Navigatie
Synopsis - Overzicht van de zuiverste theologie

Synopsis - Overzicht van de zuiverste theologie

De Synopsis Purioris Theologiae kan worden beschouwd als het begin van de theologische verwerking van de tijdens de Dordtse synode opgestelde leerregels.

Hoofdstuk 50

Over de burgerlijke overheid

Johannes Polyander 
50.1 De burgerlijke overheid 

Stelling 1. De publieke bediening van de ambten, door God de Allerhoogste verordend, is óf kerkelijk, óf burgerlijk. Daar over het eerste hiervoor gehandeld is, vereist de door ons gestelde orde, dat wij op deze plaats ook over het tweede spreken.

50.2 Definitie 

De burgerlijke bediening (administratio) van de zaken is die, welke in de staat (respublica) door de overheid jegens de burgers van alle soort wordt uitgeoefend, welke God gewild heeft dat aan haar op zekere manier onderworpen zijn.

50.3 Definitie (2) 

Want de hoogste en de absolute heerschappij over de menselijke schepselen heeft God alleen; de overheid echter een ondergeschikte en voorwaardelijke, inzover zij namelijk de onderdanen aan haar trouwe hulp (fides) en zorg toevertrouwd naar het voorschrift van de Goddelijke wet en de gezonde rede (recta ratio) in de harten van alle mensen ingeschreven als een dienaresse Gods bestuurt (Rom 13:4).

50.4 Verdeling 

Dit bestuur van de overheid is, hetzij eenvormig, of enkelvoudig, hetzij veelvormig, of samengesteld.

50.5 Verdeling (2) 

Eenvormig is dat hetwelk bestaat uit de heerschappij van één, of van meerderen, hetzij het edelen (optimates) zijn of mensen uit het volk; het eerste wordt monarchie, de laatste aristocratie en democratie genoemd.

50.6 Monarchie 

Het is een monarchie, wanneer de hoogste macht om te bevelen bij één berust, beogende het gemene nut van de menselijke samenleving, hetzij in een enkelvoudige republiek of staat, of in enig hertogdom, of rijk uit meer staten samengesteld.

50.7 Monarchie (2) 

Van beide monarchieën hebben wij een voorbeeld in het Oude Testament. Van de eerste in de koningen van de staten van Sódom, Gómorra, Adama, Zebóïm en Bela (Gen. 14:2). Van de laatste in Saul, David, Salomo en de andere koningen, die oudtijds de twaalf stammen van het volk Israël onder hun heerschappij gehad hebben.

50.8 Monarchie (3) 

Bij beide monarchieën, en voornamelijk bij de laatste is het geraden dat aan de hoogste overheid lagere en bemiddelaars toegevoegd worden, die onder hem als zijn dienaren over gedeelten hun toevertrouwd het gemenebest regelen, gelijk blijkt uit de raad van Jethro (Exod. 18:21), en het gebod van God (Num. 11:16).

50.9 Tyrannie 

Beide monarchieën ontaarden, als zij gericht worden op het private nut van één, in tyrannie. Want gelijk een koning of vorst het goede van de burgers, zo houdt een tyran alleen zijn eigen voordeel in het oog, en verschaft zich dat uit de moeilijkheden van zijn burgers.

50.10 Aristocratië, olichargie 

Een aristocratie is een polyarchie (regering van velen) waarin enige aanzienlijken, dat is, burgers door waardigheid en verdiensten jegens het gemenebest zeer uitstekende, de overheid vormen, en die tot gemeenschappelijk welzijn bestemmen; zoals oudtijds het bestuur van het Joodse volk onder de richters is geweest. Wanneer dit gericht is op het nut en de overheersing van weinigen en dat de rijken, wordt het oligarchia genoemd.

50.11 Democratie, anarchie 

Een democratie is een polyarchie (regering van velen), in welke het voortreffelijkste deel van de burgers, ook die uit het volk, vólgens de stemmen van het gehele volk, stamsgewijze (tributim) vergaderd, het gemenebest bestuurt. Iets dergelijks was er in de Joodse staat, toen er naar de stemming van het gehele Israëlitische volk aangaande de oorlog tegen de Benjaminieten en over de verkiezing van een koning in de plaats van Samuël een besluit genomen werd (Richt. 20:21; 1 Sam. 10:12). Wanneer dit gekeerd wordt tot voordeel van het volk (plebs) alleen, ontaardt het in anarchia en ongebonden vrijheid.

50.12 Veelvormige regering 

Een veelvormige regering is die welke niet uit bovengenoemde vormen van bestuur van het gemenebest afzonderlijk, maar uit verbondene en gemengde wordt samengesteld. Een voorbeeld hiervan is te zien in sommige provincies, waar twee standen (ordines) zijn, namelijk van de edelen en de steden (civitates), bij welke alle macht van het gemenebest berust.

50.13 Conclusie 

Men moet niet vermetel en hardnekkig redetwisten, welke van die soorten van burgerlijk bestuur het voortreffelijkst is, daar God eerst als leiders van Zijn volk op bijzondere manier Mozes en Jozua gesteld heeft, als Zijn gedelegeerden, en aan dezen enige raadslieden, gelijk wij in stelling 8 gezegd hebben, heeft toegevoegd, vervolgens richters en aanzienlijken van Israël, in hun plaats heeft ingebracht, en ten slotte de Israëlieten door de koning Saul tot de monarchale toestand heeft gebracht.

50.14 Conclusie (2) 

Hier komt bij, dat God welke vorm van burgerlijke regering ook door Zijn bewonderenswaardige voorzienigheid zo matigt, dat de ene daarvan in de andere opgemerkt kan worden. Want hoewel de eerste soort van regering van de ene die daarin op de voorgrond treedt, een monarchie, doch de tweede en de derde van de velen die het gemenebest regeren een polyarchie genoemd worden, is er toch, gelijk er in de monarchie één is die over al de overigen heerst, zo ook in een goed ingerichte aristocratie en democratie zulk een goede ordening (eutaxia) dat er iemand de eerste is, ten minste in rang en stem, en er is zulk een samenstemming van de genen die meerderen in getal zijn, dat allen in de plaats van één bestuurder geacht worden. Daartegenover gelijk er in de graafschappen van een koninkrijk, in welke mindere overheden aanwezig zijn, iets aristocratisch, zo wordt er in de samenkomsten van de aanzienlijken, in welke de steden (civitates) ook door hun afgevaardigden het recht van stemmen voor zich reserveren, iets democratisch gezien.

50.15 Taak 

In iedere staat van het gemenebest dus is de overheid de van God geordende persoon om de samenleving (societas) van allerlei mensen volgens eerzame wetten, Goddelijke en menselijke te besturen, en met het zwaard gewapend, om de goeden te beschermen, de kwaden te straffen, en de vijanden te dwingen tot onderhouding van de uitwendige tucht, en de publieke vrede (Rom. 13: 1 e.v.).

50.16 Causa efficiens principalis 

Dat God de voornaamste bewerkende oorzaak of auteur van iedere overheid is, kan met deze getuigenissen van de Heilige Schrift aangetoond worden: Neem de persoon niet aan in het gericht, want het gericht zelf is Godes, dat is, door God zelf gesteld, opdat gij dat naar zijn wet uitoefent (Deut. 1:17). En Psalm 82:1, God staat in de vergadering Godes, en oordeelt in het midden van de Goden, dat is van de overheden die Zijn Goddelijke majesteit en autoriteit als Zijn plaatsvervangers in de bediening van het recht vertegenwoordigen met het oog hierop zegt de wijsheid Gods Zelf, of de Zoon van God: Door Mij regeren de koningen en stellen de vorsten gerechtigheid(Spr. 8:15),  En koning Josafat tegen de rechters van zijn volk: Gij oefent niet het gericht van een mens, maar van de Heere (2 Kron. 19: 6). Alsook de apostel Paulus: Er is geen macht dan van God, en de machten die er zijn, zijn van God verordend, zodat ieder die zich tegen de macht stelt, Gods ordening wederstaat (Rom, 13:1). Tot deze boven andere uitstekende macht roept God soms mensen buiten de gewone orde, óf onmiddellijk, gelijk Mozes, Gideon, Simson, óf middellijk, gelijk David door Samuël. Soms op gewone wijze, gelijk, hetzij door het bevel van de hoogste overheid, naar het recht van de erfelijke opvolging, gelijk Salomo volgens het gebod van David (1 Kon. 1:32), hetzij door verkiezing, met aanwending van het lot, gelijk Saul, of naar een ander gebruik ingevolge instemming van het gehele volk volgens de aard en de gewoonte van ieder rijk.

50.17 Dwaling van de anabaptisten 

Dienaangaande dwalen de anabaptisten, die, daar zij de functie van de overheid bij de kwade en op zichzelf ongeoorloofde dingen rekenen, menen dat haar, ook al is zij gelovig, een plaats in de christelijke kerk geweigerd moet worden. Want de politieke functie, welke de gehele Schrift van beide Testamenten aan een ordening van God toeschrijft, is op zichzelf voortdurend goed, en moet daarom door onze kerken niet minder goedgekeurd worden, dan door de apostolische, tot welke toegelaten zijn, Nicodémus (Joh. 3:2), de hoveling (Joh. 4:53), Jozef van Arimathéa (Joh. 19:38), Cornelius de hoofdman (Hand. 10:34), Sergius Paulus de stadhouder (Hand. 13:12) en andere overheidspersonen die in Christus geloofden, in Wie vervuld begint te worden, wat eertijds Jesaja van de overheden van de algemene christelijke kerk voorzegd had, Jesaja 49:22 en Jesaja 60:2,3: ‘over u zal de HEERE opgaan, en Zijn heerlijkheid zal over u gezien worden. En de heidenen zullen tot uw licht gaan, en koningen tot den glans die u is opgegaan.’ Vandaar dat David, door de profetische geest gedreven, die aanspoort om de Zoon Gods te kussen (Ps. 2:12).

15.18 Ook goddeloze overheden te dulden 

Bovendien dwalen diegenen, die menen dat een ongelovige en goddeloze overheid door het volk van God niet geduld moet worden. Want de macht van de overheid die van God Zelf is, moet van de ongelovigheid, die uit het slechte gemoed van de overheid ontstaat, als de taxis van de ataxia, of het ambt van een bijkomend gebrek, onderscheiden worden, en moet voor de ordening Gods, die op zichzelve goed is, geenszins tot een vooroordeel en tot schade zijn, maar hier moet men in de voorzienigheid Gods rusten, die somtijds de goddelozen en misdadigen tot roeren van het gemenebest gebruikt, om door hen de zonden van zijn volk te verbeteren. Deswege leert de apostel Petrus, dat men de overheden om Gods wil moet gehoorzamen, ook de heidense (1 Petr. 2:13). En Paulus, om des gewetens wil (Rom. 13:5), om zich namelijk niet door zijn rebellie tegen hen een veroordeling op de hals te halen (Rom. 13:2).

50.19 Recht van de lagere overheden 

Maar aan zulk een opstandigheid hebben de lagere overheden geen aandeel, die de hoogste overheid die door hen collegiaal, in naam van de gehele burgergemeenschap (consociatio) uitgekozen en slechts met begrensde macht bekleed was, daarom weerstaan, omdat zij Gods ordening, met een plechtige eed bekrachtigd door haar goddeloze meinedigheid schendt, de Staten en het gemenebest niet minder hardnekkig dan wreed van de priviléges berooft die zij bezworen had, voordat zij door hen tot vorst was gesteld; bij welke de macht berustte haar naar deze wet te ordenen, dat als zij rechtvaardig en volgens hun rechten zou regeren, zij vóór hem, doch indien onrechtvaardig en tegen hun rechten, tégen hem het zwaard zouden gebruiken. Want dit recht om de eigen vrijheid en die van hun vaderland te bewaren hun wettig door hun meerderen toegestaan, en door de te verkiezen vorst goedgekeurd, kunnen of moeten zijzelf op geen voorwaarde veronachtzamen, of tot een buit stellen.

50.20 Materia: alle mensen 

De materie of het personele object waarover de functie van de overheid gaat, is alle mens, door de apostel synecdochisch geheten, alle ziel, van welke conditie hij ook zij, hetzij hij een kerkelijk burger is, hetzij een politiek(Rom. 13:1). Hetgeen Chrysostomus recht verstaan heeft, wanneer hij die plaats van de apostel zo uitlegt: De apostel toont, dat die dingen aan allen bevolen worden, ook aan de priesters, ook aan de monniken, niet alleen aan de wereldlijke; ook al is het een apostel, al is het een evangelist, een profeet of wat hij ook was, want die onderwerping werpt de vroomheid niet omver. En Bernard, als hij de kerkelijken van zijn eeuw zo aanspreekt: ‘Alle ziel zij de hogere machten onderworpen; als iemand poogt een uitzondering te maken, tracht hij te bedriegen. Indien alle, dan ook de uwe. Wie heeft u uitgezonderd van het geheel?’

50.21 Dwaling van de canonisten 

De canonisten, en andere pausgezinden dwalen dus, die beweren, dat de kerkelijke personen van het juk van de burgerlijke overheid geheel en al vrij zijn, en menen dat hun bewering op Goddelijk recht steunt. Want met het oog op hun Goddelijk recht vermaant de apostel alle ziel (Rom. 13:1) dat zij zich aan de burgerlijke machten onderwerpt, en hen gehoorzaamt. Óf iedere roomse geestelijke mist dus een redelijke ziel, óf als hij daarmede begiftigd is, wordt hij onder het getal dergenen begrepen, die de apostel als hij aan de Romeinen schrijft synecdochisch met de benaming alle ziel aanduidt.

50.22 Dwaling van de canonisten (2) 

Wij zijn er niet onkundig van, dat sommige pausgezinden het woord ziel, dat de apostel gebruikt, weergeven als natuurlijke (animalis) mens, dat is leek, Maar behalve, dat deze interpretatie op geen getuigenis van de Heilige Schrift steunt, en ook met het hebreïsme bij de mannen Gods gebruikelijk, waarbij ziel genomen wordt voor mens, geheel in strijd is, blijkt uit hoofdstuk 12 en 16 van dezelfde brief aan de Romeinen dat hij onder de benaming alle ziel, alle heiligen, die toen te Rome waren, verstaat, met name echter de dienaren en dienaressen van de kerk, bij welker opsomming hij Urbanus zijn medearbeider in Christus plaatst, Tryfena, Tryphosa en Persis, die veel arbeidden in de Heere.

50.23 Bijzondere plicht van de "geestelijken" 

En voorzeker, naarmate de roeping van de christenmensen heiliger en religieuzer is, des te heiliger en religieuzer moet de wet van God over de gehoorzaamheid jegens de overheden te betonen door hen onderhouden worden, daar noch Christus, die afgescheiden was van alle zonde, hun heerschappij verkleind heeft (Matth. 17:27; Joh. 19:11), noch de priesters, profeten en apostelen van de oude kerk van God die op bijzondere wijze geheiligd waren. Ik voeg erbij, dat de apostel Petrus, wiens opvolger de roomse opperpriester zich beroemt te zijn, alle uitverkorenen Gods tot de heiligmaking des Geestes, bij welke diens geestelijken gerekend willen worden, aanspoort (1 Petr. 2:13), dat zij zich niet alleen aan de hoogste, maar ook aan de lagere overheden onderwerpen.

50.24 Nader bewijs 

Dat beide apostelen, Petrus en Paulus, alleen maar over de burgerlijke macht spreken in de bovenaangehaalde plaatsen, blijkt zowel uit de bijstelling, menselijke ordening, waardoor Petrus het burgerlijk bestuur van het kerkelijke onderscheidt, als uit het zwaard, waarmee, naar Paulus verzekering, de burgerlijke overheid als een wachter van de uitwendige vrede en een wreker door God uitgerust is (Rom. 13:4).

50.25 Verdere weerlegging 

Deze politieke orde van Godswege ingesteld werpen de kerkelijken dus misdadig omver, die zich aan diens macht onttrekken en de roomse bisschoppen matigen zich iets onrechtvaardig aan, die het recht van de wereldlijke vorsten op zich overbrengen, als ook de opperpriester, die ook de hoogste monarchen aan zijn heerschappij onderwerpt, en hen niet toestaat het tijdelijke zwaard zonder zijn wenk tegen sommigen te trekken, en niettemin noemt hij zich de plaatsvervanger van Christus, die de tijdelijke zaken van zich wegdoende, die naar de burgerlijke overheid teruggewezen heeft (Luk. 12:14; Joh. 8:11), en de opvolger van Petrus, aan wien niet minder dan aan de overige apostelen door Christus gezegd is (Matth. 20:25), Gij weet dat de vorsten van de volken over hen heersen, en dat de groten macht over hen oefenen. Maar zo zal het onder u niet zijn, maar zo wie onder u groot wilde worden, zij uw dienaar, gelijk de Zoon des mensen niet gekomen is om gediend te worden, maar om te dienen.

50.26 Verdere weerlegging (2) 

Dezelfde politieke orde verachten de pausgezinden roekeloos, wanneer zij koningen en burgerlijke vorsten, welke de Heilige Schrift gezalfden des Heeren, goden, zonen Gods en verzorgers van de kerk noemt, profane mensen noemen (Ps. 18:51 en 82:6; Jes. 49:23) (Bellarminus, De Exemptione Clericorum, hoofdstuk 2).

50.27 Verhouding van recht van de genade en recht van de natuur 

Ook doen diegenen als bandieten, niet als theologen, die aan de kerk Gods de macht toekennen ongelovige overheden af te dan ken en hen niet alleen de oppermacht, maar ook het leven te benemen. Want het recht van de genade dat God aan zijn kerk geopenbaard heeft vernietigt het recht van de natuur en van de volken, waarop de autoriteit van de overheid steunt niet, maar bevestigt het en volmaakt het. Om welke reden gelijk de evangelische leer het huwelijk van de ongelovigen, dat evenzo tot het recht van de volken, en van de natuur behoort als het huwelijk van de gelovigen, niet opheft, maar dat alleen van dit onderscheidt, zo kan de ongelovige overheid met behulp van dezelfde leer weliswaar van de gelovige overheid onderscheiden worden, maar nooit teniet gedaan worden door diegenen, die aan de ongelovige overheid naar de door God gestelde orde onderworpen zijn, en daarom zijn zij gehouden voor diens welstand ook hun gebeden tot God uit te storten, volgens de vermaning van de apostel (1 Tim. 2:1) en naar het voorbeeld van de oude kerk, die de heerschappij van Julianus de Afvallige altijd verdragen heeft.

50.28 Wanneer Gode meer gehoorzamen 

Intussen moet de autoriteit van de ongelovige overheid over de onderdanen uit de verschillende aard en de bestaansreden (ratio) van de dingen onderscheiden worden. Want indien de dingen, die zij beveelt tot het geweten behoren, en met het Woord van God in lijn rechte strijd zijn, moet men geenszins zijn goddeloze en onbillijke voorschriften gehoorzamen, daar men toch gelijk Petrus oudtijds zulk een overheid antwoordde, Gode eerder gehoorzamen moet dan de mensen (Hand. 5:29). Maar wanneer die dingen alleen maar betrekking hebben op ta biootika, of de gemakken van dit leven, en de uitwendige staat en de orde van het Gemene best of de menselijke samenleving, moet men in die dingen haar ter bewaring van de vrede en de burgerlijke rust gehoorzamen.

50.29 Forma 

De vorm van de overheid is gelegen in de wettige macht haar door God toegestaan, volgens welke zij de afzonderlijke delen van haar plicht uitvoert. Want deze blaast aan zijn functie gelijk de ziel het leven in, en geeft daaraan de krachtwerking, waardoor zij het gericht en de gerechtigheid bij haar burgers recht uitvoert.

50.30 Forma (2) 

Voor de rechte uitoefening van gericht en gerechtigheid heeft zij tweeërlei wijsheid nodig, namelijk de rechterlijke (togata) en de militaire.

50.31 Prudentia togata 

De rechterlijke wijsheid is die waardoor de overheid hetgeen in vredestijd allermeest te pas komt, omzichtig doet, en tot het algemeen welzijn op geschikte wijze richt, opdat vrede en rust in het gemenebest bewaard worde.

50.32 Prudentia militaris 

De militaire wijsheid is die, waardoor de overheid krachtig en uitstekend doet, hetgeen in oorlogstijd tepas komt, tot herstelling van het verloren algemeen welzijn, verdediging van de Religie, verdrijving van onrechtmatig geweld, en handhaving van de vrijheid.

50.33 Prudentia militaris (2) 

Beide soorten van wijsheid is voorde overheid noodzakelijk; gene opdat zij door de goeden bemind wordt, en met de verschuldigde eer worde bejegend; deze, opdat zij door de kwaden gevreesd worde.

50.34 Waarop de overheid letten moet 

Wanneer de overheid met beide toegerust is, zal zij ijverig toezien:

  1. Dat zij geen rechters, raadslieden, voorgangers en aanvoerders in de oorlog van kwade consciëntie aan zich verbindt, maar de raad en de hulp gebruikt van mensen van gebleken trouw en ongereptheid.

  2. Dat zij niet het oor leent aan aanklagers, smaders, en vijandigen, verstoorders van de publieke toestand, maar hen ver wegdoet. 

  3. Dat zij niet, wanneer zij óf van hardnekkige en ontrouwe onderdanen straf moet vorderen, óf zich beschermen moet tegen onbillijke vijanden, haar begeerten volgt, maar geleid wordt door ambtsijver alleen.

50.35 God geeft de wetten en zegent 

De wetten zowel van de militaire, als van de rechterlijke wijsheid heeft God aan de oude overheden onder het Oude Testament voorgeschreven, soms door hen geraadpleegd en gevraagd, gelijk te zien is (Richt. 1:1; 2:18,28; 1 Sam. 23:2; 30:8 en 2 Sam 5:19), soms niet gevraagd, gelijk men leest in Numeri 31:1 en Deuteronomium 13:12. Daarbij heeft God de richters en koningen die volgens Zijn wetten oorlog voerden van de hemel gezegend, gelijk koning David erkent (Ps. 18:36 en 144:1) en Salomo (Spr. 12:21). Van de heiligen onder het Oude Testament wordt ook gezegd dat zij door het geloof in God koninkrijken ten onder gebracht heb ben (Hebr. 11:33), en diensvolgens hebben hun oorlogen Gode behaagd. Want gelijk hetgeen niet uit het geloof is, zonde is en God mishaagt, zo is daarentegen hetgeen uit het geloof geschiedt, in overeenstemming met het woord van God, en Hem aangenaam.

50.36 Ook onder het Evangelie 

Verder hetgeen God in het Oude Testament en vóór de wet van Mozes uit het recht van de volken en onder de wet uit de autoriteit aan de overheden van Godswege gegeven voor geldig en aangenaam gehouden heeft, dat kan hem onder het Evangelie niet mishagen; daar het Evangelie noch het recht van de volken, noch de politieke, noch de rechten van de oorlogen teniet doet, die ter bewaring van de menselijke samenleving nodig zijn.

50.37 Dwaling van anabaptisten en socinianen 

De anabaptisten en socinianen bazelen dus, die ontkennen dat ook aan een christelijke overheid de oorlog van Godswege geoorloofd is, daar zij niet in het oog houden, dat noch Johannes de Doper, noch Christus, noch de apostelen, aan de hoofdlieden en soldaten die hen heilzame raad vroegen, en het christelijk geloof beleden, hebben aangeraden niet dat zij hun wapenen zouden weg werpen, maar dat zij met hun soldij tevreden zouden zijn (Matth. 8; Luk. 3, Hand. 10). Bij deze is te voegen het voorbeeld van de apostel Paulus, die nadat hij kennis gekregen had van de samen zwering van sommige Joden tegen hem, door de hulp en bescherming van de stadhouder van de Romeinen te gebruiken, door dit zijn doen getoond heeft, dat iedere overheid naar Goddelijk recht ter bescherming van de goeden het zwaard gebruiken kan (Hand. 23:21).

50.38 Dwaling van anabaptisten en socinianen (2) 

Dezelfde apostel duidt, als hij zich op de keizer beroept, en Festus antwoordt dat hij voor diens rechterstoel geoordeeld moet worden (Hand. 25:10), aan dat het oordeel van de overheid tegen de lasteraars tot het Goddelijke en algemene recht behoort, en diensvolgens onder het Evangelie zelf ook geoorloofd is. Want hetgeen met het Goddelijke en voortdurende recht in strijd is, zou hij nooit gezegd hebben dat gebeuren moest. Dezelfde herinnert de Romeinen (Rom. 13:4) dat de overheid de misdadigen naar recht en verdienste met het zwaard kan slaan. Dit vastgesteld zijnde stort dit axioma van de socinianen ineen, dat de evangelische leer de christen niet toestaat, dat de ene mens de andere het leven beneemt; welk axioma van hen door de uitspraak van Christus weerlegd kan worden, Matth. 26:52: Die het zwaard neemt, zal door het zwaard vergaan.

Christus beroept Zich namelijk op een oude strafbepaling van de Goddelijke wet, om aan te duiden dat zij tot het allereerste en voortdurende recht behoort, te weten tot dat van Genesis 9:6: Die des mensen bloed vergoten zal hebben, door een private en onordelijke wraak, zijn bloed zal door de mens vergoten worden, namelijk naar een publieke en ordelijke wraak; daar de socinianen deze met de private en onordelijke verwarren, leiden zij uit de plaatsen door welke deze verboden wordt (namelijk Matth. 5:39 en Rom. 12:17,19), verkeerd ook een verbod van gene af.

50.39 Algemene en bijzondere wijsheid 

De wijsheid van de overheid, zowel in oorlogs- als in vredestijd noodzakelijk, is of algemeen, of bijzonder. De algemene is die, welke de macht heeft burgerlijke wetten te stellen en de staten te versieren met eerbare zeden. De bijzondere is die, welke bezig is met het uitleggen van de bijzondere gevallen en daden. En deze is, of raadgevende, en bij het raadgeven van de bijzondere daden; of oordelende, en houdt zich bezig met de handeling dergenen die raad ontvangen hebben.

50.40 Taak van de overheid 

Beide soorten wijsheid van de overheid bestaat in deze plichten. Ten eerste, dat de burgerlijke wetten welke zij stelt, een duidelijke overeenkomst hebben én met de algemene wet van de natuur, én met de geschreven zedenwet. Het tweede is, dat zij de verering van God naar de norm van Zijn wet in het gebied waarover zij staat, door de kerkelijke bediening recht instelt, die ingesteld is door de kerkelijke oordelen zuiver en ongeschonden bewaart, of wanneer ze bedorven of verslechterd is reformeert, en alle verleiders van het volk en heterodoxe leraren, die de voortgang van de ware religie verhinderen, zoveel in haar is, tekeer gaat.

50.41 Taak van de overheid (2) 

Om dit alles waar te nemen, is het noodzakelijk, dat zij ver staat, wat het ware christelijke geloof is, naar hetwelk de kerken Gods moeten opgericht of gereformeerd worden; opdat zij niet in een zaak van zo groot gewicht iets naar anderer oordeel of beslissing alleen, maar uit eigen vast weten, en standvastig geloof onderneme en beslisse.

50.42 Voorbeelden 

Al deze dingen hebben de heilige mannen onderhouden, ook als vorsten in de Israëlitische Staat, gelijk Mozes, die de heilige religie daarin volgens de wet van God heeft ingericht (Ex. 19:20), de opvolger van Mozes, die de wet van God in zijn staatsbeleid heeft afgekondigd (Joz. 5) en het verbond van God met het Israëlitische volk heeft vernieuwd (Joz. 24), en na het inbrengen ervan in het beloofde land door een bijzonder bevel van God het onderbroken ge bruik van de besnijdenis heeft hersteld, en op de vastgestelde tijd het pascha heeft gevierd, in het land Kanaän zelf dieper binnengegaan de decaloog in stenen heeft ingegrift, en nabij de dood alle overheden aangespoord heeft, dat zij van het voorschrift van de Goddelijke wet niet ter rechter of ter linker hand zouden afwijken.

50.43 Voorbeelden (2) 

Van deze leidslieden zijn navolgens geweest de richters van Israël, Gideon, die na de dood van Jozua het altaar van Baäl verstoord heeft (Richt. 6). En Samuël, die het volk tot verbetering van de bedorven religie aangespoord hebbende, die heeft doorgezet. Alsook koningen, zoals David die gelijk hij, als man Gods, samen met God en Nathan de ordeningen van de Levieten en de kerkelijke ambten toegewezen heeft (1 Kron. 9 en 23), zo, als koning van het volk, bevolen heeft de ark Gods in zijn stad te brengen, en andere dingen tot de bouw van de tempel in gereedheid gebracht heeft. Salomo, die het huis Gods gewijd heeft, het feest van de loofhutten gevierd heeft, offeranden op het altaar, dat hij gemaakt had, Gode heeft toegebracht (2 Kron. 8). Asa, die alle drekgoden, die zijn voorvaders gemaakt hadden, uit zijn rijk heeft weg gedaan (1 Kon. 15), Josafat, die ook alle afgoden vernietigd heeft, en bijzondere zorg heeft besteed bij het herstellen van de dienst van de ware God (1 Kon. 22; 2 Kron. 23), Joas, die de priesters die de bouw van de tempel onachtzaam verzorgden, van hun plicht vermaand heeft, en bestraft heeft (2 Kon. 12; 2 Kron. 24), Hizkia, die de tempel Gods reinigend van alle bijgelovigheid, de zuivere eredienst, onder zijn vader verdorven, zo ijverig mogelijk hersteld heeft, de joden het pascha heeft aangekondigd, en de Levieten van spijs voorzien heeft (2 Kon. 18; 2 Kron. 29), Josia, de achterkleinzoon van Hizkia, die de dienst van God onder Manasse en Amon bezoedeld, zo getrouw mogelijk heeft hersteld, en de bewerkers van de afgodendienst heeft gestraft. De voetstappen van deze hebben sommigen van de christelijke vorsten gedrukt, met name Constantijn de Grote, die het eerst de tempels voor de christenen heeft geopend, en Theodosius, die na sluiting van de tempels van de heidenen, bevolen heeft de éne christelijke religie in zijn gehele rijk in ere te houden, alsook andere koningen, vorsten en overheden, die hun gebieden van de zuurdesem van goddeloosheid en bijgelovigheid, niet minder in onze tijden dan in die van onze voorouders hebben gereformeerd.

50.44 Overheid en kerkedienaren 

Tot onderrichting in de heilige religie moet de gelovige overheid de bedienaren van het Goddelijk Woord, als ogen, gebruiken, hen eerlijk onderhoud bestellen, hun bijeenkomsten, zowel de consistoriale (van de kerkenraad) als de synodale beschermen, daarin de uitwendige goede orde (eutaxia) bewaren, en bij de synodale, waar de zaak het vereist, nu en dan tegenwoordig zijn, naar het voor beeld van Constantijn de Grote, die gewild heeft dat van de zaak van Arius eerst in de wettige synode van Nicea in zijn tegenwoordigheid kermis genomen werd, om de gehele zaak uit de overeenkomende stemmen van de bisschoppen die de kerk vertegenwoordigden, overeenstemmende met de norm van de Heilige Schrift te kennen.

50.45 Overeenkomst 

Het burgerlijk bestuur van de dingen en het kerkelijke worden door drieërlei gemeenschap onderling samengehouden. De eerste is, dat beide met betrekking tot God een dienst en bediening is ondergeschikt aan de hoogste heerschappij van God (Ps. 2:11; Rom. 13:4; 1 Kor. 3:5 en 1 Kor. 4:1). De tweede, dat uit kracht van die bediening de overheden en de herders bewaarders zijn van het Goddelijk recht (Deut. 17:18; Jes. 49:23; Mal. 2:7; 2 Kor. 5:18; 2 Kor. 12:20; 2 Tim. 2:2). De derde, dat wegens die bediening, die zij volgens Gods voorschrift uitoefenen, hun de verschuldigde eer naar het overeenstemmende ambt betoond moet worden (Rom. 13:6,7; 1 Tim. 5:17; Hebr. 13:7).

50.46 Verschil 

Beide besturen worden daarentegen door hun verschillen onderscheiden, zowel wat het bewaren van het Woord van God en de tucht aangaat (welke de twee delen zijn van het Goddelijk recht) als wat aangaat de ongelijke gemeenschap van de eer hen verschuldigd. Bij de bewaring van het Goddelijke Woord moet de politieke macht van de kerkelijke bediening door 6 verschillen onderscheiden worden.

Het eerste is, dat bij de uiteenzetting van het Goddelijke Woord de herders moeten spreken, en uitleggen: de overheid echter horen en onderricht worden, op dezelfde manier als Comelius de hoofdman en Sergius de stadhouder, van wie gene door Petrus, deze door Paulus onderwezen is (Matth. 28:19,20; Ps. 2:10; Hand. 10:32; Hand. 13:7).

Het tweede is, dat bij de uitoefening van hun bediening van de herders en ouderlingen, voornamelijk en eigenlijk aan de inwendige mens de geestelijke beloningen en straffen in naam van Christus aankondigen: de overheden echter de uitwendige mens lichamelijke goederen of straffen toebrengen (Matth. 18:17,18; Joh. 20:22,23; 1 Tim. 1:20; Rom. 13:3,4).

Het derde, dat de bedienaren van het Woord het enkele doen (nuda actio) van de wet en de toepassing alleen van die beloningen en straffen, die in het Woord van God uitdrukkelijk vervat zijn, doch de burgerlijke macht de arbitraire sanctie en toepassing heeft van de lichamelijke beloningen en straffen, naar de verscheidenheid van de omstandigheden die bij de praktijk ervan voorkomen, zo echter dat de sanctie aan die macht toekomt, bij welke de hoogste uitvoering van de dingen is, dat is aan de macht van de koning, of van de vorst in een monarchie, en van de edelen (optimates) in een aristocratie (Deut. 4:2; 1 Kor. 1:23; Gal. 1:8; Openb. 22:18,19; Matth. 20:15; Joh. 19:11; Rom. 13:4).

Het vierde, dat de ouderlingen van de kerk niets dan door de heerschappij van een ander, dat is van Christus, de overheid echter ook door eigen heerschappij sommige dingen voorschrijven. Want de kerkelijke regering is geheel en al hupèretikè of bedienend. De burgelijke echter, hoewel ze met betrekking tot God ook bedienend is, is met heerschappij en gezag toegerust.

Het vijfde is, dat de ouderlingen met geestelijke wapenen, dat is, met vermaning, bedreiging van de Goddelijke toom, en excommunicatie de mensen bekeren, en voor Christus winnen. De overheden echter gebruiken, waar de noodzakelijkheid het vereist, straf, gevangenis en het zwaard om hen te dwingen en in de toom te houden.

Het zesde, dat de herders voorstaan, waar over het geweten gehandeld wordt, doch de overheid, waar over het lichaam gesproken wordt.

50.47 Verschil met betrekking tot de tucht 

Aan deze dingen zijn drie andere verschillen die betrekking hebben op de tucht van de kerk toe te voegen.

Het eerste hiervan is, dat eigenlijk het recht bij de herders berust samen met hun kerkenraad tot de kerkelijke tucht, naar analogie van het geloof en de heilige leer te besluiten; de overheid echter, bij wie de hoogste regeermacht berust, kan die tucht óf bij aanwezigheid goedkeuren, óf bij afwezigheid onderzoeken, óf als daarin iets met recht te wensen is, van de herders verlangen, dat dat naar analogie van het Woord van God toegevoegd, of verbeterd wordt.

Het tweede is, dat de bedienaren van het Woord, tezamen met hun kerkenraad de dienstknechten van Christus, zowel door de burgerlijke overheid die dezelfde religie belijdt, als door hun kerk goedgekeurd, moeten wijden, de overheid echter kan, om de kerk haar ambten toe te brengen, niet alleen haar tussenkomst, maar ook haar autoriteit gebruiken, en bederf verhinderen of verbeteren, als er dingen tussen komen die de burgerlijke aandacht waardig zijn. Het derde, dat in een vredige kerk de herders, met toestemming van de burgerlijke macht in kerkelijke samenkomsten door de overheid aangekondigd tezamen met de ouderlingschap (presbyterium) tegenwoordig zijn en daarin over de leer en de zeden van de kerk over leggen moeten, doch in een verstoorde kerk en die aan scheuring lijdt de overheid de meest godvruchtige en verstandigste theologen, als het wezen kan met goedkeuring van de kerk, ter synode samenroepen kan, en bij hun bijeenkomsten tegenwoordig zijn, en daarin bij dringende noodzakelijkheid, wat de uitwendige handeling en bestiering aangaat voorzitten, naar het voorbeeld van Constantijn de Groote boven vermeld.

50.48 Ongelijke eer 

De eer, die aan beide functies verschuldigd is, is niet gelijk. Want gelijk de bedienaren van het Goddelijke Woord door geen enkele eigen heerschappij krachtig zijn, zo moeten zij ook niet heersen over de gewetens van de mensen, aan wie zij het Woord Gods bedienen (1 Petr. 5:2).

Maar aan de burgerlijke macht is door God heerschappij toegestaan over de lichamen en goederen van hun onderdanen (Rom. 13:4). Bovendien, gelijk de kerkelijke waardigheid meer gelijk is aan het vaderlijk gezag, dan aan het koninklijke, zo is daaraan alleen eerbied, leerzaamheid en honorarium verschuldigd; de burgerlijke macht echter, die met heerschappij en majesteit verbonden is, moet door de onderdanen niet alleen met gehoorzaamheid en onderwerping, maar ook met betaling van belastingen geëerd worden, volgens het voorbeeld van Christus (Matth. 17:27), en diens gebod, Geeft de keizer, wat des keizers is (Matth. 22:21).

50.49 Eendracht nodig 

Onder beide bedieningen, de burgerlijke namelijk en de kerkelijke, moet de grootste eendracht gevoed worden, opdat de ene door de hulp van de andere gesteund worde, en niet minder door het gezag van de overheid de vastigheden (tou hosiou), of van de heilige religie, en van het Goddelijk recht in de kerk, dan door de bediening van de ouderlingen van de kerk de beginselen (tou dikaiou), of van de gerechtigheid en van het gemene recht in de burgerlijke samenleving bekrachtigd worden.

50.50 Geen aanmatiging 

Hoewel voor de christelijke overheid de wachter en handhaver van beide tafelen van de wet, voornamelijk de ere van God, en het heil van het volk de hoogste wet zijn moet, en deze gehouden is niet alleen als privaat persoon, maar als vorst, met het Woord van God dag en nacht bezig te zijn, opdat hij door de leiding daar van de wettig ingestelde religie bewaren en de vervallene herstellen kunne, moet hij zich daarom toch niet de kerkelijke functie aanmatigen, maar naar gelang van de plicht hem met de andere huisgenoten des geloofs gemeen, gelijk een schaap van Christus, diens woord horen en aan de sacramenten deelnemen, en is gehouden gelijk een dienstknecht van God Zijn Zoon hem in het Woord van God door de verkondigers van het Evangelie aangeboden te kussen, en het juk van zijn tucht over zich op te nemen.

50.51 Mozes en Melchizedek 

De bediening van Mozes is gemengd geweest, buitengewoon en tijdelijk; want nadat hij zijn broeder Aäron naar een bijzonder bevel van God tot priester had gewijd, heeft hij niet meer het priesterambt vervuld, maar is bij de rang van de Levieten gebleven. De functie van Melchizedek de koning van Salem en priester van de allerhoogste God is voorbeeldend (typica) geweest, en met de overige voorbeeldende ceremoniën door Christus afgeschaft, die daarom aan Zijn apostelen de bediening van het Woord heeft opgelegd, en de burgerlijke heerschappij verboden, opdat niet door hen en hun opvolgers de herderlijke bediening aan een politiek mens, of de koninklijke aan een kerkelijk mens zou worden opgedragen.

50.52 Overheid en verkiezing van kerkedienaren 

Welke zorg een vrome en gelovige overheid voor de verkiezing van de herders moet hebben, hebben wij in de stellingen over de roeping van de kerkedienaren verklaard, namelijk dat de overheid zich in deze zaak gedragen moet naar de ordening door Christus Zelf gesteld, die hierin bestaat, dat zij als wachteres van het vier de gebod, zorgt, dat geschikte mannen door de kerkenraad, ter wijl daarbij komt zowel voornamelijk haar eigen instemming, als ook de instemming en stem van de gehele kerk, tot het herders ambt wettig geroepen worden, en ten overstaan van de kerk geordend worden, naar de gewoonte van de apostelen en evangelisten (Hand. 14:23; Tit. 1:5), welke onze vaderen die onder godvrezende overheden leefden voortdurend in acht genomen hebben.

50.53 Niet in strijd met Mozes 

Het voorbeeld van Mozes, dat tegen dit gevoelen van onze theologen wordt ingebracht, is geheel buitengewoon, en vreemd aan deze uiteenzetting. Want hij heeft niet als een politieke leider, maar als een buitengewoon priester Gods Aäron tot hogepriester gewijd; en deze handeling van de inwijding is van de verkiezing van Aäron te onderscheiden. Want Aäron is eerder door God uitgekozen en aan Mozes genoemd; vervolgens is hij door een bevel van God door de inwijding in zijn roeping door Mozes bevestigd.

50.54 Overheid kan afzetten 

Wanneer een herder oproerig is en een openbaar schender van de publieke vrede, kan de hoogste overheid hem, met tussenkomen van de raad van de ondergeschikte voomaamsten met hetzelfde recht afzetten, waarmee de koning Salomo Abjathar heeft ontzet (1 Kon. 2:26 en 1 Kon. 8:2).

50.55 Hoe met ketters te handelen 

Moeilijker uit te leggen is deze vraag, hoe de overheid acht moet geven op heterodoxe leraren, en ketterse verleiders van het volk, die van verderfelijke dwalingen wettig overtuigd zijn, en hardnekkig lasterende. Waarop wij antwoorden, wanneer een gelovige overheid in die tijden vervalt, dat zij die ketters noch door haar zachtheid tot vrede en goede vrucht terugroepen kan, noch door gestrengheid en dreigingen van de hardnekkige ijver dwalingen die het fundament van het geloof zelf wankel maken, te propageren afschrikken, dat dier tolerantie bij God Zelf en Zijn kerk te verontschuldigen is, daar de voorzichtigheid soms ook gebiedt die dingen te dulden, die uit ijver en liefde voor de waarheid weliswaar afgekeurd worden, maar door dwingende macht volgens de wetten van voorzichtigheid en straffende gerechtigheid niet kunnen verhinderd en weggenomen worden.

50.56 Anderer oordeel 

Wanneer zij hen echter kan dwingen en met haar zwaard in bedwang houden, oordelen anderen dat het haar plicht is op zulke ketters de doodstraf toe te passen, naar het voorbeeld van de vrome koning Josia, die de bijgelovige priesters van de hoogten op het altaar geslacht heeft, en mensenbeenderen daarop verbrand heeft. En Jehu, die het gehele gezin van Achab en Izebel wegens de beeldendienst geheel uitgeroeid heeft, en de priesters van Baäl als één man heeft gedood; Alsook van Elia, die de priesters van Baäl ook tot op de laatste man gedood heeft. Maar aangezien Elia de profeet dit gedaan heeft naar buitengewoon ingeven van God, omdat toen de gewone overheid in verzuim was, Josia en Jehu echter naar de strengheid van de burgerlijke wet voor het Joodse volk eigenlijk gepast gemaakt, en dat in geval van uiterste noodzakelijkheid, en vrees van algehele omkering van hun rijk, die op geen andere manier te vermijden was, wil ik liever het gevoelen van deze theologen volgen, die beweren dat waar er een andere manier gegeven wordt, de ketters naar dat billijk en goed is te bedwingen, het verkieslijker is de meesten van hen, door de kerk veroordeeld, door de overheid naar verkiezing óf af te zetten, óf te verbannen, óf op een andere wijze te bedwingen, dan ze met de doodstraf te treffen; opdat hun besmetting niet als de kanker (gangraina) in hun gemenebest verder kruipt. In welke zaak zij Constantijn de Groote en Theodosius zullen volgen, van wie de eerste Arius, de laatste Apollinaris, en Nestorius, door de synode tevoren veroordeeld, met ballingschap gestraft heeft.

50.57 Atheïsten en lasteraars 

Hier kunnen door een godvrezende en verstandige overheid uitgezonderd worden mensen die geheel atheïst en ten hoogste lasteraars zijn, die God Zelf, of Zijn voorzienigheid in de menselijke zaken zeer irreligieus loochenende, de gemene religie van de kerk van Christus, door hun afschuwelijke lasteringen omkeren, en de vrede en de eendracht van het gehele gemenebest uit louter boos aardigheid (epichairekakia) en ongeneeslijke kwaadheid van gemoed verwarren, en door geen ander geschikter en zachter middel van burgerlijk bedwang, of geneesmiddel, kunnen worden beteugeld.

50.58 Augustinus 

Dienaangaande meen ik dat dat zeggen van Augustinus (Contra Cresconium grammaticum et Donatistam, boek 3.50). Aan niemand behaagt dit in de katholieke kerk, als zij tot de dood toe tegen iemand, al is het een ketter, woedt. En in de brief aan Donatus (Epistula 128): Naar aanleiding van de vreselijke rechters en wetten, wij begeren dat de ketters verbeterd, niet gedood worden, opdat zij niet in de straffen van het eeuwig oordeel vervallen, en wij willen de tucht tegen hen niet verwaarlozen, en niet de straffen oefenen die zij waardig zijn; bedwing dus hun zonden zo, dat er zijn die er berouw van hebben dat zij gezondigd hebben, slechts van de gewone ketters opgevat moet worden.

50.59 Niet dwingen tot geloof 

Ook al moet de overheid met de slagbomen van haar wetten haar onderdanen in de toom houden, opdat zij niet van de religie, welke zij goedkeurt, openlijk kwaadspreken, kan ze hen toch niet dwingen tot het geloof, waardoor zij die vorm van de aangenomen religie goedkeuren, en de goedkeuring ervan openlijk voor de mensen belijden. Want het geloof wil overtuigd worden, niet gedwongen en niets moet zo vrijwillig zijn, dan de religie en de inwendige verering van God, niets aan een christelijke overheid meer vreemd, dan een verkeerde en ongebreidelde gestrengheid, waarmede zij de mensen tot huichelaars maakt, en hen dwingt met de mond te belijden hetgeen zij met het hart niet geloven.

50.60 Geen vrijdenkerij 

Toch vallen wij diegenen niet bij, die gelijk zij zeggen dat de gedachten van de mensen vrij zijn, zo ook menen dat ieders meningen over het geloof door de overheid getolereerd moeten worden. Want hoezeer wij toegeven dat de inwendige meningen van de mensen niet gestraft moeten worden, ontkennen wij toch dat een Goddeloze en voor het gemenebest verderfelijke belijdenis van religie door de overheid aan ieder burger moet worden toegestaan.

50.61 Geen vrijdenkerij (2) 

Wij stemmen weliswaar toe, dat de geestelijke pijlen van de valse leraren, waarmee zij op de kerk Gods losgaan, eerst met geestelijke wapenen wederstaan moeten worden, maar wanneer hiervoor geen plaats meer is, en de ketters, hoewel zij van hun dwalingen enige malen overtuigd zijn, niettemin door hun vermetele propaganda in het gemenebest nieuwe beroeringen verwekken, dan moeten zij door de autoriteit van de overheid bedwongen worden, opdat het gemenebest niet erger schade belope uit het dulden van hun partij. Want een hardnekkige afwijking en afscheiding in de leer van het geloof, sleept verwarring van de gehele menselijke samenleving met zich mee, en verstoort de rust ervan.

50.62 Roomsen trekken overheidstaak aan zich 

Daar oudtijds de overheden niet minder de ketters, die de geestelijke wet van God, dan andere rebellen, die hun burgerlijke wetten oproerig schonden gestraft hebben, hebben de roomse voorgangers niet met recht, maar met geweld hun macht om aangaande de ketters uit het Woord van God kennis te nemen, en hen volgens dat (Woord) lichamelijk te straffen, tot hun kerkelijke rechtbank getrokken.

50.63 Recht van de overheid 

De gelovige overheid, uitnemend deel van de kerk Gods, kan namelijk, zowel naar de analogie des geloofs, als naar het oordeel van door haar opgeroepen getrouwe theologen in overeenstemming met de Heilige Schrift, samen met haar theologen aangaande de ketter zelf kennis nemen, en de ketter, als hij zonder beweging van het gemenebest het deelgenootschap van de andere burgers niet langer genieten kan, naar hare wijsheiden het gewicht van de zaak bedwingen.

50.64 Haar plicht 

Zoveel meer macht de christelijke overheden van God ontvangen hebben, dan de private personen, zoveel meer zorg en vlijt moeten zij aanwenden, dat niet enig heterodox dogma, of dat afwijkt van het christelijk geloof in hun gebied zich wijder uitbreidt. Want behalve dat hun, als leden van de kerk, de wacht van de gehele kerk Gods gewoon (communiter) is aanbevolen, is die hen als verzorgers en beschermers van de kerk in het bijzonder met kracht opgelegd. Van de halve moeten zij vermaand worden, dat zij niet aan haar onderdanen die aan de ware religie vreemd zijn, de vrijheid toestaan een valse publiek te belijden, en met alle manieren die zij kunnen, ook de private uitoefening ervan verhinderen.

50.65 Doel, gebed voor de overheid 

Het hoogste doel van de overheid, is de eer van God; het ondergeschikte de eendracht en rust van haar onderdanen. Vandaar dat de apostel wil dat er voor koningen en allen die in hoogheid gesteld zijn, gebeden en smekingen door ons gedaan worden, opdat wij onder hun gezag een stil en rustig leven lijden met alle Gods vrucht en verering (veneratio) (1 Tim. 2:2).