van Christus toekent (1 Kor. 10:16,17,21).

Offer (prosfora, oblatio) of offerande (oblata), namelijk van het aanbrengen van brood en wijn door het gelovige volk, ter viering van de liefdemaaltijd en de dankzegging, dat aan de voorganger placht te geschieden, en op zijn beurt aan het deelnemende volk teruggegeven (het eerste werd gave, dooron, het tweede, teruggave, antidooron, genoemd) alsook van de lof, met dankzegging, door de gehele Kerk Gode toegebracht; echter niet van Christus in passieve zin, door priesters aan God de Vader gedaan, tenzij dan overdrachtelijk.

Thusia, dat is offer (sacrificium) ofhostia, offerande, in zeer oneigenlijke zin, zowel wegens de gebeden, en de dankzegging, als de herinnering van dat enige schulduitdelgende offer eenmaal voor ons aan het kruis volbracht; echter niet in eigenlijke zin, zoals de roomsen willen, en dat niet alleen voor het dankzeggende (Eucharistische), maar ook voor het uitdelgende van de zonden, dat zij echter onbloedig anaimakton, noemen.

Buitendien duiden de Ouden dat Heilige met andere namen aan, zoals sumbolon en mustérion, dat is teken en sacrament (geheimenis) van het lichaam en bloed des Heeren, enz. maar dat zijn ongeveer beschrijvingen, aanbevelingen, en bijstellingen van zulk een groot mysterie.

45.4 Leitourgia 

Leitourgia van lèitos, publiek, betekent Verder in het algemeen een publieke, en in de kerk een heilige verrichting (functio) of ambt, waardoor de gehele heilige bediening van het Goddelijke woord (zoals leitourgountes niet offerenden, gelijk Erasmus Handelingen 14 weergegeven heeft, maar heilige dingen doende betekent, gelijk hij het ook zelf interpreteert) en in het bijzonderde bediening van des Heeren Avondmaal aangeduid wordt. Meer bijzonder wordt door sommigen hierourgia, handeling van de heilige dingen, gezegd, dat ook overdrachtelijk op de prediking van het Evangelie betrokken wordt (Rom. 15).

45.5 De naam ‘mis’ 

Men is dat bij de Latijnen ongeveer vierhonderd jaren na Christus mis (missa) begonnen te noemen. Niet, gelijk sommigen na Reuchhlin en Genebrardus ongepast van het Hebr. mas, tribuut, waarvan missa (Deut. 16:11), dat is offerande, gelijk de oude vertaler, of genoegzaamheid (sufficientia) gelijk de LXX (Septuaginta) vertalers het overzetten (dat veeleer van massa, verzoeken, n. 1. van God de naam gekregen heeft), en ook niet van het vrouwelijk bijvoeglijk naamwoord, n.1. het offer aan God, gelijk de pausgezinden gewoonlijk maar van het zelfstandig naamwoord missa, voor missio (het heenzenden) gesteld, zoals collecta, oblata, remissa, en dergelijke in de tijd van Tertullianus voor collectio, oblatio, remissio gebruikt zijn. Zo wordt het dan gezegd of van het zenden van de offergaven door de gelovigen, of van het begin van de viering van de mysteriën, hetgeen geschiedde, nadat aan de Catechumenen en de boetelingen missa of missio (heenzenden) gedaan was: of van het einde, daar er na het volvoeren van de heiligheden missa of missio geschiedt aan de gelovigen om heen te gaan, met deze plechtige formule: Ite missa est, dat is het is missio, heenzenden.

Het wordt ook in later eeuw sacrament des altaars genoemd, hetgeen ook Luther, ik weet niet om welke reden, heeft gemeend te moeten bewaren.

45.6 Definitie 

Het Avondmaal des Heeren is dan het tweede sacrament van het nieuwe verbond of testament, namelijk van de geestelijke voeding, door Christus onze Heere voor de gelovigen ingesteld waarbij door gebroken brood en vergoten wijn, Christus als Die geleden heeft en gestorven is, of Zijn lichaam verbroken en Zijn bloed vergoten tot vergeving van de zonden betekend wordt, en door het deelnemen en de gemeenschap daaraan tot een geestelijke spijs en drank aan degenen die het gebruiken aangeboden wordt en aan de gelovigen toegebracht: Te gebruiken tot gedachtenis van Christus, met verkondiging van Zijnen dood; en tot vereniging en gemeenschap met Christus het Hoofd tot een waar mystiek lichaam; uitlopende tot meerdere verzekering van het eeuwige leven voor de gelovigen, en tot eer van de genade Gods.

45.7 Causa efficiens 

De bewerkende oorzaak van de instelling toch, is de Heere Jezus, de Auteur van het nieuwe verbond van de genade, en de Middelaar en Testamentmaker van het Nieuwe Testament, en deswege de enige Insteller van de tekenen daarvan. Want dit is een handeling van de hoogste macht, en het komt degene toe, tekenen van genade bij te voegen, dien het toekomt genade te schenken, en datgene wat de tekenen voordragen en beloven, te doen en te bewerken. De taak van de Dienaar van Christus is hier echter, hetgeen Hij van de Heere ontvangen heeft, getrouw, zonder afdoen, toedoen en enige verandering, aan de kerk over te geven, en ongeschonden te bewaren (Matth. 28:20; 1 Kor. 11:23).

45.8 Causa efficiens 

Van de uitrichting evenwel (is de bewerker) dezelfde Christus eigenlijk, die uitwendig weliswaar de tekenen, eerst Zelf door Zichzelf en vervolgens door de bedienaren van Zijn Woord, aan wie Hijzelf dit in Zijn Naam heeft opgedragen en die Hij nabij is, door Zijn autoriteit uitricht, inwendig echter de zaak zelve door de Heilige Geest aan de gelovigen toebrengt.

45.9 Tijd en plaats van de instelling 

Verder heeft de Heere Jezus, de Gastheer van dit heilig gastmaal, het ingesteld en aangericht in de nacht in welke Hij verraden werd, namelijk aan de avond van de zesde dag van de sabbat, of de eerste van de week van de ongezuurde broden van het pascha, volgens de gewoonte van de Joden, die de dag van de avond af beginnen; en dat opdat Hij door deze omstandigheid van de tijd deze maaltijd aan de Zijnen meer zou aanbevelen, en wat nog meer is opdat Hij door deze laatste maaltijd een gedenkteken zou stellen van het verbond en testament, door de dood kort daarna te bekrachtigen: en door de plaats, te weten in de stad Jeruzalem, in een herberg en een grote eetzaal, gedekt en gereed, waar ook het pascha aangericht was.

45.10 Tijd en plaats van de instelling (2) 

En wel, nadat Hij gegeten had (Luk. 22:20) namelijk de wettelijke maaltijd van het Paaslam met Zijn discipelen, en dat niet volgens de Joodse traditie, maar (volgens) het voorschrift van de wet daarvan (Mark. 14:12; Luk. 22:7), dat een voorbeeld van Christus geweest is, 1 Kor. 5:7 en een tegenbeeld van dit Avondmaal des Heeren, daar het ook Christus dat Lam Gods, en onder de gedachtenis van de Egyptische bevrijding, de geestelijke beduidde (1 Kor. 5:7). En wel opdat zo de vervulling van het oude sacrament door de opvolging van het nieuwe zou worden aangewezen. Met het oog waarop Christus zegt, Ik heb zeer begeerd dit pascha met u te eten, voordat Ik lijde.

45.11 Na de voetwassing 

En dat wel, gelijk zeer velen willen, na voorafgaan van de voetwassing. Want toen de maaltijd gedaan was (Joh. 13:2), stond Hij op van de dis (vers 4) en wies de voeten van de Zijnen, naar de gewone wijze van de oosterlingen (Luk. 7:44), namelijk om door Zijn doen en voorbeeld hun voor te gaan in bescheidenheid en liefde, en Zijn welwillendheid jegens de Zijnen te betuigen; dat Hij namelijk Degene is Die de Zijnen wast van hun onreinheden (Joh. 13:8,9,10,14) en om te leren met een gelijkenis, niet met een sacrament, als hoedanigen men tot deze heiligheden moet toegaan.

Hoewel de westerse kerk dat elders, en soms niet zonder misbruik, voor een sacrament gebruikt heeft.

45.12 Na de voetwassing (2) 

Toen dan Christus opnieuw aanlag, of Zich weer aan de tafel legde (Joh. 13:20) naar de zede bij het volk van God toen aangenomen, daar men niet zittende, maar aanliggende op ligbanken (en wel met het hoofd naar binnen, en de voeten naar buiten gelegd, zo dat de naasten bijna aan de boezem van de eersten lagen, Joh. 13:23, 25) de spijs gebruikte, en wel om een gastmaal te betekenen, niet een offer (gelijk de pausgezinden willen, die altaren ingevoerd hebben, door Joodse en heidense kwade navolging (kakozèlia), hetgeen Hij anders bij het altaar staande verricht zou hebben.

45.13 Na de voetwassing (3) 

En wel met de twaalf discipelen of apostelen, die toen de gemeenschappelijke en gewone maaltijd aten of aan tafel waren, gelijk de oude vertaler heeft: om een publiek gastmaal, niet het private eten aan te geven. Welke echter het gebruik van het breken van het brood, en van de zegening van de wijn, ter gedachtenis aan de verlossing uit Egypte, met zich verbonden gehad heeft (Luk. 22:17), gelijk uit de rituele boeken van de Joden blijkt, waarop evenwel de Agapè en dit Avondmaal des Heeren, zoals op de gebruikelijke wassingen de Doop, gevolgd schijnt te zijn.

45.14 De gasten 

Derhalve heeft Christus toen die maaltijd aangericht, met als gasten Zijn apostelen, en in hun persoon alle gelovigen, gelijk de apostel doet geloven. Want hetgeen hier jegens de apostelen gedaan is, heeft de apostel daarna niet slechts op de herders, maar ook op de overige kerk betrokken (1 Kor. 11) en zijzelf komen hier niet voor als bedienenden, maar als ontvangenden, en dat verkerende in een staat van godvruchtigheid (zoveel althans menselijk geweten kan worden, met overlaten van het verborgene aan God) niet echter op niet gedoopte Catechumenen, of gevallenen, of die onder de boetelingen gesteld zijn. Vandaar dat de apostel zegt, een iegelijk beproeve zichzelf, enz. door welke zelfbeproeving van ieder afzonderlijk echter die van de kerk, en van de herders aangaande anderen niet omvergeworpen wordt. En hier kan en pleegt wel gevraagd te worden, of Judas de verrader tegenwoordig geweest is, uit Matthëus en Markus, met Lukas en Johannes vergeleken.

45.15 De omstandigheden geen voorschrift 

En deze omstandigheden van de avondtijd of de nacht, of van de zesde dag van de week, of de jaarlijkse, namelijk van de derde dag voor de opstanding, evenmin als van de plaats, en wel een private, noch dat de maaltijd verschaft is aan die gegeten hebben, met gewassen voeten, aanliggende, en wel twaalf in getal (van welke dingen enige een tijd lang in de oude kerk gebleven zijn) hebben toch generlei noodzakelijkheid van voorschrift en onderhouding.

45.16 De omstandigheden geen voorschrift (2) 

En dit waren de dingen die aan het Avondmaal des Heeren voorafgingen. Het bestaat evenwel geheel in de geheimenisvolle (mystieke) daden en gezegden van Christus, en de gehoorzaamheid van de discipelen en gelovigen daaraan beantwoordende, en de daarop volgende dankzegging. In welke de samenvatting ligt van de oorzaken van dit mysterie.

45.17 Eerste sacramentele handeling 

Onder de sacramentele handelingen van Christus dan, die van de instelling van Christus afhangen, en van geheel Zijn handelwijze, en die zo gedaan zijn, opdat zij aan de zintuigen voorgesteld werden, en door tastbare zaken geschieden zouden, en in de geest iets geestelijks zouden oproepen, is het eerste (hetgeen de apostelen voor ogen gesteld werd) laboon, dat is, het brood genomen hebbende, of toen Hij het brood genomen had, en daarop de beker, namelijk in Zijn handen, hetgeen het werk was van de huisvader. Hierin is het begin van de instelling en de handeling en in het bijzonder die van het afzonderen tot een bijzonder gebruik. En voorzeker ligt erin het in handen nemen daarvan, een aanwijzing van de gewillige dood. Gelijk nemen, stellen, houden, dragen, omdragen van zichzelf of zijn ziel in zijn handen, met een gebruikelijk Hebreïsme, is het uiterste levensgevaar lopen of ondergaan (Richt. 12:3; 1 Sam. 19:5 en 28:21; Job 13:14; Ps. 119:109).

45.18 Materia externa 

Verder ligt in het nemen van deze beide gedaanten, de uitwendige stof van dit mysterie, welke weliswaar twee, en dat verschillende gedaanten (species) zijn, maar niet werkelijk en eigenlijk twee sacramenten (zoals toch sommigen van de ouden gesproken hebben), daar ze tot één doel, namelijk het gehele heilige gastmaal en de verkwikking samengaan. Want Hij heeft ze afzonderlijk genomen, zowel om zijn bloedloos lichaam, en zijn bloed als toen uit de aderen gegoten duidelijk voor te stellen, als om te betuigen dat Hij ons een geheel ongeschonden voedsel en verkwikking is (Joh. 6:53; enz.).

45.19 Kelkonthouding 

Vandaar dat de pausgezinden zeker de ongereptheid van het sacrament zeer ernstig schenden, en daardoor heiligschenners zijn, die de Kerk onder welk voorwendsel van menselijke wijsheid ook, en van ik weet niet wat voor een begeleiding (concomitantie), of uit respect voor het heerlijk lichaam (hetgeen louter dwaasheid tegen de Heere is) aan de gelovige leken, namelijk het tweede deel van het sacrament, onthouden; tegen het doen en het bevel van Christus (Luk. 22:19; 1 Kor. 11:25); de praktijk van de apostelen (1 Kor. 11:26,27,29), en de gehele Oudheid ten slotte, en de ganse Kerk Gods, waar ook, behalve de roomse van kortgeleden.

45.20 Het brood 

Hij heeft dan brood gebruikt, waar brood en om te eten, van platte en niet dikke vorm, en diensvolgens geschikt om te breken, zoals de zede van dat volk medebracht, en geheel en één: ja ook ongezuurd, of ongegist, en wel om bijkomstige reden, wegens de omstandigheid van de eerste wettelijke dag van de ongezuurde broden, daar Hij anders gewoon gebruikt zou hebben. Vandaar dat Christus in Joh. 6 een gelijkenis neemt van gewoon brood; en de apostel sprekende over het Avondmaal eenvoudig melding maakt van brood zoals bij de Corinthiërs gebruikelijk, daar het ongezuurde met het Paaslam en de overige ceremoniën afgeschaft was. Anders is dit zeker indifferent geweest, als maar de gedachte van noodzakelijkheid verre zij. De strijd van de Grieken en Latijnen over deze zaak is dus ijdel.

45.21 De drank 

Op dergelijke wijze (heeft Hij) drank (gebruikt) van het gewas of de vrucht van de wijnstok (Matth. 26:29), dat is wijn. Maar of het roodachtige was, zoals die van die streek bijna altijd is (Spr. 21:31), vanwaar hij ook druivenbloed genoemd wordt (Gen. 49:11), of verdunde, die gemengde wordt genoemd, naar de gewoonte in die warmere streken de wijn te verzachten (Spr. 9:2,5), is onzeker. Justinus verklaart dat er gebruikgemaakt is van een gemengde beker water en wijn. Maar dit doet tot de religie en het mysterie niets af, gelijk ook de stof en vorm van de beker niet, te weten van de kelk, en of die van hout, zilver of verguld is.

45.22 De drank (2) 

Dat Hij echter brood en wijn, gewone dingen en uit het midden genomen, voor de mysteriën genomen heeft, is wegens de gelijkenis en de hoogste analogie van de eigenschappen en uitwerkingen van beide, en wel van primaire en vooral van noodzakelijke voeding, met de betekende zaken, het lichaam en bloed des Heeren. 

45.23 De ouwel afgewezen 

Vandaar dat de pausgezinden en anderen die hen nadoen zeker niet licht zondigen, die brood gebruiken dat geen brood is, dat is zeer kleine schijfjes van zeer dunne gedaante, en licht als een schaduw, vreemd aan de ware gedaante van brood, en die naam niet waard, die geen kracht hebben om te voeden, en wel ouwels of oblaten, gelijk zij ze noemen; alsook ongegist, als uit noodzakelijkheid van sacrament, naar het voorbeeld van Christus. En ook dat zij ter wille van het mysterie verdunde wijn gebruiken; waarover sommige ouden al te subtiel en verwaterd gefilosofeerd hebben, zoals Cyprianus en anderen.

45.24 De ouwel afgewezen (2) 

Maar wanneer het ergens is, waar brood en wijn niet in gebruik is, of men daarvan geen hoeveelheid verkrijgen kan, dan kan dat gebruikt worden wat de plaats van brood en wijn inneemt, of voor die volken analoog is.

45.25 De tweede handeling 

De tweede handeling van Christus (die met de oren van de apostelen opgenomen werd), is het spreken tot God, uitgedrukt met het woord Eulogèsas, daarbij verstaan "en" (kai), dat Markus en Lukas uitdrukt, dat is, en toen Hij gezegend had, gelijk Matthëus en Markus in het eerste zinsdeel hebben; in het laatste echter van de kelk Eucharistèsas, dat is, toen Hij gedankt had, hetgeen in beide staat bij Lukas en Paulus, zodat ze door elkander gebruikt worden; hetgeen op deze plaats noodzakelijk is, tenzij wij willen dat niet deze beker, maar alleen het brood gewijd is, gelijk ze ook elders bij een gewoon gastmaal (Matth. 14:19 en 15:36; Mark. 6:41 en 8:6; Luk. 9:16; Joh. 6:11 en 23; Hand. 27:35), voor hetzelfde genomen worden, gelijk ook de Hebreeuwse woorden berech, dat is hij heeft gezegend, hij heeft een zegenwens gesproken, en jodha hij heeft beleden, geprezen, gewijd, dank gezegd, onderling verwisseld worden. Versta daarbij opziende naar de hemel, welke geste van de bidder Christus ook elders gebruikt heeft (Matth. 14:19), en dat in tegenwoordigheid van allen (Hand. 27:35), heeft Hij gedankt of gezegend, namelijk God de Vader, gelijk op dezelfde plaats staat, en (Rom. 14:6), en wel nader over het brood en de wijn, als gaven van de Goddelijke goedgunstigheid, en allermeest voor de weldaad van de verlossing.

45.26 De tweede handeling (2) 

Onder de naam van dankzegging en zegening toch, dat is van aanroeping en gebeden, wordt Synecdochisch deze gehele heilige handeling, en in zover de wijding zelve verstaan, waarvan die (handeling) slechts een deel is. Ja het woord zegenen met de vierde naamval van de zaak als gewoonlijk (apo koinou) op het brood en de kelk betrokken (zodanige zegswijs komt voor in Lukas 9:16) wijst dat nauwkeuriger aan, waardoor de Zoon van God die dingen welke gebruikelijk waren en gewone hulpmiddelen ter voeding van het lichaam, door het Woord van God en het gebed voor de gelovigen tot heilig gebruik gewijd (hetgeen geschiedt wanneer zij van de milde hand Gods ontvangen worden, heilig en matig gebruikt worden, en op Gods ere betrokken (1 Tim. 4:3,4,5; 1 Kor. 10:31) bovendien tot een heilig doel en een geestelijke taak, namelijk de voeding van de ziel, bereid, bestemd, gewijd, of geheiligd en geconsacreerd heeft, opdat ze mystieke symbolen zouden worden van Zijn lichaam en bloed: door verandering niet van natuur maar van hoedanigheid, naar Goddelijke instelling en verordening van handelen, en met plechtig gebed en recht gebruik gedaan. Op welke wijze het woord zegening op zaken betrokken bijna altijd genomen wordt, Gen. 2:3 enz. In welke zin door de apostel gezegd wordt de drinkbeker van de dankzegging, die wij zegenen (1 Kor. 10:16).

45.27 Formule van consecratie 

Welke formule van zegening en dankzegging Christus hier echter gebruikt heeft, wordt niet verklaard, maar Christus heeft hier die plechtige van de oude synagoge bij het eten van het Pascha toegepast, en de oude liturgieën tonen, dat de oude kerk haar gebeden bij de consecratie gehad heeft. Vandaar dat de roomsen die op bijgelovige wijze gesteld hebben in kruisen in de lucht gevormd, en in de bepaalde en opgenomen volgende woorden, te weten die vier, of vijf, zoals de oude vertaler met toevoeging van ‘want’ heeft, ‘want dit is Mijn lichaam’, zachtjes gemompeld: aan welke zij ook een werkdadige en verborgen, ja zekere toverkracht toekennen, immers ene die de substantie wonderlijk verandert; daar het woorden van Christus zijn in de eerste persoon geuit, waarmee de consecratie die toen geschied is, maar niet van de bedienaar in de derde persoon, waardoor ene die later gedaan moest worden aangeduid wordt: en ze ook niet spreken van een verandering hoe dan ook in eigenlijke zijn, maar van een verklaring van hetgeen geschied is. Hetgeen het verschaffen en ontvangen ervan dat eraan voorafgaat overtuigend bewijzen, welke zijn van hetgeen geschied is, niet van hetgeen heeft moeten geschieden. Want het gebruik van een zaak is later dan de zaak.

45.28 Derde handeling: het breken 

Het derde (dat evenzo voor de ogen geschiedt) is dat Hij het genomen brood gebroken heeft, en daarna gezegend, gelijk de Aoristi deze volgorde van de woorden van Christus vereisen. Hij heeft toch het brood gebroken op de wijze van de oosterlingen, niet gesneden als de westerlingen, daar het van zulk een vorm was, niet stevig, maar plat en breder gelijk een vlade, zodat het gemakkelijk gebroken kon worden. Evenzo ook de wijn uitgegoten in een beker, beide naar de gewone en noodzakelijke ritus. Want dit kwam de huisvader toe, die voorproefde en uitdeelde. En Hij heeft het niet alleen in stukken gebroken om het uit te delen, en het is niet uitgegoten en ingeschonken alleen maar om te drinken, maar tot een geheimenis en sacramentele ceremonie; als waardoor het lichaam beduid wordt, evenwel niet in delen gesneden (Joh. 19:33,36), maar overdrachtelijk door pijnigingen van ziel en lichaam verbroken; immers door de geseling, het steken van de doornenkroon, de doorboring van de handen en de voeten, de opening van de zijde gekwetst: en ten slotte door de uitstorting van het bloed, en de scheiding van de ziel van het lichaam in twee delen gedeeld en gestorven. Vandaar dat bij beide metonymische verwisselingen van de woorden, aan het lichaam het breken, aan het bloed het vergieten toegeschreven wordt.

45.29 Derde handeling: het breken (2) 

Daarom hebben de roomsen en die hen nagevolgd zijn bij de uitdeling van de eucharistie, daar zij met hun cirkelronde koekjes iets geheels uitdelen, voorzeker de ritus van het breken, sindsdien van Jezus Christus en de apostelen (1 Kor. 10:17) af in de oude kerk voortgezet, dan in de oosterse bewaard, niet zonder schending van het sacrament opgeheven: daar ze die alleen maar behouden hebben voor de priesters bij hun misoffer.

Ongepast interpreteren ook zij die zich als leerlingen van Luther aanstellen, breken hier alleen maar als uitdelen, daar er volgt, en gaf het hun.

45.30 Vierde handeling: het geven 

Het vierde (dat op de tastzin betrekking heeft) is en Hij gaf het aan Zijn discipelen. Want Hij had het genomen, en gebroken, om het te geven, dat is Hij heeft én het brood én de beker toegereikt, verschaft, in de handen, niet in de mond van de discipelen. Want spijs wordt niet rechtstreeks in de mond gebracht, tenzij dan bij onmachtigen. Aan welk geven het ontvangen beantwoord; waarbij de apostel (1 Kor. 11) het weggelaten geven insluit. En hier nemen de apostelen de plaats in niet van de herders, maar van de gehele kerk, daar gezegd wordt dat Christus het aan hen afzonderlijk gegeven heeft; anders, als het van de apostelen alleen gezegd wordt, met welk recht is het Avondmaal des Heeren dan aan allen gemeen gemaakt? Door dit verschaffen dan wordt verklaard, dat gelijk alle sacramenten, zo ook dit, niet alleen in de betekenis, maar ook in de toepassing en het gebruik bestaan, en dat door deze heilige tekenen Christus aangeboden en gegeven wordt door God, door het geloof aan te nemen en toe te brengen. Wijl dan gezegd wordt dat Hij het aan hen gegeven heeft, heeft Hij niet geofferd, hetgeen is aan God gegeven.

45.31 Dwaling van de roomsen 

Hieruit is zeker duidelijk, dat de heiligschennis van de pausgezinden in de mis groot is, dat de gelovigen eten door het aanschouwen alleen van brood en wijn, welke de misbedienaars aan zichzelf alleen geven, en zo maken zij privaat, wat voor de gehele kerk is ingesteld. Ja het is zeker ook afgodisch deze op te nemen en te verheffen ter aanbidding.

45.32 De gezegden van Christus 

Aan Zijn handelingen heeft Christus ook gezegden toegevoegd tot de apostelen, welke nu eens prostaktika, dat is voorschrijvende, dan weer horistika, dat is aanduidende, dan weer nomothetika, wetgevende zijn, die een wet vaststellen voor de gehele christenheid in alle eeuw, en het nut en het doel van dit sacrament verklaren.

45.33 De gezegden van Christus (2) 

En ten eerste dan wordt in het algemeen gezegd, en Hij zei (hetgeen voor de oren geschiedt) namelijk tot Zijn discipelen, en wel het volgende, waardoor het voornemen van Zijn doen gekend kon worden. Want daar de sacramenten en de sacramentele handelingen volgens instelling, kata sunthèkèn, zijn, zouden het blote en ijdele vertoningen van zaken zijn, als er geen woorden bijkwamen. Hij heeft echter begrijpelijk en duidelijk en klaar gezegd, geen vreemde maar de landstaal en de gewone gebruikende, opdat die dingen door allen begrepen en verstaan zouden worden. Anders zou dit een gemompel in het ijdele zijn. In het bijzonder toch heeft het woord ‘zeggen’ betrokken op het volgende bevel, dezelfde kracht naar het Hebreeuwse taaleigen als, beval, verordende .

45.34 De pausgezinden spreken de tekenen aan 

Daarom doen de pausgezinden, die als tovenaars en bezweerders, aan het brood en de beker, schepselen zonder gevoel en niet vatbaar voor aanspraak, deze woorden. ‘Want dit is Mijn lichaam’, toemompelen, en die in een vreemde taal en zachtjes uitspreken, tegen de apostel (1 Kor. 14:6 enz.), alles eerder, dan dit heilig mysterie volvoeren.

45.35 Neemt, geen offer aan God 

Daarna beveelt Hij (wat bovendien op de tastzin betrekking heeft): Neemt, te weten, allen en wel dit brood en deze beker, die Ik in de hand houd en u in uw handen aanreik, en dus niet in de mond. Hetgeen de eigen aard van het woord labein vereist, dat noodzakelijkerwijs betrokken moet worden op het nemen dat met de hand geschiedt, gelijk eet, drinkt, op het gebruiken dat met de mond geschiedt. Als ook vereist dit de manier van spijs nemen door insteken in de mond, niet passend voor volwassenen; de houding van aanliggen, waardoor het niet gemakkelijk de monden van allen die in een kring lagen kon bereiken; de praktijk van de oude kerk, en van de hedendaagse buiten de roomse. Het is zeker geen offer, daar deze dingen aangeboden werden om ontvangen te worden door de apostelen, maar niet door God. En in dit bevel van te nemen, aan de gelovigen gedaan, ligt een overdragen van Christus als in handen en in de macht, en het ontvangen door het geloof, dat de hand van de ziel is (Joh. 1:11,12).

45.36 Dwaling van de papisten 

Daarom doen de papisten bijgelovig, die private missen invoeren, wijl de offeraar staande bij het altaar alleen eet en drinkt: tegen Christus en de oudheid. Gelijk ook diegenen die met hen papen (papissant) die aan de handen van de gelovigen weigeren, wat zij aan de mond verschaffen: alsof de handen onreiner zijn dan de mond, welke gelijkelijk bij de gelovigen geheiligd zijn (Matth. 15:18, 10; Jak. 3:10), en de handen van de bedienaars reiner zijn dan van de overige leden van de kerk. Waardoor zij daarenboven de werking van het geloof allermeest verduisteren. Ja wijl zij een offer stellen, wat doen ze anders dan tussen geven en ontvangen niet onderscheiden?

45.37 Eet en drinkt 

Vervolgens zegt Hij (hetgeen voor de reuk en de smaak geschiedt) eet en drinkt allen daaruit, Hij beval namelijk te nemen, opdat zij zouden eten, en wel het brood, en de wijn te drinken. De zin is: steekt het brood in de mond, eet, kauwt en maakt het fijn met de tanden; en brengt de beker naar de mond, drinkt de wijn en zendt ze naar de maag tot vertering en voeding. Hierdoor wordt het innerlijk gebruik daarvan aangeduid en betekend, dat Christus voor de gelovige zielen of voor degenen die met het geloof als met de hand aannemen, en als met de mond eten en drinken (welke metafoor de Heilige Geest overal gebruikt (Joh. 4:14 en 6:51,53) gedijt tot geestelijke en hemelse spijs en drank, zo waar als dat wat wij eten, voor het lichaam tot voeding, steun, sterking en groei gedijt.

45.38 Het meervoud 

Al deze dingen in het meervoud, Neemt, eet, drinkt, en uitdrukkelijk van de beker, drinkt allen daaruit, hetgeen analogoos (naar analogie) ook van het brood opgevat moet worden (tenzij dan dat hetgeen van het brood deelsgewijs wordt uitgesproken, van de beker, die geen verdeling lijdt dan volgens ieders dronk, als een geheel wordt gezegd) beduiden bovendien in een gemeenschappelijk gebod een gelijk deelgenootschap, en niet een private, maar een publieke noodzakelijkheid van het gebruiken van beide, en met name van de kelk.

45.39 Geen aanbidding en rondvoering 

Derhalve moet dit brood niet, tegen het van Godswege voorgeschreven gebruik, en de oude kerk, als zekere godheid ter aanbidding opgeheven worden, in een drinkbeker bijgelovig opgesloten worden, in een kastje of afgodisch tempeltje bewaard worden, in Monstransen, gelijk men ze noemt, van goud en zilver gemaakt tentoongesteld worden, en met praalvertoon, naar Perzische zede, publiek rondgevoerd worden, of de velden rondgereden, gelijk de Papisten doen. Ja ook de private missen, waarbij één afzonderlijk opeet, en de onthouding van de kelk aan de Leken, en het overbrengen van de vrucht ervan ook tot de doden, die toch niet eten of drinken kunnen, zijn evenzoveel misbruiken en profanaties van des Heeren Avondmaal.

45.40 De gehoorzaamheid van de discipelen 

Aan dit bevel beantwoordt en daarop is gevolgd de gehoorzaamheid van de discipelen, zowel in het nemen van het brood en de wijn, als in het gebruiken of eten en drinken; hetgeen in het bevel opgesloten ligt, en Markus bij de beker verklaart, wijl hij zegt: ‘zij dronken allen daaruit’, wat tegelijk van het brood te verstaan is, gelijk hier het gebruiken, het bevel van het drinken meebrengt. En deze woorden herhaalt Markus als gezegd voor die: dit is het bloed van het Nieuwe Testament, enz.; maar dat is zeker niet ongewoon, dat mystieke handelingen eerder gedaan worden, dan dat begrepen of uitgelegd wordt wat ze willen, gelijk wij zien dat bij de voetwassing geschied is (Joh. 13:4,12). Hoe dat zij, of de volgorde van de woorden hier de rechte is, dan wel dat daarin een hysterologie (eerst vermelden van het laatste) is, doet weinig of niets ter zake.

45.41 De verba horistika 

Hieraan worden toegevoegd de woorden van Christus die horistika, aantonend zijn, of verklarende en bepalende de betekende zaak, en de belofte aan de uitwendige symbolen toegevoegd, waarin de inwendige stof van het Avondmaal des Heeren bestaat, wanneer Hij zegt: Dit is Mijn lichaam, waaraan Lukas toevoegt, dat voor u gegeven wordt, en Paulus, dat voor u verbroken wordt; en bij dit of deze (waarvoor Lukas en Paulus heeft, deze beker) voegt Mattheüs want, hetgeen ook bij het voorafgaande lid te verstaan is, het is Mijn bloed van het Nieuwe Testament, of gelijk Lukas en Paulus, het Nieuwe Testament in mijn bloed; Mattheüs en Markus voegen er bij, dat voor velen, Lukas: voor u vergoten wordt, Mattheüs bovendien, tot vergeving van de zonden.

45.42 De verba horistika (2) 

Door deze (woorden) wordt verklaard, wat Christus met die handelingen en bevelen wilde, namelijk toen Hij dat brood en die beker en wel het ene gebroken en de andere uitgegoten, nam, en die aan de discipelen toereikte om te nemen en te gebruiken, dat Hij toen door de uiterlijke elementen en handelingen een geheimenis bedoeld heeft, dat is iets anders om met de geest en het geloof te overwegen, te nemen en te gebruiken, namelijk Zijn gebroken lichaam en vergoten bloed, tot een geestelijke spijs en drank. Zodat de zin of het uitgesprokene is: Dit brood dat Ik gebroken heb, is Mijn verbroken lichaam; en de beker, of hetgeen in de beker is, is Mijn vergoten bloed, en dus wat Ik u gegeven heb, en u bevolen is te nemen, te eten en te drinken, is Mijn lichaam en bloed geven en nemen, eten en drinken.

45.43 De verba horistika (3) 

Verder moeten die woorden, omdat ze door verschillende interpretaties verduisterd worden, daar sommigen hieruit de sunousia, consubstantiatie, anderen de metousia, transsubstantiatie maken, nauwkeuriger beschouwd worden tot bevestiging van de eenvoudige waarheid. En dan eerst het onderwerp van deze uitspraak, namelijk, dit. Verder het gezegde, te weten lichaam en bloed, en de verklaring van beide. Ten derde de copula of het verbindingslid, is. Ten vierde de gehele uitspraak. Ten laatste het redengevend voegwoord, want, en het verband van deze woorden met de voorafgaande.

45.44 Touto, hoc, dit 

Het onderwerp dan is touto, dit, een aanwijzend bijvoegsel (dat een werkelijk bestaande en aanwezige zaak als met uitgestrekte vinger aanwijst), van het onzijdig geslacht, dat een substantief waarop het betrekking heeft vereist, en dikwijls bij zich heeft, zoals dit pascha, deze vrucht van de wijnstok, Matth. 26. Maar omdat hier in het eerste lid niet gezegd wordt hou tos, namelijk brood, maar touto, kan het bij beide leden genomen worden, dit is het vlees of lichaam, en dit is het bloed.

Want gelijk de Grieken en Latijnen onzijdige woorden absoluut stellen, zoals de Hebreeën vrouwelijke, zo ook het aanwijzende (demonstrativum), zodat het is deze zaak. Hetgeen allermeest gebruikelijk is wanneer het demonstrativum bovendien relativum (betrekkelijk) is op een voorafgaand naamwoord of feit, zoals Ex. 8:18, dit is Gods vinger; (1 Petr. 2:19), dit is de genade Gods; (Luk. 22:17), neemt dit, en:19, doet dit.

Of zij betrekken het suppositum op het oppositum, zoals de taalkundigen zeggen, in dezelfde soort, gelijk ook de Hebreeën Virgil Sed revocare gradum, etc. hoc opus hic labor est. Joh. 17. De ware God kennen, dat (haec) is het eeuwige leven. Derhalve kan ook gezegd worden, dit (hoc) is Mijn lichaam, dit (hic) is Mijn bloed.

Overigens gebruiken de Hebreeën in plaats van het aanwijzend voornaamwoord dit (hic) dikwijls het aanwijzend bijwoord hen is hinné, dat is, zie en ziet. Zo vertaalt Paulus Hebr. 9:20 dat woord van Mozes Ex. 24:8, ziet het bloed des verbonds: dit (hoc of hic) is het bloed van het Testament. Joh. 19, zie, uwe moeder, zie uw zoon, dat is, dit (haec) namelijk Maria, is uwe moeder; dit (hic) n.l. Johannes, is uw zoon.

45.45 Touto, hoc, dit (2) 

Dit betekent dus hetzelfde als deze zaak, waarvan tevoren melding is gemaakt, te weten dit brood en deze wijn, als met uitgestrekte vinger hun aangewezen en op die dingen betrokken, zodat het onderwerp van de zin wordt aangewezen. Want eerst zeggen Lukas en de apostel duidelijk, deze drinkbeker, zo echter dat het bevattende voor de inhoud (continens pro contento) gebruikt wordt, naar een verbreide en gewone manier van spreken in alle talen: want er wordt gezegd, Drinkt allen daaruit, en: Ik zal niet meer van de vrucht van de wijnstok drinken.

45.46 Touto, hoc, dit (3) 

Vervolgens wordt datgene verstaan, wat Jezus in de handen genomen heeft, gezegend heeft, met de vierde naamval op Hebreeuwse wijze, gebroken heeft, aan de discipelen gegeven heeft, en wat Hij bevolen heeft, te nemen en te drinken: maar dat is het brood en de wijn geweest, gelijk de grammatische constructie vereist. Want ook al die werkwoorden, daar ze overgankelijke betekenis hebben, vereisen de vierde naamval, en hebben daarop betrekking, en die is er op die plaats geen andere. Daar komt bij de onbeweeglijke logische redenering. De zin is, gij moet dit, vierde naamval, eten en drinken, dat is het brood en de wijn, omdat dit, Mijn vlees en bloed is. Anders zou het redengevende dat door het woordje want wordt aangeduid, niet kunnen bestaan, als het op iets anders betrokken werd, en er zou geen samenhang van de zinsdelen zijn. Ten slotte heft Paulus in 1 Kor. 10 alle geschil op, wanneer hij zegt, het brood dat wij breken, en de drinkbeker van de dankzegging die wij zegenen, is die niet de gemeenschap van het lichaam en het bloed van Christus, omdat wij velen een brood een lichaam zijn: want allen zijn wij eens broods deelachtig. En 1 Korinthe 11:, zo dikwijls als gij dit brood zult eten, en deze drinkbeker drinken. Waardoor overtuigend bewezen wordt, dat door dat en dit het brood en de wijn aangewezen wordt, en wel beide waar (verum).

45.47 Carlstadt afgewezen 

Het is dus zouteloos dit te betrekken op hetgeen niet houtos (deze), maar touto (dit) is, gelijk Carlstadt verzonnen heeft, op sooma, het lichaam dat aan de tafel lag, en dat de apostelen met hun ogen zagen, wijl later gezegd wordt, deze beker is het Nieuwe Testament, enz. Hetgeen voorzeker niets anders is dan de bestaanswijze van het subject en het sacrament omverwerpen. Eveneens is het een verkeren van de zinsdelen, wegens het lidwoord het (to) bij sooma gevoegd, dat het onderwerp aanduidt (gelijk Joh. 1:1 theos ên ho logos, het woord is God, en 4:24 pneuma ho theos, een Geest is God) met Swencfeld de woorden zo te construeren: Mijn lichaam is dit, te weten wat het gebroken en gegeten brood is, of de geestelijke en hemelse spijs, zodat het niet het uiterlijke brood aanwijst, en ook niet aangeeft wat het brood is, maar wat het lichaam van Christus is, hetgeen ook dat zeggen van Joh. 6 bij brengt: Het brood dat Ik zal geven, is Mijn vlees, en Mijn vlees is waarlijk spijs, enz. Want touto sluit het lidwoord in, en in het volgende lid staat, touto to potêrion (deze beker), met het lidwoord. Bij Johannes evenwel wordt brood dikwijls overdrachtelijk genomen. Hoewel wij niet ontkennen, dat er ook hier in het woord brood een metafoor, zij het niet onmiddellijk, vervat is, en deze zinnen zijn voorzeker wederkerig.

45.48 Roomse opvatting 

Ook wordt onder dit (hoc) niet met de pauselijke wezens veranderaars een onbepaald individuum verstaan, gelijk Thomas wil. Want dit wijst iets bepaalds en aanwezigs aan. Of tenminste iets afzonderlijks of individueels van een meer algemene substantie, dat met het gezegde op hetzelfde betrekking heeft, of voor hetzelfde, zoals Scotus zegt, in de plaats staat, zodat de dingen die door het subject en het attribuut betekend worden, onderling niet verschillen, dan door verschillende manier van opvatting, zodat de zin zou zijn, dit wat vervat is onder de gedaanten van brood en wijn, is Mijn lichaam en bloed. Want zo zou de uitspraak in werkelijkheid aan zichzelf gelijk (identica) geweest zijn, en een vernietiging van het teken. Of zelfs datgene wat brood en wijn tevoren geweest is. Want pas wanneer de woorden uitgesproken zijn, wordt brood en wijn, en is zo het lichaam en bloed des Heeren, naar het gewone gevoelen van de pausgezinden. Ten slotte ook niet de gedaante of de bijkomstigheden (accidentia) van brood en wijn, en wel de kleur, de reuk, de smaak, de gestalte, zonder eigen subject en in de lucht hangende, want dit is waarlijk de waarheid van de tekenen opheffen, en fantasieën en bedrieglijkheden ervoor in de plaats stellen.

45.49 Consubstantiatores seu Impanatores 

Ook zal niet met degenen die wezensgemeenschap of in het brood aanwezig zijn leren door dit betekend worden, in met, of onder dit (hoc), of deze (hic) dat is, brood en lichaam, wijn en bloed: daar brood niet geschikt is om een lichaam op te nemen, en een lichaam dat ook niet kan ondergaan, daar beide compact en ongelijk zijn, en wijn niet iets is waaronder een andere vloeistof verborgen kan zijn, daar beide over hun grens heenvloeien en zich vermengen. Veel meer wijl hier niet bedoeld wordt het begrepen zijn van een zaak onder een andere, maar een betekenen en voorstellen, dat is, niet waar of waaronder het lichaam en bloed des Heeren is, hetgeen is van het onderwerp het gezegde maken en omgekeerd, maar wat dat brood en wijn is.

45.50 Het gezegde 

Het attribuut is het lichaam en bloed van Christus, dat is Zijn vlees en geronnen bloed (cruor), welke dood zijn, gelijk staat in Johannes 6. De Syrische geeft het aan beide zijden weer door pagra, dat is, een lijk. En dan wordt hier gezegd, van het Testament of Verbond. Testament voor verbond geplaatst naar de vertaling van de LXX (Septuaginta), gelijk het vervoegde woord diatithestai voor beschikken gebruikt wordt (Luk. 22:29,30); hoewel hier een testamentaire beschikking te verstaan is, bij welke beide de dood tot bevestiging van beide tussenkomt, daar van het slachtoffer (vandaar dat er gezegd wordt een verbond treffen, slaan) hier van de testamentmaker, waarop de apostel een toespeling maakt in Hebreeën 9:16. En van het nieuwe, waartegenover het oude gesteld is; en wel daar het eerstgenoemde bestaat in de verzoening van de vertoornde God en ellendige mensen, en de heilaanbrengende belofte, door het eigen bloed van de verschenen Christus, geen vreemd, zoals dat van het Oude Testament was. Het bloed van het Nieuwe Testament is dus dat waardoor dat beschikt en bekrachtigd is.

Of het Nieuwe Testament in het bloed van Christus, gelijk Lukas en Paulus hebben, met dezelfde, dat is de bij de Hebreeën gebruikelijke spreekwijze, bij wie het woordje in het instrument en de wijze aangeeft, namelijk door het bloed bevestigd, welke door de evangelisten afwisselend gebruikt worden, omdat het bloed en het Nieuwe Testament allernauwst verbonden zijn.

45.51 Het gezegde (2) 

Dit wordt echter liever bij het bloed gevoegd dan bij het lichaam (want er wordt niet gezegd het lichaam van het Nieuwe Testament of van het Nieuwe Testament in het lichaam) niet omdat beide niet samengaan voor de bestaanswijze van het Nieuwe Testament want het verbond is ook door het offeren van het lichaam bekrachtigd, maar omdat het uiterste lijden van Christus en de dood in de uitstorting van het bloed klaarblijkelijker is. En zeker is er een toespeling gemaakt op de woorden van Mozes (Ex. 24), herhaald door Paulus (Hebr. 9:20), Ziet het bloed des verbonds dat God met u gemaakt heeft.

45.52 De uitlegging 

Aan beide attributen wordt een uitlegging of ontvouwing toegevoegd; en wel aangaande zijn lichaam, dat voor u gegeven wordt, dat is overgegeven zal worden, gelijk Joh. 6:51, in de tegenwoordige tijd voor de nabije toekomst, om het ophanden zijn van de tijd en de zekerheid van de zaak en van het geloof aan te duiden, naar een gebruikelijke wijze van spreken (Joh. 10:17; Luk. 22:22); namelijk in de dood, en gelijk Paulus heeft, gebroken wordt, overdrachtelijk, dat is, aangehecht zal worden, geofferd zal worden, en vernietigd zal worden, door scheiding van ziel en lichaam: waarin een toespeling ligt op het breken van het brood.

Aangaande het bloed echter, dat voor u vergoten wordt, met dezelfde enallage (verandering) van de tijd, namelijk aan het kruis, niet in de beker, hoewel de woorden van Lukas, als ge op de constructie let, betrekking hebben op de beker, maar als ge op de zaak let, op het bloed, zodat het een schijnbaar soloecisme is, welk Hebreïsme in de Schrift echter niet ongewoon is (gelijk Luk. 5:9, enz.) en dat voor u en voor velen, te weten die zullen geloven: tot vergeving van de zonden, want zonder bloedvergieten geschiedt geen vergeving (Hebr. 9:22). En dit moet van dit lid, op gelijke manier, ook op het andere betrokken worden.

45.53 Conclusie 

Dus wordt het ware natuurlijke lichaam, dat aan de tafel aanlag met de discipelen, dat weldra gegrepen, gekruisigd, in de dood overgegeven moest worden, en het bloed dat toen weliswaar in de aderen was, maar weldra uitgestort moest worden, verstaan. Niet dus een overdrachtelijk, onomschreven, fantastisch, geestelijk, onzichtbaar, ontastbaar, niet-plaatselijk, ja gelijk de wezensgemeenschapsdrijvers willen, een overal tegenwoordig en in-het-brood-aanwezig, en gelijk de wezensveranderingdrijvers, een van brood dat van wezen veranderd is, dat is een lichaam dat geen lichaam is.

45.54 Conclusie (2) 

Overigens hoewel in de Heilige Schrift lichaam en bloed (het bloed voor de ziel die in het bloed is, Gen. 9:4 genomen) somtijds voor de gehele mens genomen worden, Hebr. 2:14, ja synecdochisch voor de vlees geworden Zoon van God, of de persoon van de Zoon van God (Joh. 6:53) (waardoor aangeduid wordt dat de gehele Christus zich geheel aan ons geeft, en dat wij geheel met hem gemeenschap hebben), is dit toch niet het enige en eigenlijke doel van zijn uitspraak. En wel dan worden lichaam en bloed als delen van het geheel tezamen, niet afzonderlijk beschouwd, gelijk het op deze plaats geschiedt.

45.55 Hoe Christus hier beschouwd wordt 

Christus wordt hier dus niet eenvoudig en absoluut als mens, en dat theanthroopos (God-en-mens) maar onder zeker oogpunt en kwaliteit beschouwd, namelijk als vernederd mens, en wel in de uiterste daad van vernedering, dat is als gekruisigd en gestorven: niet echter als levend en heerlijk, dat is aan geen kwade behandelingen, en wereldse aandoeningen en geen dood onderhevig, en daarbij niet neer te roepen tot deze nederige elementen van de wereld (Rom. 10:6).

45.56 Hoe Christus hier beschouwd wordt (2) 

Dit toch wordt bewezen met deze duidelijke redenen:

Omdat door Christus gestalten worden aangenomen onderscheiden van natuur, ligging en plaats, namelijk brood en wijn, en dat eerste niet bevochtigd, maar droog, om de scheiding van lichaam en bloed aan te duiden.

Omdat zowel het lichaam als het bloed zo onderscheiden worden voorgesteld, welke in levende en verheerlijkte staat verbonden zijn.

Omdat van het lichaam zelf gezegd wordt, dat voor u gegeven of verbroken wordt, alsook van het bloed, dat vergoten wordt, zodat een bloedloos lichaam, en bloed buiten de aderen, welke bij de Latijnen vlees en geronnen bloed (cruor) worden geheten, aangeduid wordt.

Omdat het bloed van het testament of verbond genoemd wordt, of testament of verbond in het bloed, en dus door vergieten van bloed en de dood bevestigd.

Omdat het beschouwd wordt als een offer, hetgeen geschiedt van een levend wezen dat geslacht en gestorven is.

Omdat vlees en bloed hier verschaft worden tot een gehele maaltijd, dat is, geestelijke spijs en drank, want er wordt van het brood dat Hij Zijn lichaam genoemd heeft gezegd, eet, en van de wijn, Zijn bloed genoemd, drinkt. Maar niemand eet toch een geheel of levend dier, maar een gestorven, en niemand drinkt bloed dat in de aderen is, maar dat tenminste uitgestort is.

Ten slotte dat Christus beveelt dat dit geschieden zal tot Zijn gedachtenis, hetgeen de apostel verklaart van Zijn dood (1 Kor.11:26). De dood, zegt hij, des Heeren zult gij verkondigen totdat Hij komt.

45.57 Dwaling van de pausgezinden 

Daarom beschouwen de pausgezinden en anderen Christus hier buiten en tegen de bedoeling van Christus afwisselend, nu eens vernederd, dan weer heerlijk; daar het bij de heerlijke staat niet past Christus weer naar de aarde en de zwakke beginselen van de wereld over te brengen. Ja zij spreken met hun doen zichzelf tegen, wijl ze op hun ouwels of oblaten de beeltenis van de gekruiste Christus drukken.

Tenslotte wordt Christus zelf zó verstaan, en dat wel vernederd en dood, dat tegelijk met Hemzelf d e verdiensten van Zijn dood, de weldaden en gaven, de kracht, de uitwerking, namelijk vergeving van de zonden, gerechtigheid en eeuwig leven, daaronder begrepen worden (Joh. 6:51-54). Vandaar dat erbij gevoegd wordt, dat gegeven en verbroken wordt, en vergoten wordt tot vergeving van de zonden (zo ook Matth. 26:29; Luk. 22:29,30). Want deze drie moeten onafscheidelijk verbonden worden, Christus, Zijn dood en de daaruit voortgekomen weldaden en de uitwerking daarvan. Vandaar dat diegenen de waarheid niet volledig genoeg overleveren, die door lichaam en bloed alleen maar de verdienste en de uitwerking interpreteren.

45.59 De copula 

De copula of het verbindingswoord waardoor het gezegde met het onderwerp verbonden wordt is het verbum substantivum esti, is. Daar de Hebreeën het tegenwoordig deelwoord dat hun in plaats van het werkwoord in de tegenwoordige tijd dient, bij het woord haja (zijn) weglaten (daargelaten dat zij soms jeesch gebruiken), verstaan zij dat erbij of ze gebruiken in plaats daarvan voornaamwoorden, en dan voor de derde persoon hoe, zelf, en wel, dit zelf Mijn lichaam, hetgeen de kracht heeft van, is . Ook Lukas laat in het andere zinsdeel hetzelfde werkwoord van de beker weg, hetgeen ook bij de Latijnen gebruikelijk is, wanneer het aanwijzend woord ervoor in de plaats gesteld wordt. Maar Paulus vult het aan. En daar het gebruiken ervan betekent dat het onderwerp met het gezegde in de zin zo verbonden wordt als ze tot elkander in verhouding staan, zal het op deze wijze ook niet overdrachtelijk opgevat worden. Het duidt toch in de tegenwoordige tijd aan, wat de zaak is, en het tegenwoordig bestaan ervan, niet wat het wordt, en enige handeling ervan of iets dat de zaak ondergaat, hetgeen door ‘wordt’, of ‘zij’, en ‘is geworden’ aangeduid wordt (Matth. 4:3; Joh. 2:9). Zodat het is ‘het brood is’, dat is, bestaat waarlijk als Mijn lichaam, enz.

45.60 De copula (2) 

Daarom handelen de pausgezinden zeker ongepast, die aan het woordje is, een praktische of energetikon, dat is werkende kracht toekennen, en in werkelijkheid is, weergeven door: wordt van wezen veranderd in; - en anderen, verkrijgt wezensgemeenschap met, of wordt sacramenteel verbonden of verenigd met, hetgeen zij willen dat het niet slechts reëel, maar ook substantieel is, - daar er sprake is van zijn, niet van worden.

45.61 De overdrachtelijke spreekwijze 

Zoveel over de afzonderlijke woorden, waaruit deze uitspraken bestaan; deze zijn echter, voor zover de uiterlijke rede beschouwd wordt, figuurlijk of overdrachtelijk, gelijk uit de verhouding van het gezegde tot het onderwerp blijkt. Niet dat er een troop[1] is in de gehele zin (want het is een troop van het woord), maar het is er één van de gehele zin. Want de woorden zijn op zichzelf niet overdrachtelijk, maar tot een zin verbonden, waaruit een troop ontstaat. Want de oorzaak van de troop is iets anders dan de zetel ervan. Drie dingen zijn hier te beschouwen: Ten eerste, of er in die woorden des Heeren een troop ligt. Vervolgens, waar die is, of welke de zetel van de troop is. Tenslotte, welke en hoedanig ze is.

[1] Een troop (ook: trope of tropos) is een stijlfiguur (volgens sommigen een stijlfout) waarbij een bestaande uitdrukking (met name beeldspraak) op een min of meer oneigenlijke manier wordt gebruikt.  Het woord komt van het Griekse trepo, wat keren of raken betekent (-> de betekenissen raken elkaar). 

45.62 Er is een troop, 1e bewijs 

Dat er inderdaad een troop is, wordt bevestigd uit de oorzaak van de troop, en ten eerste uit de bestaanswijze van het subject. Want het subject zijn het brood en de wijn, niet het lichaam of bloed des Heeren onder die gestalten, gelijk de papisten willen, of onder, met, in brood en wijn, gelijk Luther volgens cameracensis; gelijk hiervoor bewezen is, van welke in eigenlijke zin niet gezegd kan worden, dat zij het lichaam en bloed van Christus zijn, want daarin zou een innerlijke tegenspraak vervat zijn. Het zijn immers ongelijke dingen, van welke het ene het andere niet zijn kan, zelfs niet door de almachtigheid Gods, gelijk Scotus zegt, of eigenlijk van zich wederzijds uitgesproken kan worden.

45.63 2e bewijs 

Vervolgens uit het gezegde, want lichaam en bloed zijn hier verbroken lichaam en vergoten bloed, dat is Christus vernederd en gestorven, en wel als zodanig als Hij nog niet was, en nu niet meer is, en ook niet zijn kan. Want Hij sterft niet meer. Maar voorzeker er kan niets veranderd worden in, of substantieel verbonden worden met, en diensvolgens in eigenlijke zin gezegd worden van datgene, dat in werkelijkheid zodanig nog niet was, en het niet meer is, of wezen kan. Anders zou er een tegenspraak in opgesloten liggen. Want dan zou één en dezelfde zodanig en niet zodanig zijn, te weten vernederd en heerlijk, dood en levend. Daarom is het een oneigenlijke spreekwijze, en een ware, voor hen door inzicht in een toekomstige zaak, voor ons door herinnering van een zaak die in het verleden ligt.

45.64 3e bewijs 

Ja ook dat de beker, dat is, hetgeen in de beker is, testament of verbond, of testamenteel verbond in het bloed genoemd wordt, hetgeen van de kelk of de wijn niet gezegd kan worden, ja zelfs ook van het bloed niet dat het eigenlijk een testament of verbond is: want ze behoren tot verschillende categorieën. Op gelijke wijze noemt de apostel in 1 Korinthe 10 brood en wijn de gemeenschap des lichaams en bloeds van Christus, en dat wij velen één brood en één lichaam zijn, met een dergelijke wijze van spreken. Het is dus een duidelijke troop.

45.65 4e bewijs 

Daar komt bij dat Christus beveelt dat dit geschieden zal tot Zijn gedachtenis en herinnering; en de apostel, verkondigt de dood des Heeren, totdat Hij komt. Wat zeker niet gezegd zou worden, als brood en wijn was, of onder de gedaanten daarvan eigenlijk en substantieel was het lichaam en bloed des Heeren; daar er geen herinnering is van een zaak die tegenwoordig is, en ook niet gezegd wordt dat komen zal wie substantieel tegenwoordig is.

45.66 Laatste argument 

Ten slotte is deze overdrachtelijke spreekwijze bij de sacramenten zeer gebruikelijk. Zo wordt gezegd, de besnijdenis is het verbond Gods, welke kort daarop teken des verbonds heet (Gen. 17) en door de apostel zegel van de rechtvaardigheid des geloofs [genoemd wordt], Rom. 4. Het geslachte lam is het pascha of de voorbijgang,*) De Steenrots waaruit de Israëlieten dronken was Christus (1 Kor. 10), waar een vergelijking gemaakt wordt met het Avondmaal des Heren, enz.*) (Ex. 12).

45.67 Bewijs uit de kerkvaders 

Wij hebben hier ook de instemming van de Vaders, die zeggen dat brood en wijn op hun wijze, (Prosper in Sententiarum); enigerwijze (Augustinus in Enarrationes in Psalmos, Psalm 33); op zekere wijze (dezelfde, epistula 23 Ad Bonifacio); als en zoals het lichaam en bloed zijn (Chrysostomus, De Eucharistia in Encaeniis en Homilia 84 in Joannem), en een mysterie of sacrament (Chrysostomus, Opus imperfectum in Matthaeum, preek 11). Niet het ware lichaam, maar een geheimenis van het lichaam, zegt Augustinus in epistula 23 Ad Bonifacio; een type of figuur, (Tertullianus, Adversus Marcionem, boek 4, Augustinus, Enarrationes in Psalmos, Psalm 3, Ambrosius, De Sacramentis, boek 4, hoofdstuk 5). Een ‘anti type of voorbeeld’ (Gregorius van Nazianze in Oratio 2 Apologetica tot Basilius in Anaphora Syra, Macarius, preek 27). Een Symbool (Dionysius, De Ecclesiastica Hierarchia, Clemens van Alexandrië, Paedagogus, Origenus, Contra Celsum, Theodoretus van Cyrus, Eranistes seu Polymorphus, dialoog 1. Een teken, Augustinus, Contra Adimantum, hoofdstuk 12. Een beeld en gelijkenis (Gelasius, De duabus naturis in Christo contra Eutychen et Nestorium), Een pand (Hieronymus, 1 Korinthe 11) van het lichaam en bloed des Heeren. Ja dat het is het lichaam en bloed in een geheimenis (Prosper, Sententiarum). Niet door de waarheid van de zaak, maar door het betekenende mysterie, In een teken of door een teken (Augustinus, contra Adimantum, hoofdstuk 12); in betekenis of door de betekenis (Augustinus, Quaestionum in Heptateuchum libri septem, Leviticus, vraag 57). Door een gelijkenis, (Ambrosius, De Sacramentis, boek 4, hoofdstuk 5). Door benaming (Chrysostomus, Ad Caesarium monachum). Bovendien dat het aanduidt of betekent (Ambrosius, In epistolam beati Pauli, 1 Korinthe 11), vertegenwoordigt (Tertullianus, Adversus Marcionem, boek 4) het lichaam en bloed, enz. en Augustinus duidelijk (De doctrina christiana, boek 3, hoofdstuk 16), en andere vaders, zoals Clemens van Alexandrië (August, De doctrina christiana) zeggen dat het een figuurlijke en allegorische spreekwijze is.

45.68 De zetel van de troop 

Over de zetel van de troop is er onder de orthodoxen verscheidenheid van gevoelen, hoewel zij in de hoofdzaak bijna geheel overeenstemmen. Sommigen willen dat er in geen enkel deel, noch in het onderwerp, noch in het gezegde, noch in het verbindingswoord een troop is. Dat de afzonderlijke dingen hier immers eigenlijk genomen worden, maar dat de uitspraak figuurlijk is. Zo na Zanchius Beza. Ja Crellius[R1]  stelt een figuurlijke logische zin tegenover de retorische, en definieert gene door de gehele uitspraak, deze door het woord. Maar omdat de logica behoort tot de geest en de inwendige rede, niet tot het gesprokene, is de figuurlijke verkondiging daarvan gene, maar behoort de figuur alleen tot de retorische uitspraak. En hoewel de oorzaak ervan van het toegekende komt, ligt de zetel toch in enig, en dat in een bepaald deel.

 [R1]Fortunatus Crellius, De Eucharistia libri duo oppositi totidem libris Gregorii de Valentia

45.69 Volgens Bucer 

Anderen dan stellen de troop in het onderwerp, of in het aanwijzende woord ‘dit’, gelijk Bucer, zodat daardoor 'betekend wordt het brood met het lichaam, en de wijn met het bloed, wegens de sacramentele vereniging, waardoor het echter niet noodzakelijk is te stellen dat beide substantieel tegenwoordig zijn, doch alleen reëel; zodat aan de zintuigen brood en wijn en aan de geest het lichaam en bloed des Heeren getoond wordt. En zij zeggen dat het zo geschiedt bij alle uitspraken waarbij door tekenen onwaarneembare of afwezige zaken beloofd en verschaft worden. Derhalve ware de zin geweest: Dit, wat Ik u geef door dit teken, is Mijn lichaam, enz. Maar er is tevoren generlei melding gemaakt van een lichaam, zodat het voor dit aangewezen zou worden, en de verklaring van die vereniging gebeurt eerst door deze woorden.

45.70 Volgens Hoen en Zwingli 

Anderen in het woord ‘is’, genomen voor betekent; zo na Cornelis Hendrixcz Hoen wie Zwingli voorgegaan is tot dit gevoelen. En zeker wordt ‘is’ onder andere betekenissen niet zelden voor ‘betekent’ genomen, zoals wanneer wij bij het weergeven van woorden van de ene taal in de andere zeggen, ‘dit is’, wat zoveel is als, ‘betekent’ (Matth. 1:23). En van zaken, de zeven aren en de zeven koeien zijn zeven jaren (Gen. 40:13,19 en 41:26). Het zaad is het Woord Gods, de akker is de wereld (Matth. 13:37,38). De zeven sterren zijn de zeven engelen, enz. Vele wateren is veel volk (Openb. 1:20 en 17:15). Evenzo voor gelijk zijn, zoals, Ik ben dat Brood, de ware Wijnstok, de Deur, Johannes is Elia, Herodes is een vos.

Daar is een metafoor in het gezegde. Waartoe zij ook die sacramentele spreekwijzen brengen, de besnijdenis is het verbond, het Lam is de voorbijgang, de Steenrots was Christus, de beker is het Nieuwe Testament. Evenwel brengen deze niet alleen een betekenen en gelijken, maar ook een verzegelen en verschaffen aan. Maar ‘is’ heeft dan deels de bestaanswijze van een gezegde en deels van koppelwoord, gelijk uit de oplossing van het woord blijkt.

45.71 Volgens Oecolampadius 

Anderen ten slotte stellen met Oecolampadius de troop in het woord lichaam en bloed, maar dan zal ‘is’ alleen maar de verbinding zijn, en de zin zal zijn, brood en wijn is een symbool, zegel, verzegeling, pand, onderpand, verschaffing van het lichaam en bloed. Dit gevoelen wordt door dit zeer sterke argument bevestigd: in ieder deel waarin de analyse of oplossing van een overdrachtelijke spreekwijze in de eigenlijke valt, daarin is de troop: welnu die valt in de woorden lichaam en bloed, met verandering van de eerste naamval in de verbogene. Want gelijk de Besnijdenis is het verbond opgelost wordt in het: is het teken des verbonds, zo brood en wijn is het lichaam en bloed, in dat: is de gemeenschap des lichaams en bloeds des Heeren: niet als brood, maar als gelovigen hebben zij gemeenschap aan het lichaam van Christus. Dus wordt met recht de troop gesteld in het gezegde.

45.72 Symbool van het lichaam geen symbolisch lichaam 

Daaruit volgt echter niet dat de waarheid van het lichaam en bloed van Christus uit het Avondmaal weggenomen wordt, en dat een tropisch en symbolisch lichaam en bloed ingevoerd wordt, tegen dat: Dit is Mijn lichaam dat voor u verbroken wordt; dit is Mijn bloed dat voor u vergoten wordt, welk argument de pausgezinden na Scotus, en die van Luther, weliswaar als het voornaamste aandringen. Maar het maakt verschil of er een troop is in het woordlichaam, dan wel dat het een tropisch lichaam is; een symbool van het lichaam is iets anders dan een symbolisch lichaam. Het eerste laat de waarheid van het lichaam staan, het laatste neemt die weg. En door zulk een troop wordt zeker niet ontkend dat het is, maar er wordt bovendien iets anders bij betekend, en het omvat beide. Vandaar dat Cajetanus op Thomas op het argument van Scotus terecht antwoordt, dat een waar lichaam niet opgeheven wordt, ook wanneer een troop gesteld wordt, zoals, wanneer gezegd wordt, de Steenrots was Christus, dat is, een symbool van de ware Christus, Die geboren zal worden uit de maagd Maria, gekruisigd zal worden en sterven zal, enz. Zo ook hier; want het is iets anders te vragen hoedanig het praedicaat is, dan wel op welke wijze dat in het subject aanwezig is.

45.73 De troop een metonymia 

De soort van de troop is hieruit ook duidelijk, dat het een metonymia (naamsverwisseling) is, wat ook Augustinus erkent, daar het betekende voor het teken bovendien erbij gezet wordt, en dan wel een analogische, dat is, geproportioneerde gelijkenis medebrengt met de betekende zaak. Want, gelijk Augustinus zegt, als de sacramenten geen gelijkenis hadden met die zaken waarvan het sacramenten zijn, zouden het zelfs geen sacramenten zijn. En dat niet alleen, maar het zijn tekenen van dien aard dat de betekende zaken, het lichaam en bloed des Heeren, daarin tegenwoordig, er mede verbonden en op hun wijze verenigd zijn (en wel sacramenteel, dat is wel reëel te weten schetikoos, in zeker opzicht (respective), doch niet substantieel); ja zij veranderen, gelijk de vaders zeggen, niet van substantie en van eigen aard, maar van gesteldheid, gebruik en taak. Ja zelfs zijn ze als voertuigen, instrumenten, waardoor voorgesteld of aangeboden wordt aan allen, doch aan de gelovigen aangebracht, gegeven wordt, en door de gelovigen gebruikt wordt het eigen lichaam en bloed van Christus zelf; hetgeen aan een sacrament eigen is en er van nature bij behoort. Met zulk een spreekwijze zegt de apostel dat het Evangelie is een kracht Gods tot zaligheid een iegelijk die gelooft, en dat, het brood dat wij breken, dat is het breken en eten van het brood is de gemeenschap van het lichaam van Christus.

45.74 Forma essentialis 

Vandaar dat Christus liever gezegd heeft, dit is Mijn lichaam, en dit is Mijn bloed, in oneigenlijke zin aan brood en wijn de naam van lichaam en bloed toekennende; en dat met de bedoeling dat hetgeen het is, als een essentiële uitspraak zou zijn, dan dat Hij een eigenlijke soort spreekwijze heeft willen gebruiken, en wel wegens de duidelijke betekenis, de hoogste gelijkenis en analogie van deze tekenen met de betekende zaak, de verzegeling, bevestiging, zekerheid, het zekerder maken, voorstellen en aanbrengen van de betekende zaak door deze tekenen (want deze woorden hebben in zich opgesloten de belofte van de zaak door God gedaan aan de uiterlijke tekenen toegevoegd, welke van Gods zijde aan allen wordt aangeboden, van onze zijde door het geloof wordt ontvangen) welke nadruk en energeia (kracht) van zin enige eigenlijke uitspraak hoedanig ook nauwelijks bereikt. En in deze sacramentele schesis en verhouding bestaat de essentiële vorm van het Avondmaal des Heeren.

45.75 Dwalingen 

Daarom dwalen de pausgezinden die wezensverandering, en anderen die wezensgemeenschap leren, die beweren dat deze uitspraken eigenlijk zijn, ernstig. En zij zeggen ook zelf niet werkelijk datgene wat de Schrift zegt, gelijk hun interpretatie aanwijst. Want de vraag is niet wat er uit het brood wordt, of waar het lichaam en bloed van Christus is of zich verbergt, hetzij onder blote gedaanten, hetzij onder brood en wijn, hetgeen in werkelijkheid is subjecten van de praedicaten maken. Verder wijl ze onder dit, of de eeuwige gedaanten van brood en wijn, gelijk gene, of brood en wijn, gelijk deze, verstaan, en daaronder, als de inhoud, het lichaam en bloed des Heeren begrijpen, voeren zij noodzakelijkerwijze in het subject de troop van de synecdoche[1] in. Omdat ze tenslotte daaraan bovendien de bestaanswijze van tekenen, zonder welke niets een sacrament is, toekennen, hetgeen zonder bepaalde woorden van instelling (want het zijn tekenen krachtens instelling) die de akte van het betekenen verklaren niet kan geschieden, welke ook naar hun gevoelen geen andere zijn dan, Dit is Mijn lichaam, dit is Mijn bloed, moeten zij, of ze willen of niet, opdat de verhouding van het praedicaat tot het subject adaequaat zij, noodzakelijk in het praedicaat een metonymia erkennen, tenzij ze alle bestaanswijze van sacrament en teken onderst boven keren.

[1] Een synecdoche (Grieks συν-εκδοχή, iets wat samen met iets anders wordt verstaan) is in de grammatica en de retorica een stijlfiguur waarbij een klein deel en een groter geheel met elkaar in verband worden gebracht. Synecdoche is een vorm van beeldspraak en kan worden opgevat als metonymie.

45.76 Het redengevende voegwoord ‘want’ 

Het laatste in deze woorden van Christus is de opgaaf van reden (aitiologia), het verband van deze uitspraken met het voorafgaande bevel, dat door het redengevende voegwoord  ‘want’ uitgedrukt wordt, dat weliswaar in de eerste uitspraak over het brood weggelaten wordt, maar in de tweede over de beker uitgedrukt wordt, vanwaar het ook daar aangevuld moet worden, gelijk de vertaler gedaan heeft. Christus had gezegd, eet dit brood en drinkt deze beker, of ‘dit’, vierde naamval, omdat ‘dit’, eerste naamval, Mijn lichaam en bloed is, waar ‘dit’ beide malen hetzelfde betekent, zodat het verband van de termen in het syllogisme is: en eet en drinkt dit daarom, omdat dit eten en drinken is het eten en drinken van Mijn lichaam. En zo wordt de verhevenheid en noodzakelijkheid van dit mysterie verklaard.

45.77 Geen manducatio oralis 

Wat echter aangaat dat zij daaruit indragen: dus wordt het lichaam met de mond gegeten, en het bloed des Heeren gedronken; omdat met de mond eten en drinken bevolen wordt van datgene, wat het lichaam en bloed des Heeren is (hetgeen het hoofdargument is voor het eten en drinken met de mond), dat volgt in het geheel niet, maar alleen dit, dat er brood gegeten wordt en wijn gedronken (gelijk de zinsconstructie dat vereist; want er is geen andere vierde naamval, waarmee ‘eet’ geconstrueerd wordt) die op hun wijze het lichaam en bloed des Heeren zijn. Ja bij al die handelingen, en van Christus en aan de discipelen voorgeschreven, wordt voor het zintuig iets anders dan voor de geest, metaforisch en synecdochisch, bedoeld en bevolen. Want gelijk brood en wijn het lichaam en bloed van Christus genoemd wordt, zo moet dit brood nemen, eten, en deze wijn drinken, derwijze lichamelijk opgevat worden, dat ze ook geestelijk verstaan worden.

45.78 Het bevel 

Nu resteert nog de nomothesia, wetgeving, aan de gehele kerk voor later gedaan, en tot een voortdurende wet bekrachtigd, met deze woorden, ‘Doet dit tot Mijn gedachtenis’, dat Lukas heeft bij de eerste uitspraak, Paulus bij beide, die bovendien aan het laatste toevoegt, ‘zo dikwijls als gij zult drinken’; vanwaar het tot het eerste dienovereenkomstig moet worden aangevuld, zo dikwijls als gij zult eten.

45.79 Het bevel (2) 

Verder spreekt Christus de apostelen bij die heilige handeling aan, zowel als herders, en uitdelers van Zijn geheimenissen, en die in Zijn plaats treden, alsook als vertegenwoordigende de gehele vergadering van de gelovigen, welke Hij beveelt dit te doen. Waarbij dit niet betrokken wordt op het lichaam en bloed, en op datgene wat Hij gezegd had te zullen lijden, maar op dat alles wat de Heere gedaan had aangaande het brood en de beker; op al het voorafgaande, zeg ik, namelijk wat u Mij als gastheer hebt zien doen, dat beveel Ik u als gasten ook te doen.

45.80 Het bevel (3) 

Doet dus gij, als Mijn dienaren, dit, dat is, neemt met blijvende ritus het brood, zegent het brood, of voor het brood, breekt het, geeft het en zegt in Mijn naam, ‘Dit is Mijn of Christus’ lichaam’; evenzo de beker, enz.; Doet op gelijke wijze gij deelnemende, dit, dat is, neemt het, eet het, drinkt het; hetgeen daaruit blijkt dat Paulus die dingen niet op de herders alleen, maar voornamelijk op de gehele Corinthische kerk toepast, wijl Hij ‘doen’ interpreteert als ‘eet en drinkt’, daar hij de woorden van Christus zó herhaalt, ‘Doet dat zo dikwijls als gij zult drinken’, enz. en analogoos (dienovereenkomstig), ‘zo dikwijls als gij zult eten’, hetgeen uit de bijgevoegde redengeving temeer blijkt, ‘Want zo dikwijls als gij zult eten en drinken’, enz. En uit de gevolgtrekking, ‘Zo dan wie eet en drinkt’, enz. Waarin de noodzakelijkheid om te gehoorzamen aan alle gelovigen bevolen wordt, en de vrijheid van de Kerk het Avondmaal des Heeren dikwijls te bezoeken aangetoond wordt.

45.81 ‘Doen’ geen offeren 

Hieruit is voorzeker duidelijk hoe ongepast de pausgezinden handelen, die in deze woorden een fundament stellen van het misoffer, daar ze ‘doen’ voor offeren nemen, omdat ook bij de Grieken poiein thusian, en bij de Latijnen doen of werken zo genomen wordt, zoals: cum faciam vitula, enz. (Publius Vergilius, Eclogue) Maar dan wordt het verbonden met de ablativus (zesde naamval) van de zaak; bij de Hebreeën echter met de vierde naamval, van de zaak die ten offer wordt aangeboden, Num. 28:4, en met bijvoeging van het doel, ten offer. Maar deze spreekwijze, doet dit, wordt nooit in die zin genomen, maar wijst altijd de voorafgaande daad aan, namelijk, wat gij Mij hebt zien doen. En voorzeker heeft Christus niet toen Zich geofferd onder de gestalten van brood en wijn, maar heeft gezegd dat Hij Zich moest offeren. Anders zou Hij Zich tweemaal geofferd hebben, eenmaal in brood en wijn, en opnieuw op het altaar van het kruis, hetgeen ongerijmd is.

45.82 Het doel 

Bij dit bevel wordt verder het algemene doel van het Avondmaal des Heeren, zowel van het bedienen als het gebruiken, gevoegd, tot Mijn anamnēsis, gedachtenis of herinnering, hetgeen Paulus weergeeft, tot gedachtenis van Mijn dood. Want zo dikwijls, zegt Hij, als gij dit brood zult eten en deze beker zult drinken, zult gij de dood des Heeren verkondigen, dat is, vieren met belijdenis des geloofs en dankzegging, totdat Hij komt, dat is, weer verschijnt om te oordelen de levenden en de doden. Met deze laatste toekomst omschrijft Hij de duur van de wereld, en verklaart dat het gebruik van het Avondmaal des Heeren voortdurend zal zijn. Met dit doel is ook het andere zeer heerlijke te verbinden, namelijk de eenheid en gemeenschap met Christus, en het deelgenootschap aan al Zijne weldaden, hetwelk Paulus uitlegt in 1 Korinthe 10:16,17: Want, zegt Hij, één brood is het, zo zijn wij velen; en in hoofdstuk 12:13: En wij zijn allen met één drank gedrenkt tot één Geest.  

45.83 Het waardig gebruik - beproeving 

Voorts, gelijk deze gedachtenis en verkondiging van de dood van Christus het doel ervan is, zo wordt het waardig gebruik ervan door de apostel Paulus bepaald door een ieders voorafgaande zelfbeproeving, namelijk, of hij in het geloof is (2 Kor. 13:5) en ernstig berouw gevoelt, volgens dat zeggen van Paulus, ‘maar de mens beproeve zichzelven, en ete alzo van dat brood en drinke van die drinkbeker’. Door dit privaat zelfonderzoek, wordt dat, hetwelk door anderen en publiek geschiedt, niet opgeheven, maar bevestigd. Daarentegen is het een misbruiken, en eet en drinkt onwaardig, die niet onderscheidt het lichaam (evenzeer ook het bloed) des Heeren (vers 29), dat is beide symbolen, dit brood en deze beker, die door de sacramentele verhouding (schesis) het lichaam des Heeren en Zijn bloed zijn, van gewoon brood en wijn, en hun gebruik van elkander niet onderscheidt, namelijk het heilige niet van het profane, volgens hetgeen staat in vers 34, ‘Doch zo iemand hongert, die ete thuis, opdat gij niet tot een oordeel samenkomt’, en eigenlijk het lichaam zelf dat aangeboden wordt in werkelijkheid veracht en schande aandoet; en dienvolgens wegens het hevig onrecht aldus aan Christus aangedaan, schuldig wordt aan het lichaam en bloed des Heeren (vers 27) en zichzelven een oordeel eet en drinkt, dat is de straf van een gericht, en Gods kastijdingen en de dood zelf zich op de hals haalt (vers 29, 30).

45.84 Het nieuw drinken 

Door Mattheüs en Markus wordt daaraan toegevoegd de herinnering van Christus aangaande Zijn heengaan, en het nieuwe hemelse leven, waarin Hij hen tot deelgenoten hebben zal, wanneer Hij zegt, Ik zeg u echter, Ik zal van nu aan niet drinken van de vrucht van de wijnstok, tot op die dag dat Ik die met u nieuw zal drinken in het Koninkrijk Mijns Vaders. Welke woorden bij Lukas op de paasmaaltijd betrokken worden. Of ze nu door hen naar hun eigen orde en plaats herhaald worden, of dat ze door Christus tweemaal herhaald zijn, is onzeker. Ze zijn althans koinoos en analogoos op beide, zowel het paasmaal als de sacramentele maaltijd, te betrekken.

45.85 Het nieuw drinken (2) 

Het ‘echter’ dat bij Mattheüs en Markus staat, is bij Lukas ‘want’, om de reden aan te geven waarom Hij hun die afscheidsbeker (apolutikon) verschaft. Door ‘vrucht van de wijnstok’ wordt omschrijvend de wijn verstaan, zoals hier gezegd wordt ook nog na de heiliging (consecratio) en het gebruiken. Zeker wordt hetzelfde analogoos van het brood verstaan, gelijk uit Lukas duidelijk is.

Bovendien zegt Hij dat Hij niet meer van deze (eidikoos) zal eten en drinken (apo koinou) uit het volgende woord, met u, herhaald. Hij had dus zelf met hen gedronken, en Hij had voorgeproefd, voordat Hij die aan de Zijnen gaf. Want zo heeft Hij zelf dit sacrament, gelijk tevoren de Doop in Zichzelf willen beginnen en wijden. Hetgeen bij Hem ook een bijzondere betekenis, te weten van de dood, gehad heeft (Matth. 20:22 en 26:39; Joh. 18:11). Vervolgens stelt Hij een grens van dat onthouden, wanneer Hij zegt, van nu af, of meer. Weliswaar drinkt Hij na de opstanding met de apostelen (Hand. 1:4 en 10:41), maar overeenkomstig de bedeling (oikonomikoos), niet op de gewone wijze van het tegenwoordige leven, maar om het geloof aan de opstanding te sterken. Hij wijst echter een hervatting aan, wanneer Hij zegt, ‘totdat Ik die nieuw zal drinken’, dat is, ‘anders’. Zoals ‘nieuwe tongen’ (Mark. 16:17). Bij Lukas worden het andere genoemd, of die verschillen van de gewone. Er wordt toch verstaan een daaraan gelijk, en van het eigenlijke gaat Hij over tot het overdrachtelijke, zo dat het hetzelfde is en niet hetzelfde, zoals Christus dikwijls doet (Joh. 3:13 en Joh. 6:27,32; enz.) Hij voegt erbij met u, met opnemen van hen in dezelfde conditie en genieting van zaligheid, door het drinken betekend; en dat in het Koninkrijk Mijns Vaders, hen voerende van het rijk van de genade tot het rijk van de heerlijkheid, en het laatste doel van dit sacrament verklarende (Luk. 22:29,30).

45.86 De lofzang 

Tenslotte wordt er een dankzegging aan verbonden, en toen zij de lofzang gezongen hadden, gingen zij heen naar de olijfberg: versta dat Christus voorzong, en de apostelen medezongen. Welke die lofzang geweest is, wordt niet verhaald. Burgensis merkt op dat het Psalm 113 met de 5 volgende geweest zijn, die door de Hebreeën ook heden het grote Halleluja, dat is de grote lofzang genoemd worden, die zij op de plechtige feesten, voornamelijk van het pascha, ter herinnering van de bevrijding uit Egypte plachten te zingen. Waarom zouden wij het niet op dat heerlijke gebed Johannes 17 betrekken? Christus heeft voorzeker door de dankzegging zowel bij het beginnen als bij het beëindigen van deze heilige handeling, een voorbeeld voor de Kerk bij de praktijk of het gebruik van dit sacrament nagelaten.

45.87 Conclusie 

En dit is ons duidelijk en volledig gevoel en aangaande het Avond maal des Heeren uit het woord van God, waardoor wij de integriteit en de waarheid van de tekenen en de betekende zaak, hun onderling relatieve (schetikè ) verbinding en vereniging, alsook het gebruik en de uitwerking hebben uitgelegd en bevestigd. Hetgeen bescheiden verstanden voldoen, de vertroosting van de gelovigen dienen, en aan de geschillen onder de broeders paal en perk zal kunnen stellen, als vooroordeel en twistgierigheid verre zij, welke de kerk Gods niet heeft (1 Kor. 11:16), en de vromen niet past (Filipp. 2:3).

Clemens van Alexandrië in Paedagogus boek 2, hoofdstuk 2

Hijzelf heeft ook de wijn gebruikt, want Hijzelf was ook mens; en Hij heeft de wijn gezegend, toen Hij zeide: ‘Neemt, eet, dat is mijn bloed.’ Het bloed van de wijnstok, het Woord, dat voor velen vergoten wordt tot vergeving van de zonden, betekent allegorisch de heilige stroom van de vreugde. En kort daarna: Wat de wijn echter zou zijn, die Hij gezegend heeft, toont Hij weer door tot de discipelen te zeggen: ‘Ik zal niet drinken van de vrucht van deze wijnstok, totdat Ik die met u zal drinken in het Rijk van Mijn Vader.’

Cyprianus in Sermone de Unctione Chrismatis, et aliis sacramentis

De Heere heeft bij de tafel, waarop Hij de laatste maaltijd met de apostelen gedeeld heeft, met eigen handen het brood en de wijn gegeven, maar aan het kruis heeft Hij Zijn lichaam in handen van de krijgsknechten overgegeven om te verwonden, opdat Hij de zuivere waarheid en de ware zuiverheid de apostelen meer verborgen ingedrukt aan de volken voor zou stellen, hoe wijn en brood het vlees zou zijn en het bloed, en op welke manier de oorzaken met de effecten overeenkwamen, en de verschillende namen of gedaanten tot een wezen teruggebracht zouden worden, en de betekenende en betekende dingen van hetzelfde naar de woorden geschat zouden worden.

Chrysostomus, ad Caesarium monarchum

Voordat het brood geheiligd wordt, noemen wij het brood; wanneer echter de Goddelijke genade het heiligt, door middel van de priester, is het wel bevrijd van de naam van brood, want het is de benaming van lichaam des Heeren waardig geacht, ook al blijft de natuur van brood erin.

Rabanus Maurus, de Institutionr Clericorum, boek 1, hoofdstuk 31

De Heere heeft er de voorkeur aan gegeven dat de heilstekenen (sacramenta) van Zijn lichaam en bloed door de mond van de gelovigen ontvangen zouden worden, en tot hun voeding teruggebracht zouden worden, opdat door een zichtbaar werk een onzichtbare uitwerking getoond zou worden. Want gelijk de materiële spijs uitwendig het lichaam voedt en in het leven houdt, zo voedt en versterkt ook het Woord van God inwendig de ziel. En een weinig verder: het sacrament wordt met de mond ontvangen, door de kracht van het sacrament wordt de inwendige mens verzadigd; Het sacrament wordt tot voedsel van het lichaam teruggebracht, door de kracht van het sacrament echter wordt de waardigheid van het eeuwige leven verkregen, enz. Zoals dit dus in ons veranderd wordt wanneer wij dit eten en drinken, zo worden wij ook in Christus' lichaam veranderd wanneer wij gehoorzaam en godvruchtig leven, enz. En dus omdat brood het hart van het lichaam sterkt, daarom wordt dat het lichaam van Christus genoemd; maar omdat de wijn bloed in het vlees bewerkt, daarom wordt die op het bloed van Christus betrokken.

Christianus Stabulensis, Expositio super librum generationis in Matth.

De Heere heeft aan Zijn discipelen het sacrament van Zijn lichaam gegeven tot vergeving van de zonden, en tot bewaring van de liefde, opdat zij Zijner gedachtig gemaakt altijd dat in een figuur zouden doen wat Hij voor hen zoude geven, en zij deze liefde niet zouden vergeten. Dit is Mijn lichaam, dat is, in een sacrament, enz.