Navigatie
Synopsis - Overzicht van de zuiverste theologie

Synopsis - Overzicht van de zuiverste theologie

De Synopsis Purioris Theologiae kan worden beschouwd als het begin van de theologische verwerking van de tijdens de Dordtse synode opgestelde leerregels.

Hoofdstuk 8

Over de Persoon van de Vader en de Zoon

Antonius Walaeus

8.1 Over de Vader en de Zoon 

Stelling 1. Daar er in de voorafgaande uiteenzetting over de hoogheilige verborgenheid van de Drie-eenheid in het algemeen gehandeld is, vereist de orde door ons tevoren gesteld, dat wij over de Persoon van de Vader en de Zoon afzonderlijk handelen.

8.2 Over de Vader en de Zoon (2) 

Wanneer wij de eerste Persoon in de hoogheilige Drie-eenheid ‘de Vader’ noemen, doen wij dat niet in betrekking tot de schepselen, die uit niets door God zijn voortgebracht; en ook niet tot de gelovigen, die aangenomen kinderen van God zijn, met het oog op welke God in de Schrift ook niet zelden Vader genoemd wordt; maar wij betrekken het op de Zoon Die van eeuwigheid door Hem gegenereerd is, en wij gebruiken het woord Vader hupostatikoos, of persoonlijk.

8.3 Over de Vader en de Zoon (3) 

Dat de Persoon van de Vader waarlijk een Persoon is, en van geen persoon zijn oorsprong heeft, wordt onder de christenen algemeen toegestemd. Wanneer dus door sommige orthodoxen gezegd wordt, dat Hij van Zichzelf is, en autofuès kai autogennètos, moet dit ontkennend, niet bevestigend worden verstaan; omdat Hij namelijk van niemand is, maar van Zichzelf en door Zichzelf van alle eeuwigheid bestaat.

8.4 Geen ander God in het Oude Testament 

Zijn ware en eeuwige godheid heeft ook geen christen in twijfel getrokken; tenzij dan dat de marcionieten en dergelijke een God de Schepper en Auteur van het Oude Testament, doch een ander Vader van Jezus Christus en Stichter van het Nieuwe Testament, lasterlijk, tegen de samenstemming van de gehele Heilige Schrift, verzonnen hebben, die ons overal één God en Vader voorstelt en voortdurend getuigt dat Dezelfde ook de Vader is van Jezus Christus en de Stichter van het Nieuwe Testament; met name echter Christus Zelf. (Matth. 11:25; Joh. 8:54); alsook de apostelen (Hand. 8:14; Gal. 3:17; Hebr. 8:8; enz.).

8.5 De Vader de Eerste Persoon 

Wij zeggen dan dat de Vader de Eerste Persoon is, zowel ten opzichte van Zijn zelfstandig bestaan (subsistentia), dat van geen ander Persoon is, en waarvan de Andere Hun oorsprong hebben. Alsook ten opzichte van de Goddelijke werken die naar buiten uitgaan, en van Hem als van de eerste Bron door de Zoon en de Heilige Geest worden afgeleid. Als ten slotte ook ten opzichte van de orde die de Heilige Schrift overal gebruikt, voornamelijk wel in de formule van onze Doop (Matth. 28).

8.6 De Vader de Eerste Persoon (2) 

De karakteristieke en innerlijke eigenschap van de Vader, waardoor Hij van de Zoon en de Heilige Geest persoonlijk (hupostatikoos) onderscheiden wordt, is de ‘actieve generatie’. Want hoewel ook de ‘actieve spiratie’ voor de Vader past, is die toch Zijn karakteristieke eigenschap niet, omdat ze Hem met de Zoon gemeen is.

8.7 Definitie van de generatio activa 

Deze actieve generatie is dan de inwendige en persoonlijke handeling van God de Vader, waardoor Hij op een geestelijke en onuitsprekelijke wijze Zijn Zoon, naar Zijn beeld, van eeuwigheid uit Zichzelf in hetzelfde Wezen voortgebracht heeft, en hetzelfde oneindige Wezen geheel, door diezelfde generatie aan Hem heeft meegedeeld. De afzonderlijke leden van deze definitie moeten door ons nauwkeuriger worden uitgelegd en bewezen.

8.8 Definitie van de generatio activa (2) 

Wanneer wij deze inwendige en personele generatie een handeling van God de Vader noemen, stellen wij die tegenover de schepping en regering van de dingen, die buiten God en Zijn Wezen uitgevoerd worden; ook stellen wij het tegenover de inwendige en inblijvende essentiële handelingen Gods, zoals de eeuwige voorwetenschap van alle dingen (Hand. 15:18), onze eeuwige verkiezing (Ef. 1:4); de prognoosis of de eeuwige voorbestemming van dat Lam voor ons te offeren in de laatste tijden (1 Petr. 1:20), enz. welke handelingen weliswaar inblijvend zijn en eeuwig, maar ze behoren tot het Wezen en zijn aan de Personen gemeen, omdat ze jegens de schepselen of tenminste ten opzichte van hen uitgevoerd worden; hoewel daarin ook een bijzondere en eigene wijze van handelen aangewezen kan worden.

8.9 Getuigenissen van de Schrift 

Van deze generatie worden ons door de Schrift zeer veel getuigenissen aan de hand gedaan, zoals ‘Gij zijt mijn Zoon, heden heb ik u gegenereerd’ (Psam 2:7); ‘Jehova bezat mij in het begin van zijn weg’( Spr. 8:22); ‘Toen er nog geen afgronden waren, was ik uitgegaan of ontvangen’ (Spr. 8:24). ‘Zijn uitgang is van het begin, van de dagen der eeuwigheid’ (Micha 5:1). Deswege wordt Hij genoemd ‘de eniggeboren Zoon van God, en wel eniggeboren van de Vader’ (Joh. 1:14), alsook ‘Gods eigen Zoon’ (Rom. 8:32);  ‘en geboren voor alle schepsel’ (proototokos pasès ktiseoos) (Kol. 1:15); en de Vader Zijn eigen Vader (Joh. 5:18). Hetzelfde duiden ook hoewel figuurlijk, de namen Wijsheid, Woord, Beeld, charaktèr en apaugasma aan, die hem toegekend worden (Spr. 9, Joh. 1; Kol. 1 en Hebr. 1) en zij wijzen zijn oorsprong en deze geboorte duidelijk aan.

8.10 De eeuwigheid van de generatie 

Dezelfde getuigenissen tonen ook de eeuwigheid van deze generatie aan, en nog vele andere daarenboven, die voor de eeuwigheid van zijn zelfstandig bestaan worden bijgebracht; ja ook de natuur zelf van deze generatie vereist dit. Want daar men moet stellen dat zij niet minder dan God de Vader zelf, noodzakelijk vrij van alle verandering en verwisseling is, volgt daaruit dat zij ook geheel en al alle begin van tijd mist. Want de Vader kan niet zonder de Zoon gedacht worden.

8.11 De eeuwigheid van de generatie (2) 

Gelijk dan deze generatie alle begin van tijd mist, moet men ook noodzakelijk toegeven, dat zij evenzo alle einde mist; want de voornaamste eigenschap van de eeuwigheid is, dat zij tevens geheel is en zonder elk einde. In de daad (actu) is ze dus, gelijk alle geestelijke generatie, voortdurend, en in de uitwerking (effectu) altijd volkomen, gelijk de zon voortdurend en onophoudelijk zijn licht voortbrengt, zonder enig afnemen of toenemen ervan. Want anders zou er de verandering toegeschreven worden van God de Vader die begint te genereren, genereert en met genereren ophoudt. Vandaar ook dat de ouden niet ongerijmd die plaats Psalm 2 ‘Heden heb ik u gegenereerd’, van deze daad van de generatie die eeuwig is en altijd dezelfde, hebben verstaan.

8.12 Deze generatie is inwendig en geestelijk 

Wanneer wij zeggen dat diezelfde generatie inwendig en geestelijk is, stellen wij ze tegenover het geboren worden van lichamen, bij welke het geborene uit de barende naar buiten komt. Wij stellen ze ook tegenover de meningen van verschillende ketters, die hier zeker uitvloeien of afvloeien of verdeling van het Goddelijk Wezen verzonnen hebben. Dit bewijst de identiteit van het Goddelijk Wezen in de Vader en de Zoon, welke wij een weinig hierna met onoverwonnen argumenten zullen bewijzen; alsook de gelijkenissen die in deze zaak door de Heilige Schrift worden voorgesteld, die in stelling 9 zijn uitgedrukt. Eindelijk bewijzen duidelijke plaatsen van de Heilige Schrift dit, voornamelijk de gezegden van Christus (Joh. 10:30), waar Hij verzekert dat de macht van Hem en de Vader dezelfde is, en in vers 38 betuigt Hij dat de Vader in Hem is, en Hij in de Vader, en dat ‘de Vader die in Hem blijft (menoon) deze werken doet’ (Joh. 1:10), hetgeen de Grieken emperichoorèsis, en de scholastieken wederzijds in elkaar opgaan (mutua circumincessio) genoemd hebben.

8.13 Weerlegging van de arianen 

Uit hetgeen hier gezegd is, wordt de kunstgreep van de arianen gemakkelijk ontknoopt, waarmee zij de oude vaders voorheen getracht hebben te verwarren. Namelijk, of de Vader zijn Zoon willende gegenereerd heeft, dan wel onwillend. Dat niet gezegd kan worden dat Hij onwillend gegenereerd heeft, en ook niet willende, omdat de handelingen van de wil vrij zijn, en derhalve ook niet kunnen zijn. Want het ware en zekere antwoord is dit, dat God de Vader Zijn Zoon gegenereerd heeft van nature; gelijk Hij goed, rechtvaardig en wijs is van zijn natuur, terwijl Zijn wil namelijk deze generatie, gelijk ook Zijn goedheid, rechtvaardigheid, wijsheid, altijd vergezelt en goedkeurt, maar daaraan niet voorafgaat en die niet voortbrengt, vandaar dat Hij ook de Zoon des welbehagens (eudokias), en zijner liefde (agapès autou) genoemd wordt (Matth. 17:5 en Kol. 1:13).

8.14 De generatie is mededeling van het gehele Wezen 

Dat echter de Vader door deze eeuwige generatie aan Zijn Zoon Zijn gehele Wezen meegedeeld heeft, bewijst Zijn gelijkheid met de Vader overtuigend in Johannes 5:18, waar gezegd wordt, dat Hij Zichzelf evengelijk, namelijk in Zijn spreken, gemaakt heeft aan God. En dat hij het ‘geen roof geacht heeft Gode evengelijk te zijn’ (Filipp. 2:6).  ‘De Vader heeft de Zoon lief, en toont Hem alle dingen die Hij doet, enz., want gelijk de Vader de doden opwekt en levend maakt, zo maakt ook de Zoon levend wie Hij wil, enz., opdat allen de Zoon eren gelijk zij de Vader eren’ (Joh. 5:20). Dit bewijzen overtuigend ook andere duidelijke spreekwijzen, die de Schrift elders gebruikt, zoals: ‘Gelijk de Vader het leven heeft in Zichzelven, zo heeft Hij ook de Zoon gegeven het leven te hebben in Zichzelven’ (Joh. 5:26). En ‘Ik en de Vader zijn een’ namelijk in macht en derhalve ook in Goddelijk Wezen (Joh. 10:30), gelijk in vers 33 door de Joden zelf terecht wordt afgeleid. En ‘Die’, namelijk de Heilige Geest, ‘zal Mij verheerlijken, omdat Hij het uit het Mijne zal nemen, en het u zal verkondigen; alles wat de Vader heeft is het Mijne; daarom heb ik gezegd dat Hij het uit het Mijne nemen zal, en het u zal verkondigen’ (Joh. 16:14).

8.15 De wijze van generatie 

Over de wijze of vorm van deze generatie hebben de oude vaders eertijds tegen de arianen en samosatenianen ook durven disputeren, en de meeste van hen, welke de scholastieken mede gevolgd zijn, hebben gesteld dat de Vader Zijn Zoon gegenereerd heeft in hetzelfde Wezen, aangezien Hij Zichzelf in Zijn eeuwigheid en oneindigheid, op onuitsprekelijke wijze volkomen en volledig kent en aanschouwt. En gelijk onze geest, wanneer hij zichzelf door de reflectie denkt en verstaat, zeker beeld van zichzelf - hoewel noch volkomen noch onderscheiden bestaande - in zich vormt, dat God de Vader zo, daar Hij Zichzelf op alleruitnemendste en Goddelijke, en daardoor onuitsprekelijke wijze verstaat, een meest volkomen en afzonderlijk bestaand beeld van zichzelf in Zich heeft voortgebracht, en eeuwig voortbrengt; gelijk zij van gevoelen geweest zijn, dat door de wederzijdse liefde van de Vader en de Zoon de Heilige Geest van beide uitgaat.

8.16 Onderscheid tussen generatie en spiratie 

Vandaar ook dat zij tweeërlei onderscheid tussen de generatie van de Zoon en het doen uitgaan van de Heilige Geest hebben opgemerkt: 1e, dat voor een ware generatie slechts één actief beginsel vereist wordt, doch bij het doen uitgaan van de Heilige Geest stemmen twee personen onderling overeen. 2e, dat voor een ware generatie vereist wordt de gelijkenis of het evenbeeld van hem die voortbrengt in hem die voortgebracht wordt; dit evenbeeld echter wordt in die werking van het verstand, niet in een natuurlijke werking van de wil gevonden.

8.17 Gelovige belijdenis van onwetendheid beter dan vermetel beweren 

Deze wijze van voortbrengen hebben zij opgemaakt uit de analogie van de menselijke geest, die vóór alle andere schepselen op het evenbeeld Gods betrekking heeft, en uit de betitelingen en namen, waarmee de Heilige Schrift de Zoon van God in het bijzonder aanduidt, wanneer zij hem namelijk de wijsheid Gods noemt (Spr. 8; 1 Kor. 1:24); logos of het woord Gods (Joh. 1:1); afschijnsel (apaugasma) van zijn heerlijkheid, en uitgedrukt beeld van zijn zelfstandigheid (Hebr. 1:3); alsook beeld van de onzienlijke God (Kol. 1:15 enz.) welke alle de gelovige geest hierheen als met de hand schijnen te leiden, hoewel van de Heilige Geest de naam kracht (dunamis) eerder dan liefde (agapê) gebruikt wordt (Luk. 1:35). Omdat echter de Heilige Schrift dat niet zo duidelijk en onderscheiden verzekert, oordelen wij dat men aan een gelovige bekentenis van onwetendheid boven een vermetel beweren de voorkeur moet geven; en wij willen liever die dag afwachten waarop wij God zullen zien van aangezicht tot aangezicht en datgene wat wij hier ten dele weten volmaakt en volkomen zullen kennen.

8.18 De Zoon van God is Zelf God 

Uit de grondslagen tevoren voorgesteld is het duidelijk of de Zoon van God terecht zelf God (autotheos) genoemd wordt of niet, hetgeen sommige jezuïeten na die smadende Genebrardus arglistig tegen Calvijn lasteren, terwijl toch Bellarminus hem verontschuldigt. Want wij beweren dat de Zoon van God, wanneer u op Zijn Godheid of Wezen in absolute zin let, zowel is als terecht genoemd wordt autotheos (zelf God), gelijk Hij door sommige vaders in dat opzicht zo genoemd wordt. Wanneer u echter hetzelfde Wezen beschouwt als in de Zoon onder een vaste en onderscheiden wijze van bestaan (huparxeoos tropon) zelfstandig bestaande (subsistens), dat Hij dan God uit God is en Licht uit Licht, gelijk in de belijdenis van Nicea bepaald is.

8.19 De Zoon van God is Zelf God (2) 

Hetgeen tot hiertoe over de Persoon van de Vader gezegd is, maakt ons ook de kennis van de Zoon van God duidelijk, omdat deze natuur ene is van verwanten, zodat ze tezamen zijn en gekend worden; doch om deze rechtzinnige leer tegen de oude en de hedendaagse haeretici (ketters) des te zekerder te bevestigen, moeten wij bovendien enige dingen aangaande Hem uitleggen.

8.20 Definitie van de Tweede Persoon 

De zoon van God is dan de Tweede Persoon van de Drie-eenheid, van eeuwigheid door de Vader gegenereerd, van dezelfde Goddelijkheid en hetzelfde Wezen met de Vader, en toch van de Vader en de Heilige Geest door Zijn karakteristieke eigenschappen werkelijk onderscheiden.

Enige delen van deze definitie zijn uit het voorafgaande genoegzaam duidelijk. Wat echter overvloediger bewijs nodig heeft, zal in het volgende worden voorgesteld.

8.21 Definitie van de Tweede Persoon (2) 

Dit zal echter ter wille van de orde tot deze twee hoofden worden teruggebracht. Ten eerste zullen wij tegen de Samosatianen, Arianen en socinianen bewijzen, dat de Zoon van God met de Vader waarlijk wezensgelijk (homoonsios) is, dat is van eenzelfde wezen en Goddelijkheid met de Vader, vervolgens tegen de Sabellianen en Servetianen, dat Hij toch een ware en van de Vader onderscheiden persoon is.

8.22 De Zoon is van hetzelfde Wezen met de Vader 

Dat de Zoon van God aan God de Vader waarlijk en absoluut wezensgelijk (homoonsios) is, wordt door de volgende twee onwrikbare fundamenten bewezen. Het eerste wordt genomen uit verschillende plaatsen van het Oude Testament, waarin dezelfde dingen die van de ware en eeuwige God en Vader verstaan en verkondigd worden. Tevens ook in het Nieuwe Testament van Jezus Christus Gods Zoon verzekerd worden verstaan en verkondigd te zijn; hetgeen op geen manier zou kunnen geschieden, als Beide niet eenzelfde Wezen en Goddelijkheid hadden.

8.23 Bewijsplaatsen 

Uit vele dergelijke plaatsen brengen wij slechts deze drie naar voren. In Numeri 14:22; Psalm 95:8; Jesaja 63:10 en elders wordt gezegd dat de ware Jehova en God van Israël in de woestijn door de Israëlieten verzocht is. Terwijl Paulus in 1 Korinthe 10:9 met duidelijke woorden zegt, dat Christus door hen in de woestijn verzocht is. In Psalm 102:26 wordt van de ware Jehova en God van David gezegd: ‘Gij Heere hebt van het begin af de aarde gegrond, en de hemelen zijn het werk van Uw handen; die zullen vergaan, maar Gij blijft Dezelfde’, enz. Dezelfde apostel betuigt duidelijk in Hebreeën 1:10 dat deze woorden van de Zoon van God uitgesproken zijn. In Jesaja 6 verschijnt de Heere aan de profeet gezeten op de troon van de heerlijkheid, en omringd door een kring van Cherubs, Die hem zendt tot het volk van Israël, om tegen hun hardnekkigheid, de Goddelijke gerichten aan te kondigen. Johannes verzekert echter in Johannes 12:41 dat Jesaja ‘dit gezegd heeft toen hij Zijn heerlijkheid’, namelijk die van Christus, ‘zag en van Hem getuigde’.

8.24 Bewijs uit Goddelijke Namen, eigenschappen, werken en eer 

Het tweede fundament wordt genomen uit de gemeenschap van Namen, eigenschappen, werken en Goddelijke eer, die er is tussen de Zoon en de Vader als waar en eeuwig God.

8.25 Bewijs uit Goddelijke Namen, eigenschappen, werken en eer (2) 

Want aan wie absoluut en eenvoudig namen worden toegedeeld die Gode eigen zijn, eigenschappen die wezenlijk van God zijn, waarlijk Goddelijke werken en een verering die alleen passend is voor God, Die is waar, eeuwig en wezenlijk (coessentialis) God met de Vader.

8.26 Bewijs uit Goddelijke Namen, eigenschappen, werken en eer (3) 

De major (eerste stelling) van deze sluitrede is uit zichzelf geloofwaardig (autopistos). Want daar er maar één God is, Die Zijn eer niet aan een ander geeft, en daar Hij Zich door deze kentekenen (gnoorismata) van de schepselen en van de verzonnen goden overal onderscheidt, volgt noodzakelijk en onwederlegbaar dat Hij aan Wie dezelfde dingen als aan de Vader worden toegekend, van eenzelfde Wezen en Goddelijkheid is met de Vader. En de minor steunt op vele doorzichtige en krachtige plaatsen van de Heilige Schrift, uit welke de volgende voldoende zijn.

8.27 Goddelijke Namen 

De Namen die Gode eigen zijn, en aan de Zoon óf zonder beperking meegedeeld worden, óf met betitelingen van dien aard dat ze voor niemand anders passen, zijn onder andere de volgende: 

De Naam Jehova ‘en Hij zal genoemd worden de Heere onze Gerechtigheid’(Jer. 23:6). 

De Naam God, zowel attributief (Joh. 1:1). ‘Het woord was God’, alsook als onderwerp (subjective), (Hand. 20:28). God heeft de kerk vrijgekocht met Zijn bloed (zie ook Ps. 45:7 en 1 Tim. 3:16). 

De Naam Heere ‘De Heere heeft gezegd tot Mijn Heere’ (Ps. 110:1). Alsook tezaamverbonden, ‘Mijn Heere en Mijn God’ (Joh. 20:28). 

Hij wordt ook genoemd de ‘Onderzoeker van nieren en harten’ (Openb. 2:23).

‘Koning der koningen en Heere van de heeren’ (Openb. 17:14). ‘Het Begin en het Einde, de Alpha en de Omega, de Eerste en de Laatste’ (Openb. 19:16). Alsook door Paulus ‘God boven alles te prijzen in der eeuwigheid’ (Rom. 9:5). ‘De Heere der heerlijkheid’ (1 Kor. 2:8). ‘Die grote God’ (Tit. 2:13). En eindelijk door Johannes ‘de ware God en het eeuwige leven’ (1 Joh. 5:20, enz.).

8.28 Goddelijke eigenschappen 

De wezenlijke eigenschappen van God worden aan de Zoon ook overal in de Schriften meegedeeld, als daar zijn:

  • eeuwigheid, ‘Verheerlijk gij mij, Vader, bij uzelf, met die heerlijkheid die ik bij u had, eer de wereld was’ Joh. 17:5). En ‘Hijzelf is vóór alle dingen’ (Kol. 1:17). Meer over deze eigenschap in Stelling 9. 
  • oneindigheid en alomtegenwoordigheid, ‘Waar twee of drie in Mijn Naam vergaderd zijn, daar ben Ik in het midden van hen’ (Matth.18:20). En ‘Ik ben met u lieden al de dagen tot aan de voleinding van de wereld’ (Matth. 28:20). Zo sprak Hij op de aarde met Nicodemus, en toch was Hij in de hemel (Joh. 3:13). 
  • alwetendheid, zelfs van de gedachten van de mensen, ‘Christus betrouwde hun Zichzelf niet, omdat Hij hen allen kende’ (Joh. 2:24), en ‘Heere, Gij weet alle dingen, Gij weet dat ik U liefheb’ (Joh. 21:17). 
  • almacht, ‘Mijn Vader is meer, of machtiger, dan allen enz., Ik en de Vader zijn Eén’ (Joh. 10:29). Zo wordt Hem de krachtwerking toegeschreven, ‘waardoor Hij Zichzelf alle dingen kan onderwerpen’ (Filipp. 3:21). 
  • onveranderlijkheid is ook een dergelijke eigenschap, ‘Gij zijt Dezelfde, en Uw jaren houden niet op’ (Hebr. 1:12), en ‘Christus Jezus is gisteren en heden Dezelfde en tot in eeuwigheid’ (Hebr. 13:8).
8.29 Goddelijke werken 

De werken die Gode eigen zijn, worden ook overal aan de Zoon toegekend. Zoals daar is de schepping van de wereld, ‘Alle dingen zijn door hem gemaakt’ (Joh. 1:3); ‘Door Hem zijn alle dingen geschapen, die in de hemelen zijn en die op de aarde zijn, de zichtbare en de onzichtbare’ (Kol. 1:16). De onderhouding van alle geschapen dingen, ‘Alle dingen bestaan door Hem’ (Kol. 1:17); ‘Hij draagt alle dingen door het woord Zijner kracht’ (Hebr. 1:3). Een dergelijk werk is de opwekking van de doden, ‘Gelijk de Vader de doden opwekt en levend maakt, zo maakt ook de Zoon levend Wie Hij wil’ (Joh. 5:21), en ‘Ik zal ze opwekken ten uitersten dage’ (Joh. 6:40). Alsook het zenden van de Heilige Geest (Joh. 16:7), en het voltrekken van vele andere Goddelijke wonderen (Mark. 16:20, enz.). Zodanige zijn ook onze heiligmaking en verheerlijking, welke aan Christus overal in de Schriften worden toegeschreven, en op andere plaatsen toch als Gode eigen worden gehandhaafd.

8.30 Goddelijke verering 

Ten slotte wordt een verering die Gode eigen is en bijzonder toekomt, ook aan de Zoon, niet minder dan aan de Vader, overal toegebracht. Zoals aanbidding en aanroeping, ‘Zij hebben dus Stefanus gestenigd die aanriep en zeide: Heer Jezus ontvang mijn geest’ (Hand. 7:59), en Ananias zegt van Saulus: ‘Hij heeft macht ontvangen allen te binden, die uw Naam aanroepen’ (Hand. 9:14). Zo roept Paulus Hem overal aan het begin en einde van Zijn brieven aan, en brengt Hem dezelfde lof en dank toe als de Vader, hetgeen ook de Heiligen in de hemel doen (Openb. 5:12; enz.). Zo worden wij ook gedoopt ‘in de Naam des Zoons, en in de Naam des Vaders en des Heiligen Geestes’ (Matth. 28). Wij geloven in Hem, ‘Gijlieden gelooft in God, gelooft ook in Mij’(Joh. 14:1). Wij hopen op Hem, ‘Wanneer wij alleen in dit leven op Christus hopen, zijn wij de ellendigste van alle mensen’ (1 Kor. 15:19). Ja zelfs allen zijn gehouden de ‘Zoon te eren, gelijk zij de Vader eren’ (Joh. 5:23).

8.31 Conclusie 

Hetgeen tot hiertoe door ons is voorgesteld, bewijst voor de consciënties van al diegenen die ernstig begeren hun geloof aan het Woord Gods te onderwerpen, onoverwonnen, dat dit fundamentele artikel van ons geloof zeker en vast is. Nu rest nog dat wij kort tegen de sabellianen en servetianen bewijzen dat de Zoon van God een ware en van de Vader onderscheiden Persoon is.

8.32 Bewijs dat de Zoon een Persoon is 

Dat Hij een waar Persoon is, tonen die hoedanigheden die in een waar persoon vereist worden, want Hij is een afzonderlijke (individuum) die door zichzelf bestaat, ‘omdat Hij is voor dat Abraham was’ (Joh. 8:58); Hij leeft, ‘want de Vader heeft Hem gegeven het leven te hebben in Zichzelven’ (Joh. 5:26); Hij heeft verstand, ‘want Hij weet alle dingen’ (Joh. 21:17). Hij wil, want de ‘Zoon maakt levend wie Hij wil’ (Joh. 5:21). Hij heeft het vermogen te handelen, want ‘Hij heeft de macht zijn leven af te leggen en het wederom te nemen’ (Joh. 10:18). ‘Hij werkt, want wat de Vader doet, dat doet de Zoon desgelijks’ (Joh. 5:19).

8.33 Bewijs dat de Zoon een Persoon is (2) 

En dat Hij inderdaad een van de Vader onderscheiden Persoon is, bewijzen al die plaatsen, die boven door ons aangehaald zijn, ook duidelijk, en bovendien die welke betuigen dat Hij bij God is, in de schoot van de Vader, de Zoon van God, gezonden door de Vader, een ander Getuige dan de Vader, dat Hij de Geest van de Vader zendt, het uitgedrukte Beeld des Vaders is, alsook die waarin gezegd wordt dat de Vader door de Zoon alle dingen geschapen heeft, en in Hem en door Hem ons uitverkoren heeft, ons in Hem verzoend heeft, en zeer vele dergelijke, die de lezer van de Heilige Schriften overal tegenkomt, en die een duidelijk onderscheid aanwijzen.

8.34 Slotconclusie 

Wij concluderen dus tegen ketters van allerlei soort, nieuwe en oude, die op deze hoeksteen gevallen zijn, waarop het gehele huis gefundeerd en gevestigd is, dat Jezus Christus, Gods eniggeboren Zoon, met de Vader een en eeuwig God is, die in hetzelfde Goddelijke Wezen door een verschillende wijze van bestaan (huparxeoos tropon) zelfstandig bestaat, Wien met de Vader en de Heilige Geest zij eer en heerlijkheid tot in eeuwigheid. Amen.