Navigatie
Synopsis - Overzicht van de zuiverste theologie

Synopsis - Overzicht van de zuiverste theologie

De Synopsis Purioris Theologiae kan worden beschouwd als het begin van de theologische verwerking van de tijdens de Dordtse synode opgestelde leerregels.

Hoofdstuk 43

Over de sacramenten in het algemeen

Andreas Rivetus

43.1 De sacramenten 

Stelling 1. Daar de gehele bestaanswijze van de kerk gelegen is in de eenheid van de leden met het Hoofd Christus, doch de leden van Christus niet geboren worden maar worden (fiant), en wel doordat God werkt door het Woord, in de bediening van het Evangelie, is het zeer wel de moeite waard geweest, dat de roeping van diegenen bekend werd, door wie wij geroepen worden in de gemeenschap van Jezus Christus. Maar het is niet minder noodzakelijk, dat wij de voornaamste delen van hun bediening naspeuren; opdat wij, daar we leren kennen wat God door die mensen, die anders aarden vaten zijn, ons aanbiedt, ze zeer in waarde houden om huns werks wil (vgl. 1 Thess. 5:13).

43.2 De sacramenten (2) 

Nadat derhalve over de roeping en het ambt van de dienaren van de kerk, in het algemeen rechtstreeks gehandeld is, en alles wat eigenlijk tot de bediening van het Woord behoort, tot hiertoe overvloedig genoeg is uiteengezet, vereist de goede orde, dat wij over de sacramenten, die de Heere als aanhangselen bij het Woord gevoegd heeft, een uiteenzetting beginnen. En dat wij ten eerste hun aard en oorzaken; ten tweede de uitwerking, het verschil naar de onderscheiden tijden van de kerk; en ten slotte het getal van die welke tot het einde van de wereld ten nutte van de christelijke kerk zijn ingesteld, in het kort uitleggen en bepalen.

43.3 De naam sacrament, mustérion (verborgenheid) 

Het is zeker dat de naam ‘sacrament’, aangezien het een Latijnse is, in de authentieke tekst van de Heilige Schrift niet aanwezig is, en ook niet bij enig uitlegger gevonden wordt, op die plaatsen waar die zaken uitgelegd worden, die sacramenten plegen genoemd te worden. Maar de oude Latijnse theologen hebben het Griekse woord mustérion zo vertaald. De Griekse vaders hebben dat woord gebruikt om de heilige plechtigheden aan te duiden, die zekere verborgen betekenis hebben, en iets anders zijn dan zij betekenen. Zij bezigen daarbij, om de allerheiligste dingen aan te duiden, hetgeen oudtijds toegepast was op de schandelijkste plechtigheden. In navolging van hen hebben de Latijnen, toen zij zagen dat de krijgseed (stratiootikon horkon), die bij Herodianus in boek 8 (Geschiedenis van het keizerrijk) wordt geheten tês Romaioon archès semnon mustérion, ‘een plechtig mysterie van het Romeinse keizerrijk’, sacrament genoemd werd van het wijden (a sacrando), en die de krijgseed aflegden, militiae sacratos, dat is ‘tot de krijgsdienst gewijden’, hetzelfde woord ook gebruikt om die heilige dingen uit te leggen waardoor wij Gode toegewijd worden.

43.4 Satar en mistar (Hebreeuws) 

Dat beide woorden, zowel ‘Mysterie’ (dat wij van het Hebreeuwse satar (verbergen), en daarvan mistar (verborgen zaak, geheim) afleiden, met terzijde laten van de beuzelingen van de Griekse grammatici) alsook ‘sacrament’, gelijk ook de Hebreeuwse en Chaldeeuwse woorden sod en raza, om welke uit te drukken de oude Bijbelvertaler het woord sacrament gebruikt heeft, dat deze woorden mysterie en sacrament breder betekenis hebben, en voor vele andere zaken passen dan die heilige plechtigheden, stemmen allen toe; zodat diegenen heel belachelijk zijn, die ons uit het woord mysterie en sacrament, sacramenten in eigenlijke zin willen halen. Wij zijn niet onwillig die (woorden) te gebruiken, al zijn ze wat de zaak aangaat, niet geschreven (agrafa), nadat eerst de gelijkheid van benaming (homonumia) onderscheiden is, op die voorwaarde echter, dat ze niet als noodzakelijk en tot het geloof behorende opgedrongen worden, op dezelfde rang gesteld als de zaken zelf. Wanneer er over die zaken uit de Schrift zekerheid is, oordelen wij dat er over de woorden niet getwist moet worden, en ook moeten de woorden niet zomaar verworpen worden die vanouds in de kerk in gebruik geweest zijn, zonder enige nieuwigheid in de leer van de profeten en apostelen zelf. Bellarminus misleidt dus en wordt misleid wanneer hij met Luther, Zwingli enz. een twist begint alsof zij van die woorden geheel en al een afkeer zouden hebben. (Bellarminus, De sacramtis in genere, deel 3, boek 1, hoofdstuk 7).

43.5 Satar en mistar (Hebreeuws) (2) 

Wat de zaak betreft, het woord sacrament in bijzondere zin genomen, wordt óf relatief óf absoluut verstaan. Relatief en eigenlijk wordt het genomen voor een teken: Overdrachtelijk (Metony mice) echter voor de betekende zaak. Absoluut evenwel en dat een deel voor het geheel genomen (Synecdochisch) voor beide. En naar gelang van die verschillende opvattingen, worden er ook verschillende definities opgemaakt.

Definities

Op de eerste opvatting hebben bijna alle definities van de ouden betrekking gehad, die ook door de meeste nieuweren gebruikt of nagemaakt zijn, bij wie ‘een sacrament is de zichtbare gedaante (forma) van een onzichtbare genade’; of enig zichtbaar teken, van Godswege voor de kerk ingesteld, door het gebruik waarvan Christus met zijn weldaden, door zekere passende overeenkomst (analogie) betekend wordt, en aan de zielen van de gelovigen verzegeld wordt.

 

43.6 Satar en mistar (Hebreeuws) (3) 

Bij de tweede (opvatting) echter hebben degenen die het soortbegrip van het sacrament in de handeling stellen, dat in het algemeen zo beschreven, dat het een heilige handeling is, van Godswege ingesteld, waarbij God, door zekere overeenkomende analogie van de tekenen met de betekende zaken, naar zijn belofte, verklaard in het Woord aan de instelling verbonden, de zaligmakende genade in Christus aan onze zielen aanbiedt en verzegelt; en wij wederkerige trouw en eerbied jegens Hem betuigende, onze afscheiding van de wereld, en een wederkerige gemeenschap onder elkander bekrachtigd geloven.

43.7 "sacramentariers" 

Nu wij volgens de tweede opvatting over de sacramenten zullen handelen, spreken wij niet van tevoren een oordeel uit over de gevoelens van diegenen, die stellen dat het soortbegrip van het sacrament het teken is, en wij keuren de nutteloze uiteenzettingen niet goed van degenen die angstvallig vragen, tot welke categorie het sacrament behoort, van relatie of van actie, of het een reëel bestaand ding is of een rededing, of het een aggregaat is of op zichzelf bestaat? Voornamelijk van diegenen die, door twistvuur weggerukt, met misbruik van de naam van Luther als een efod van Gideon, twisten verwekken waaraan Luther vreemd geweest is; en terwijl hun genoeg bekend is, dat een sacrament naar gelang van de verschillende opvatting verschillend kan worden gedefinieerd, en dat ook somtijds toestemmen, angstig arbeiden, en om zich heen slaan, om de handeling in de definitie als soortbegrip vast te stellen, alsof er over het belangrijkste van de zaak gehandeld werd, en ons, zelfs tegen onze dank, naar de tegenovergestelde kant willen trekken.

43.8 Causa efficiens 

De bewerkende oorzaak en auteur van het sacrament is God alleen, Die, daar Hij alleen genade kan toebrengen, ook alleen een teken van genade kan instellen.

Daar echter Christus Jezus de Middelaar tussen God en de mensen, tegelijk met de Vader God is, schrijven wij Hem ook dezelfde macht toe, dat Hij als hoogste Priester de Insteller en Auteur van Zijn sacrament is (gelijk Pseudo-Cyprianus, de auteur van het Sermo de ablutione pedum, het heeft) aan Christus, zeg ik, God-en-mens (theanthroopos) met inachtneming altijd van die onderscheiding van de ouden, ‘dat het Woord werkt wat des Woords is, en het vlees uitricht wat des vleses is, waarvan wij echter in de persoon waarin het bestaat’, niet ontkennen dat het sacramenten ingesteld heeft; hoewel wij ontkennen dat op de menselijke natuur in zichzelf, als op het begin van handelen, betrokken moet worden, wat gelijk die van de andere zijde (hoi ex enantias) toegeven, van de Goddelijke uitnemendheid en majesteit afhangt.

43.9 Causa efficiens (2) 

God bewerkt dan het sacrament door het woord van de instelling, waarin een bevel ligt over de plechtigheid die waargenomen moet worden, en aan de plechtigheid toegevoegd een belofte van genade, van gemeenschap (koinonia) aan Christus en Zijn weldaden, welke van de belofte van het Evangelie niet verschilt, als wij op de betuiging zelve van de weldaden van het Evangelie letten; maar alleen dit buiten de andere beloften van het Evangelie heeft, dat ze de symbolen tot sacramenteel gebruik wijdt en heiligt, opdat bij een recht gebruik daarvan, uit kracht van de Goddelijke instelling, verordening en belofte, de betekende hemelse zaken, voorgesteld en verzegeld worden: op welke wijze de aardse symbolen tot een nieuwe en betere staat overgebracht worden, weliswaar niet met verandering van de substantie, of met indruppelen van zekere innerlijke hoedanigheid; maar in zoverre zij een andere verhouding (schesis), en gebruik ontvangen.

43.10 Geen toverkracht. Het woord bij het sacrament 

Wanneer iemand in deze zin de woorden van de instelling ‘werkende’ (operatoria) noemt (hoewel wij ons liever van dat woord willen onthouden, opdat niemand zou menen dat er enige subjectieve kracht ligt in de klank of de hoeveelheid van de woorden), zullen wij daar niet veel tegen strijden; wanneer iemand, zeg ik, de verandering van het element in een sacrament onder deze zegswijze alleen maar verstaat; als hij maar tevens erkent dat ook het woord van de prediking tot de ware bestaanswijze van het sacrament noodzakelijk is, waaronder wij verstaan het woord dat gepredikt en geloofd is.

Ofschoon dit met weinige woorden geschiedt, want wij vereisen geen lange predicaties of homilieën, gelijk zij het noemen, voor het wezen van het sacrament, maar voor een passende wijze van publieke bediening; en omdat Bellarminus deze niet onderscheidt, valt hij Calvijn tevergeefs aan, die niet anders vereist heeft dan Augustinus met die overbekende woorden, ‘Het woord komt bij het sacrament, en het sacrament wordt ook zelf als een zichtbaar woord; vanwaar die grote kracht van het water, dat het lichaam aanraakt en het hart afwast, tenzij dan door de werking van het woord?’ Niet omdat het gezegd wordt, maar omdat het geloofd wordt (In Iohannis Evangelicum, traktaat 80). En hoe zullen zij in Hem geloven van Welken zij niet gehoord hebben? En hoe zullen zij horen zonder die hun predikt? (Rom. 10:14).

43.11 Geen toverkracht. Het woord bij het sacrament (2) 

Vandaar dat Christus het bevel van de bediening van de sacramenten verbindt met het bevel van de leer en de prediking (Matth. 28:28), welke bediening opgedragen is aan de uitdelers van de geheimenissen Gods, die ook Gods medearbeiders (Theou suner goi) genoemd worden, 1 Kor. 4:1 en 1 Kor. 3:9, weliswaar niet bij de instelling, die onmiddellijk van God is, maar bij de uitdeling, tot welke niemand onder voorwendsel van een noodgeval toegelaten moet worden, die hiertoe niet wettig geroepen is, en daarom moet de gewoonte van diegenen verworpen worden, die óf aan de leken óf zelfs aan vrouwen de macht geven enige sacramenten te bedienen, ja zelfs aan Joden, Turken en Heidenen. (Bellarminus, De Sacramentum baptismo, boek 1, hoofdstuk 7 ; genomen van Paus Nicholas I, Ad Consulta Vestra, en Decretum Gratiani, distinctie 4, ‘De consecratione’.

43.12 Gesteldheid van de Bedienaar 

Hoewel dan voor het ordelijk bedienen van het sacrament de roeping noodzakelijk is, wat het ambt betreft, oordelen wij toch niet, dat ‘de heiligheid van de persoon’ noodzakelijk is; maar omdat de dienaar in de naam van God, niet in zijn eigen naam, handelt bij deze bediening, ontkennen wij dat de waardigheid of onwaardigheid van de dienaren aan de integriteit of de uitwerking van de sacramenten iets kan toedoen of afdoen, zoals er niets van de waardigheid van het Woord van God werd afgedaan door diegenen die Christus verkondigden uit twisting, niet zuiver (vgl. Filipp. 1:16), in welke zaak wij dat zeggen van Thomas niet afkeuren, dat ‘het Instrument werkt niet naar eigen gesteldheid (forma), maar naar de kracht van degene door wien het bewogen wordt’, Summa theologiae, deel 3, vraag 64, artikel 5.

43.13 Gesteldheid van de Bedienaar (2) 

Wij stemmen toe dat de bedoeling om te doen wat God bevolen heeft dat in de kerk geschieden zal, bij de bediening van het sacrament, voor de Dienaar noodzakelijk is, om niet in zonde te vervallen; maar dat de intentie (bedoeling) behoort tot de bestaanswijze en het wezen van het sacrament, zodat het niet van kracht is zonder de intentie van de Bedienaar, ook wanneer de instelling van Christus en de andere dingen die bij het sacrament noodzakelijk zijn, in acht genomen worden, houden wij voor een heiligschennende leerstelling, waardoor de vastigheid van het geloof en van de troost wankel gemaakt wordt, welke wij van het ontvangen van de sacramenten verwachten; en volgens de pausgezinden, die de zaligheid van de mensen toeschrijven aan de sacramenten zelve, zal de zaligheid van de mensen van de willekeur van een goddeloze bedienaar afhangen, en zal de instrumentele oorzaak de handeling en de krachtwerking (efficacia) van de eerste oorzaak teniet doen.

43.14 Gesteldheid van de Bedienaar (3) 

Toch is het niet waar, dat wij willen dat er een waar sacrament bediend wordt, ‘of iemand het ernstig, dan wel schertsend, of ironisch, of met een andere bedoeling geeft, zoals om het lichaam te wassen, of te verfrissen, en lichtvaardig te bezoedelen en te besprengen’, gelijk Costerus ons door laster aanwrijft (Enchiridion controversiarum praecipuarum nostri temporis de religione, hoofdstuk 8). Want wij weten, dat de sacramentele handeling niet moet zijn een nabootsende bespotting, of een belachelijk spel. Daarom vereisen wij een bedienaar hiertoe geroepen, en alle uiterlijke omstandigheden door Christus ingesteld, en een plechtige en kerkelijke handeling, welke niet bij ieder mens, die op profane wijze afwast, en ook niet bij de papegaai van Bellarminus, die de woorden van de instelling horen laat, gevonden kunnen worden.

43.15 Materia 

Wij stellen met Ireneaus dat de materie van de sacramenten de ene aards, de andere hemels is (Adversus Haereses, boek 4, hoofdstuk 34). Want al wat er in de sacramenten is, komt óf in de uiterlijke zintuigen, en heeft de bestaanswijze van een teken, óf het is een geestelijke of hemelse zaak, door die uiterlijke betekend. Van deze wordt het eerste gewoonlijk het teken, het andere het betekende genoemd.

43.16 Geen natuurlijke tekenen 

Daar er nu onder de tekenen sommige natuurlijk zijn, andere ingesteld, en deze weer wonderlijk of ontstellend, en andere zonder wonder, stellen wij de sacramentele niet onder de natuurlijke. Want hoewel ze ‘gelijkenis hebben met die zaken waarvan ze sacramenten zijn, en als ze dat niet hadden zouden het geen sacramenten zijn’ (Augustinus, Epistola 23 ad Bonifacio), is toch de natuurlijke gelijkenis geen absoluut vereiste, maar alleen de morele, die van de instelling en de wil afhangt, en wel bij de sacramenten de Goddelijke; gelijk wij boven aangetoond hebben. Wij ontkennen echter niet, dat het passender was dat er zaken uitgekozen werden die ook enige natuurlijke analogie hadden, hetgeen gelijk vaststaat bij onze sacramenten geschied is; ‘die eer kunnen hebben als religieuze dingen, doch geen ontsteltenis kunnen wekken, als wonderlijke dingen’ (Augustinus, De Trinitate, boek 3, hoofdstuk 10) en daarom ook niet onder de ontstellende tekenen geplaatst kunnen worden.

43.17 De ingestelde tekenen en zegelen 

Voorts, daar er onder de gegeven, of ingestelde tekenen, ook de Goddelijke, sommige zijn die alleen maar herinnerend (mnêmo neutika) zijn, d.i. tot dit gebruik ingesteld, dat ze alleen maar monumenten zijn van zaken die verleden zijn, gelijk de twaalf stenen, uit de bedding van de Jordaan opgenomen, tot een getuigenis van het uitdrogen van de rivier; andere beduidende (sêmantika), die een tegenwoordige of toekomstige zaak betekenen, gelijk de regenboog in de hemel; nog andere ten slotte, om behalve de herinnering van verleden dingen, ook te betuigen, dat datgene om hetwelk te betekenen zij aangewend worden, waarlijk en inderdaad gegeven wordt, en om de belofte ervan in degenen die eraan deelnemen als met een ingedrukt zegel te verzegelen, brengen wij de sacramentele tekenen tot die laatste soort terug, dat ze deels aan het verleden herinnerend (mnemoneutika) zijn, deels zegelen (sfragides) van tegenwoordige en vervolgens toekomstige dingen.

43.18 Zichtbare tekenen van Goddelijke zaken 

Bij de sacramentele handeling nu worden twee delen van de tekenen beschouwd; het ene daarvan is elementair, het andere ceremonieel; het eerste heeft betrekking op de substantiële zaak, het laatste op de handeling en de ritus. Wij noemen toch de substantiële zaak in het sacrament, dat alles, wat van het gewone gebruik, naar de instelling van God afgezonderd is, en bestemd om inwendige en geestelijke zaken te betekenen, te verzegelen, te verschaffen. De bestaanswijze van de sacramenten vereist toch zulk een zaak, die niet slechts in het algemeen waarneembaar, maar ook in het bijzonder zichtbaar is. Want het Woord is ook een zichtbaar teken, dat van het sacrament duidelijk onderscheiden wordt, en wel als hoorbaar (akouston) van zichtbaar (horaton). Daarom heeft Augustinus de sacramenten genoemd, ‘zichtbare woorden en zichtbare tekenen van Goddelijke zaken’(De catechizandis rudibus, hoofdstuk 26). Ook wijst de Catechismus van het concilie van Trente dat niet af, wanneer hij definieert, ‘het sacrament is een zichtbaar teken van een onzichtbare genade, tot onze rechtvaardigmaking ingesteld’ (Deel 2, hoofdstuk 1, sectie 3).

43.19 Bellarminus wijkt af van het concilie 

Bellarminus wijkt dus verkeerd af van de woorden van het concilie, ja van de waarheid zelf (1) als hij beweert ‘dat het voor de natuur van een sacrament genoeg is als het door enig zintuig waargenomen wordt, en dat het gehoorzintuig niet uitgesloten moet worden, daar de alleruitnemendste van alle tekenen die zijn, welke door dit zintuig waargenomen worden.’ Die heeft Christus een twist moeten aandoen, wanneer Hij bij de alleruitnemendste sacramenten van Doop en Eucharistie, het onedeler soort tekenen heeft uitgekozen, namelijk het zichtbare liever dan wat met het oor waargenomen wordt; ja ook zijn tweede Niceense concilie, dat zo dikwijls die verzuchting slaakt: ‘Een beeld is beter dan een redevoering’; ook met gebruikmaken van dat woord van de dichter: ‘wat door de oren binnengebracht is, wekt de zielen al te traag op, enz.’; toch sluiten wij bij de sacramenten het zintuig van het gehoor niet uit, maar wij tonen aan, dat de woorden waarvoor het gehoor noodzakelijk is, bij de zichtbare bestanddelen gevoegd, het sacrament samenstellen.

43.20 De sacramentele handeling 

De handeling is een plechtigheid door God ingesteld, waar te nemen zowel door de Dienaar van God die het ambt uitricht, als door de gelovige die het ontvangt; daar deze (handeling) een deel van het teken uitmaakt, is ze alleen uitwendig, want de inwendige handeling behoort niet tot de riten, ceremoniën en tekenen, maar tot het ontvangen van de betekende zaak. Beide tekenen dus die in de uiterlijke zintuigen inkomen, voeren in onze geest andere, geheel geestelijke en hemelse zaken binnen, en stellen zaken voor, die verstaan en door het geloof verzegeld moeten worden.

43.21 De geestelijke zaken 

Die zaken dan zijn, Christus zelf , met al Zijn weldaden, die ons door het geloof toegepast moeten worden. Want Christus is over het geheel de zaak van het sacrament, wat de Persoon aan gaat, omdat Hij geheel aan de gelovige ziel wordt verschaft, tot een geestelijke gemeenschap (koinoonia), en wat de verdienste  aangaat, omdat door de sacramenten de waarheid en de kracht van de dood van Christus, door welke Hij ons het leven verkregen heeft, wordt voorgesteld en bevestigd. Hieruit vloeit voort de gemeenschap aan al de weldaden van Christus, en wel de ‘gerechtigheid, wijsheid, heiligmaking, verlossing,’ tot welke hoofden ze door Paulus worden teruggebracht (vgl. 1 Kor. 1:30). Want hoewel Christus het ware en natuurlijke lichaam teruggehouden heeft, wordt Hij niettemin terecht de geestelijke en hemelse zaak, in het sacrament betekend, genoemd: omdat Hij in die geheimenissen wordt voorgesteld, niet aan de lichamelijke zintuigen en op lichamelijke wijze, maar om met de geest te aanschouwen, en met de hand van het geloof aan te nemen; waaruit het verschil blijkt tussen het teken en de betekende zaak.

43.22 De forma sacramenti 

De gestalte van het sacrament, voor zover het een heilige handeling is, resulteert uit de handeling zelf, zowel van God, die tegelijk met de Dienaar aanbiedt en geeft, als van de mens, die tegelijk met ziel en lichaam ontvangt: maar voor zover het sacrament beschouwd wordt in de categorie van de relatie, is de innerlijke en eigenlijke gestalte (forma) ervan, die allerschoonste analogie en verhouding (analogia et schesis) tussen het teken en de betekende zaak, en de wederzijdse relatie van die beide, waarvan gene in de vergelijking en de gelijkenis van de uitwerkingen, deze in de verhouding van het teken tot de betekende zaak bestaat, waaruit de eenheid ontstaat, die wij de sacramentele noemen; omdat deze (eenheid) door het woord van de instelling als door zekere uiterlijke bijkomstigheid (adjunctum) ons beduid wordt, is ook aan de woorden zelf soms de naam van "gestalte" (forma) gegeven, maar dan overdrachtelijk (metonymice), niet in eigenlijke betekenis.

43.23 De analogie niet buiten het sacrament 

Ook is het niet waar wat sommigen tegenwerpen, dat zulk een analogie buiten het sacrament plaats heeft; de sacramenten van het Oude Testament duidelijker en heerlijker stelt dan die van het Nieuwe Testament; de offers met de sacramenten verwart, en indraagt dat er een sacrament kan zijn zonder sacramentele handeling. Want zij feilen, wanneer zij van de soort tot het bijzondere geval (a genere ad speciem) argumenteren; van iedere analogie tot de sacramentele, die elders niet gevonden wordt, hetzij in de woorden, hetzij bij de offers, en ook niet in het teken buiten in aanmerking nemen van de sacramentele handeling; bovendien misleiden zij hierin, dat zij die sacramentele analogie in de physische betekenis alleen stellen, niet in de morele ‘betekening’, en in de ‘verzegeling’ en ‘verschaffing’ die van de instelling van God afhangt; van deze, en niet van de natuur van de tekenen, hangt de voortreffelijkheid en de duidelijkheid van de sacramenten af.

43.24 De Unio sacramentalis 

Uit hetgeen gezegd is, valt genoeg af te leiden, dat wij generlei eenheid van de tekenen en de betekende zaken in de sacramenten stellen, of een verbondenheid, hetzij een physische, zoals van stof en vorm, of van subject en accidens, door daarin bestaan (per inexistentiam); of een plaatselijke, door onafscheidelijkheid (indistantia); of ook een geestelijke, door instorting van enige kracht in het teken zelf verborgen; maar een relatieve, en sacramentele, waardoor echter de zaken zelve waarlijk én voorgesteld én verzegeld worden aan de gelovigen, maar om op geestelijke wijze te ontvangen.

43.25 Geen natuurlijke oorzaken van de genade 

Hieruit volgt dus, dat de sacramenten niet de natuurlijke oorzaken van de genade zijn, of de primaire, of ook de instrumentele; hetzij door enige inklevende hoedanigheid, hetzij door een beweging van God, die het sacrament tot zulk een uitwerking opheft, welke het bereikt; gelijk Bellarminus wilde. Hij geeft zelf toe dat dit gevoelen niet zeker is, en door andere Scholastieken bestreden wordt, die stellen ‘dat God alleen de genade voortbrengt bij de aanwezigheid van de sacramenten (1) (De Sacramentis in genere, boek 2, hoofdstuk 11). Zodat het sacrament hiertoe niets uitwerkt, maar alleen begeleidt, of voorafgaat’. Zij halen het voorbeeld aan van ‘een Bul waardoor voor iemand een praebende verkregen wordt, daar die toch niets uitwerkt, en daarin ook niet enige kracht aanwezig is, maar daarin slechts aanwezig is de bekendmaking van de wil van de paus (2) (Nicolaus de Niise, Resolutio theologorum inscriptum, traktaat 6, deel 1, punt 3, vraag 1) of gelijk een loden zegel door de koning ingesteld, opdat ieder die dat aanbrengt honderd gouden munten ontvangt, in het algemeen de oorzaak van dat ontvangen genoemd kan worden,’ enz. (3) (Willem Hessels van Est, In quartum librum Sententiarum commentaria, boek 4, distinctie 1, sectie 5).

43.26 Het opus operatum 

Ofschoon dan Bellarminus verschillende van zijn meningen over de wijze waarop de sacramenten de oorzaken van de genade zijn, zó tracht te verheffen dat daarvan geen schade ondervindt hun algemeen gevoelen van ‘het werk’ dat zij vreemd ‘gedaan’ noemen, waarmee zij leren ‘dat de uiterlijke handeling alleen daadwerkelijk, allernaast en instrumenteel de genade van de rechtvaardigmaking uitwerkt’, heeft toch Gregorius van Valencia (De efficacia sacramenta, hoofdstuk 2) anders geoordeeld, waar hij, nadat hij het gevoelen heeft aangehaald van Bonaventura, Scotus, Durandus, Occam, Gabriel, Richardus, enz. die leren, dat de sacramenten genade aanbrengen, niet omdat ze die voortbrengen, maar omdat God krachtens de toezegging bij het gebruik van de sacramenten, die (genade) voortbrengt en aanbiedt, opmerkt, ‘dat deze mening niets meer aan de sacramenten toewijst dan de ketters. En een weinig tevoren had hij gezegd, dat het niet onverdiend scheen dat zij juist datgene opheffen, wat naar hij zei volgens het geloof zeker was, namelijk dat de sacramenten ware oorzaken van de genade zijn’.

43.27 Het opus operatum (2) 

Deze geven toe, dat de sacramenten voor een groot deel bestaan in hun betekenis, en dat ze door te betekenen, of door de kracht van hun betekenis werken, omdat zij, als zij niets betekenden, niets zouden doen. Dat de betekenis echter, daar die een moreel iets is, niet fysisch werken kan, en dus ook de sacramenten niet, en dat ze geen genade bevatten, tenzij dan in zover de Goddelijke kracht die bijstaat; dat de vaders ontkennen, dat het water, door fysische werking, wederbaart of de Heilige Geest geeft. Dat het sacrament bovendien, wat de kracht en de wijze van voortbrengen van de uitwerking aangaat, terecht vergeleken wordt met de stem; terwijl deze in de lucht klinkt, verandert zij het verstand van degene die hoort, om iets te begrijpen, als een menselijk instrument, dat krachtens instelling betekenis heeft; dat ze echter het verstand niet beroert, dan door tussenkomst van de betekenis, welke iets moreels is (4) (Gilles de Conick, Jezuiet, Commentaria ac disputationes in universam doctrinam D. Thomae de sacramentis et censuris, deel 1, vraag 62, artikel 4, punt 1).

43.28 Luthersen 

Hoewel zij dan hierin te beschuldigen zijn, dat zij met verwerping van het voorbeeld van de gezonde woorden, ijdelspreking (keno foonia) invoeren, schijnen ze echter, wat de zaak aangaat, van beter gevoelen te zijn, dan zij die, hun naam liever van Luther dan van Christus afleidende, over het Woord en de sacramenten zó spreken, dat zij daaraan zelfs het aanbrengen van de genade en de rechtvaardigmaking toedelen; en terwijl zij het ‘gedane werk’ (opus operatum) met het woord verwerpen, toch niet minder krachtwerking aan de uiterlijke handeling toeschrijven, dan degenen die stellen dat de sacramenten ‘eigenlijke oorzaken van de genade’ zijn; en zij brengen de werking die aan God eigen is, en onmededeelbaar, onmiddellijk op de instrumenten over.

43.29 Gereformeerd gevoelen 

Wij hebben van beide laster te verduren, alsof wij blote, ijdele, en geheel werkeloze tekenen zouden stellen, wijl wij behalve de betekenis krachtens de instelling Gods daaraan ook hun verschaffing (maar op een wijze voor sacramenten geschikt) en verzegeling van de Goddelijke beloften toekennen, waaruit de verschillende figuurlijke spreekwijzen genomen worden, zowel in de Schrift als in het gewone gebruik van de kerk; daar de naam van de betekende zaak aan het teken gegeven wordt, gelijk Genesis 17:13: Mijn verbond zal zijn in ulieder vlees, en omgekeerd, gelijk 1 Korinthe 5:7: Ons Pascha is voor ons geslacht, namelijk Christus. Of daar aan het teken de eigenschap van de zaak toegekend wordt, gelijk Efeze 5:26: Haar gereinigd hebbende met het bad des waters door het Woord, of omgekeerd, Johannes 6:55: Mijn vlees is waarlijk spijs, en Mijn bloed is waarlijk drank.

43.30 Doel van de sacramenten 

Het eigenlijke doel van de sacramenten is, dat zij aan de gelovigen de belofte van het Evangelie verzegelen, en het geloof versterken, daar toch, evenals het Woord, zo ook de sacramenten middelen zijn, door welke God de harten van de gelovigen bewerkt en beweegt. Een bijkomstig en minder eigenlijk doel is echter, dat zij een betuiging zijn van eerbied jegens God, van liefde jegens de naaste, en panden van publieke belijdenis, die de Kerk van de ongelovigen onderscheiden.

43.31 Welke sacramenten zijn er? 

Het zal niet moeilijk zijn, uit deze definitie op te maken, welke naar gelang van de verschillende staat van de mensen, de door God ingestelde sacramenten zijn, hetzij voor de val onder het verbond van de werken, of na de val onder het verbond van de genade, waarop wij in de definitie voornamelijk het oog gehad hebben. Daar ze echter enige betrekking gehad hebben op het beloofde genadeverbond, toen de Kerk nog een kind was, onder de tuchtmeester gesteld, zoals de besnijdenis en het pascha geweest zijn, andere behoren tot het nu bevestigde verbond, zoals de Doop en het Avondmaal, is het duidelijk genoeg, dat er enig onderscheid gesteld moet worden tussen de sacramenten van het Oude en het Nieuwe Testament.

43.32 Verschil onder O.T. en N.T. 

Dit bestaat echter niet in de bewerkende oorzaak, die bij beide dezelfde is, en ook niet in de verhouding (schesis) en relatie of analogie van het teken en de betekende zaak, welke onder de belofte en het oude verbond geen andere geweest is, dan onder het bevestigde, gelijk er ook geen andere betekende zaak is. Want men moet niet ‘omdat één en dezelfde zaak nu eens door deze dan door die heiligheden en sacramenten hetzij gepredikt of geprofeteerd wordt, daarom ook nu eens deze, dan weer een andere zaak, of nu eens dit, dan weer een ander heil verstaan’, gelijk Augustinus juist zegt, Epistola 49; kortom, zij komen in de gehele algemene definitie overeen.

43.33 Verschil onder O.T. en N.T. (2) 

Zij verschillen dus alleen:

1e. In de eigenlijke plechtigheden (ritus), omdat die niet dezelfde zijn onder het Nieuwe, als onder het Oude Testament, waaronder moeilijker tekenen ingesteld zijn, onder de dienstbaarheid van de wet, dan na Christus in de staat van de Evangelische vrijheid.

2e. In aantal, omdat er oudtijds vele geweest zijn, nu minder.

3e. In wijze van betekenen, omdat de oude Christus die komen zou beloofden, de nieuwe de verschenen Christus verkondigen.

4e. In objecten, omdat de oude alleen de Joden van geboorte, of de jodengenoten uit de heidenen verplichtten, de nieuwe de Kerk van alle volken.

5e. In duur, omdat de oude tot op Christus hebben moeten blijven, onder wie de overdacht van het priesterschap geschied is; de nieuwe tot aan het einde van de wereld, op welke geen andere zullen volgen.

Tenslotte in duidelijkheid van de sacramentele woorden, en in veelheid en overvloed van nut, waarvan het eerste veel heerlijker is onder ons dan onder de ouden, het laatste groter en overvloediger. ‘Vandaar dat één en dezelfde ware religie toen met andere namen en tekenen dan nu, en eerst verborgener, daarna duidelijker; en eerst door een geringer aantal, daarna door meerdere, betekend en waargenomen wordt’ (Augustinus Epistola 49).

43.34 Dwalingen 

Hieruit blijkt, dat het gevoelen van diegenen vals is, die willen dat de sacramenten van het Oude Testament slechts voorbeelden (figuras) geweest zijn van de nieuwe; dat ze de rechtvaardig makende genade slechts afgeschaduwd hebben, niet verschaft, en die ook niet verzegeld hebben, welke de nieuwe in werkelijkheid bevatten, en aan allen die ze ontvangen door hun eigen kracht mededelen; terwijl de sacramenten van de oude wet in zichzelf onnut geweest zijn, en behoeftige elementen die de genade door zichzelf niet aangebracht hebben door het ‘gedane werk’ (ex opere operato), maar slechts ‘door het werk van de werkende (ex opere operantis), zoveel als de devotie van de ontvangende verdiende, gelijk geschiedt bij de uitoefening van andere vrome werken’. En niet minder bazelen zij, die willen dat de oude sacramenten slechts typen geweest zijn van afwezige zaken, dat met de nieuwe werkelijk en wezenlijk de zaak verbonden is, door de organen van het lichaam zelf te ontvangen.

43.35 Slechts twee sacramenten 

Wij beweren dan dat deze ‘weinige die voor de vele, en deze die zeer gemakkelijk te doen, en zeer verheven om te verstaan, en zeer rein om waar te nemen zijn, welke de Heere zelf en de Apostolische leer overgeleverd heeft’ (Augustinus, de doctrina Christiana, boek 3, hoofdstuk 9.) slechts twee zijn en niet meer, van welke het ene, dat is van de inwijding of wedergeboorte, het andere, dat van de voeding of het onderhoud: omdat er niet meer door Christus ingesteld zijn, en Hij alleen om deze te bedienen, bevel gegeven heeft aan de dienaren van het Nieuwe Testament, van welke Hij alleen, als het Hoofd, deelgenoot geworden is, opdat Hij die voor Zijn leden zou heiligen, opdat wij door enen Geest tot één lichaam gedoopt, allen een drank zouden drinken (Matth. 3:16 en 26:26;2 Kor. 5:6), Wij twijfelen er niet aan dat aan deze twee alleen de ware definitie van de sacramenten toekomt.

43.36 Geen onuitwisbaar karakter (merkteken) 

Dat er enige sacramenten zijn die een onuitwisbaar merkteken (character indelebilis) indrukken, dat is, zekere bijzondere hoedanigheid die ons aan Christus gelijkvormig maakt, die in de zielen, zelfs van de verdoemden overblijft, om welke reden zij niet herhaald kunnen worden, houden wij voor een nieuw verzinsel van de scholastieken. Over de aard hiervan bestaat er zelfs onder de uitvinders zelf nog geen eenstemmigheid; vandaar dat menigeen van hen openhartig toegeeft, ‘dat alles wat over het karakter gezegd wordt, voor een groot deel willekeurig is, en allerminst door de rede ondersteund’ (Gabriel Biel in Collectorium circa quattuor libros Sententiarum, distictinctie 6, vraag 6), hetgeen door hem naar ons oordeel met zeer veel reden gezegd is.

43.37 Niet afwijken van de Schrift 

Daar nu de ware dienst van God ons in de Heilige Schrift overvloedig voorgeschreven is, zo strijden wij er allerzeerst bij de bediening van de sacramenten voor, dat er van de regel van de Heilige Schrift niet afgeweken moet worden; daarom hebben wij met recht een afschrik van de heiligschennende stoutmoedigheid van de pausgezinden, die sacramentele ceremoniën aan de instelling van Christus hebben toegevoegd, waarvan zij beslissen dat ze zonder zware zonde niet kunnen worden nagelaten, dat ze verdienstelijk zijn, en zekere verborgen en geestelijke kracht hebben ter heiligmaking, en een deel van de Goddelijke verering uitmaken (Bellarminus, De sacramentis in genere, boek 2, hoofdstuk 30 en volgende).

43.38 Het nut van de sacramenten 

Het nut van de sacramenten blijkt genoeg uit de doeleinden boven beschreven; want om die goed te gebruiken, moeten ze door ons tot hun doel gebracht worden. En al is het dat er niet zulk een noodzakelijkheid van de sacramenten gesteld moet worden, dat zij de genade Gods daaraan bindt, of dat daarvan de zaligheid van de mensen absoluut afhangt, moeten wij ons toch wachten, dat we niet, door nalatigheid zondigende, ze als onnut, of weinig ter zake doende veronachtzamen; ondankbaar jegens Hem, Die: als wij lichaamloos geweest waren, ons blote en onlichamelijke gaven aangeboden zou hebben: maar omdat de ziel aan het lichaam verbonden is, heeft Hij ons de verstandsdingen (intelligibilia) in tastbare (sensibilia) verschaft (Pseudo-Chrysostomus, Ad populum Antiochenum Homila, preek 60)

43.39 Gebruik verplicht 

Dus moeten de sacramenten door God ingesteld om onzentwil, telkens weer en eerbiedig in ware boetvaardigheid en geloof gebruikt worden, opdat wij tot die dingen die ons beloofd worden om te geloven, te heviger bewogen worden, opdat niet de kracht van de sacramenten, veracht, heiligschenners maakt, of wij door verwaarlozen van het pand waardoor God Zich eigener beweging verplicht heeft, van de beloofde erfenis vervallen.

43.40 Gebruik verplicht (2) 

Laten wij dan, voortdurend de verschuldigde dank toebrengende voor de instelling van de sacramenten, en gedachtig aan de eed van trouw, waartoe wij bij het ontvangen van de sacramenten verplicht worden, als geestelijke strijders tegen satan, het vlees en de wereld een voortdurende strijd voeren; waarin wij door deze middelen geholpen, eindelijk daartoe mogen geraken, waar wij met het ophouden van de tekenen, de zaak zelve door zalig aanschouwen zullen bewonderen, en de eeuwige genieting zullen bezitten, na beëindiging van alle strijd in voortdurende vrede levende, met de Vorst des vredes Jezus Christus; Wien de heerlijkheid zij tot in eeuwigheid.

Toegift 
  1. Nadat de Canon van het Nieuwe Testament is opgesteld moet geen woord van instelling of Goddelijk bevel erkend worden, dat bij het element bijkomende, een sacrament maakt, als het in de geschriften van de apostelen of evangelisten niet is uitgedrukt.
     

  2. Geen sacramenten zijn ter zaligheid absoluut noodzakelijk.
     

  3. Ook zijn er gene uit onderstelling van het Goddelijk gebod, zo noodzakelijk, met noodzakelijkheid van middel, dat, als er geen verachting aanwezig was, en onmogelijkheid de oorzaak van de ontbering was, diegene van deelgenootschap van de zaligheid kan of moet worden uitgesloten, die het zichtbaar element niet heeft kunnen gebruiken .
     

  4. Het zevental van sacramenten heeft niet alleen in de Schrift geen vaste grond, maar kan ook niet bij enig kerkelijk schrijver, die in de eerste tien eeuwen geleefd heeft, nauwkeurig aangetoond worden.
     

  5. Niets heeft de bestaanswijze van een sacrament buiten het gebruik door God ingesteld.
     

  6. Geen ongelovige wordt deelgenoot van de zaak in het sacrament betekend.

Augustinus, Questionum in Heptateuchem, boek 3, vraag 84

God heiligt door een onzichtbare genade, door de Heilige Geest, en daar is ook de gehele vrucht van de zichtbare sacramenten. Want wat voordeel brengen de zichtbare sacramenten zonder die heiligmaking van de onzichtbare genade? De zichtbare Doop heeft geen voordeel gebracht aan Simon de Tovenaar, wien de onzichtbare heiligmaking ontbrak, enz. Diensvolgens wordt er afgeleid, dat de onzichtbare heiligmaking bij sommigen aanwezig geweest is en ten voordeel geweest is zonder de zichtbare sacramenten, die naar de onderscheidenheid van de tijden veranderd zijn; dat echter de zichtbare heiligmaking, die door de zichtbare sacramenten geschiedde, zonder die onzichtbare aanwezig kan zijn, doch niet ten voordeel kan zijn. En toch moet daarom het zichtbare sacrament niet veracht worden. Want de verachter ervan kan op generlei wijze onzichtbaar geheiligd worden.

Cyrillus van Jeruzalem, Catecheses 4

Dei peri toon theioon kai hagioon tes pisteoos musterioon, méde to tuchon aneu toon theioon paradidothai grafoon.

Dat is:

Men moet aangaande de Goddelijke en heilige geheimenissen van het geloof, zelfs niet het geringste buiten de Goddelijke Schriften overleveren.