Navigatie
Synopsis - Overzicht van de zuiverste theologie

Synopsis - Overzicht van de zuiverste theologie

De Synopsis Purioris Theologiae kan worden beschouwd als het begin van de theologische verwerking van de tijdens de Dordtse synode opgestelde leerregels.

Hoofdstuk 7

Over de hoogheilige Drie-eenheid

Johannes Polyander

7.1 Over de Drie-eenheid 

Gelijk het christelijk geloof één God in de Drieheid (Trinitas) eert, zo eert het ook de Drie-eenheid van Personen in de eenheid van het Goddelijke Wezen.

7.2 Over de Drie-eenheid (2) 

Nu wij over de Drie-eenheid van de Goddelijke Personen een uiteenzetting zullen geven, zullen wij eerst de woorden, en daarna de zaak zelf onderzoeken.

7.3 Betekenissen van het woord Persoon 

Het woord ‘persoon’ bij de Latijnen is gelijk tou prosoopou bij de Grieken voor tweeërlei uitlegging vatbaar. Want nu eens betekent het het ‘masker of de hoedanigheid van een mens’, of de ‘uitwendige gesteldheid’, zoals in Handelingen 10:34. Dan weer een ‘met rede begaafde zelfstandigheid (subsistentia)’ zoals in 2 Korinthe 1:11. Wanneer wij naar analogie daarvan dit woord op de Personen van de Drie-eenheid toepassen, gebruiken wij het in de laatste betekenis.

7.4 Betekenissen van het woord Persoon (2) 

Hoewel het Griekse woord prosoopon waarmee de benaming Persoon overeenkomt niet met zoveel letters (autolexei) in de Heilige Schrift gevonden wordt, toegekend aan de Goddelijke Personen, bestaat er toch wel een geheel gelijkwaardige uitdrukking in de Brief aan de Hebreeën 1:3, waar Christus genoemd wordt ho charaktèr tès hupostaseoos tou patros, dat is, het uitgedrukte beeld van de zelfstandigheid van de Vader.

7.5 Het woord Trinitas 

Hetzelfde beweren wij van het woord Trinitas. Want het synoniem hiervan is naar de wet van de stamverwantschap drie. Want het tellende getal in concreto en het getelde getal in abstracto, zijn zakelijk en in betekenis hetzelfde. Dat getal toch wijst de apostel Johannes aan de Vader, het Woord of de Zoon, en de Heilige Geest toe (1 Joh. 5:7), als hij zegt, dat deze Drie in den hemel getuigen.

7.6 Het woord Trinitas (2) 

Deswege, gelijk degenen die tien in aantal zijn een tiental geheten worden, zo kan aan drie het drietal toegeschreven worden, en gelijk de apostel uit het woord God, Godheid (Kol. 2:9), zo hebben de orthodoxe vaderen uit het spreken van drie met recht Drieheid (Trinitas) afgeleid.

7.7 Waarom het woord Persoon gebruikt wordt 

Hoewel de latere Griekse vaders wezen (ousia) en zelfstandigheid (hupostasis) nauwkeurig onderscheiden hebben, door het eerste een absolute en gemeenschappelijke, het laatste een afzonderlijke (singularis) en relatieve natuur te noemen, hebben echter de Latijnen het woord ‘persoon’ liever willen gebruiken, en wel omdat hypostasis (zelfstandigheid) in eigenlijke zin genomen, in verschillenden zin (aequivoce) aan de eerste en de tweede substantie, namelijk de redelijke en de redeloze, doch persoon alleen maar aan de eerste en redelijke kan worden toegekend.

7.8 Definitie van Persoon 

Persoon wordt in het algemeen gedefinieerd als: een zelfstandigheid (substantia), of ongedeelde (individua) natuur met verstand begaafd, door zichzelf bestaande, en door zijn onmededeelbare eigenschap van de andere waarlijk en werkelijk onderscheiden.

7.9 Definitie van Persoon (2) 

Toegepast op iedere Persoon van de hoogheilige Drie-eenheid, wordt deze definitie zó nader bepaald, dat het is een met verstand begaafde Goddelijke Zelfstandigheid (subsistentia), door Zichzelf bestaande, door Zijn onmededeelbare eigenschap van de overige, tot wie Hij in betrekking staat, werkelijk onderscheiden, Die van eeuwigheid hetzelfde en het gehele Goddelijke Wezen in Zich heeft.

7.10 Definitie van Persoon (3) 

Bij deze definitie zijn vijf zaken te overwegen. De eerste hiervan is, dat het een zelfstandigheid (substantia) is, bestempeld en omschreven als een bijzondere wijze van bestaan, die de Grieken tropon huparxeoos noemen.

7.11 Verschil tussen Persoon en Wezen 

Een Goddelijke Persoon of Zelfstandigheid (subsistentia) verschilt dus van het Wezen Gods, als iets dat enger en bepaald is, van iets dat zich wijder uitstrekt en onbepaald is.

7.12 Verschil tussen Persoon en Wezen (2) 

Wij zijn echter geenszins van oordeel, dat persoon of zelfstandigheid in dit mysterie zoveel is als de eerste substantie, en het wezen zoveel als de tweede substantie. Want hoewel het Wezen Gods ten zeerste enig, ongedeeld en enkelvoudig (singularis) is, kan daarom toch van de Drie Personen, op geen enkele wijze gesproken worden als van soorten van ondeelbaren (species de individuis).

7.13 Verschil tussen Persoon en Wezen (3) 

Ook zijn wij van mening dat niet beweerd moet worden, dat het Wezen Gods aan de Drie Goddelijke Personen als iets geheels, meegedeeld wordt, of dat de Personen daarin, gelijk delen in het geheel dat aan Hen meegedeeld is, bestaan. Want daar het Wezen Gods oneindig is, en volkomen ondeelbaar, kan er van wezen bij de Goddelijke Personen niet gesproken worden, als een geheel van zijn delen. 

7.14 Het gevaar van definiëren 

De bestaanswijze (modus) dus van dit mysterie moet als niet uitlegbaar door de menselijke rede, liever met ootmoedig geloof aangebeden, dan met gevaarvolle uitspraken gedefinieerd worden.

7.16 Zelfstandigheid van de Zoon en de Heilige Geest (2) 

Want met de benaming Heere, die er een is van een zelfstandig Persoon, wordt niet alleen de Vader en de Zoon, maar ook de Heilige Geest in de Heilige Boeken bestempeld, gelijk blijkt uit vergelijking van deze twee parallelle plaatsen: Jesaja 6:8 en Handelingen 28:25. De Namen Vader, Zoon en Heilige Geest passen werkelijk alleen voor zelfstandige Personen (Matth. 28:19).

7.17 Zelfstandigheid van de Zoon en de Heilige Geest (3) 

Persoonlijke handelingen zijn: aan iemand verschijnen, en door Zijn bevel een zeker ambt opgedragen, het zaad van Abraham aannemen, Zich hullen in de gedaante van een duif. Van welke de eerste, beschreven in Jesaja 6:8, ook aan de Zoon (Joh. 12:14), en de Heilige Geest (Hand. 28:25);  de tweede aan de Zoon alleen (Hebr. 2:16); en derde aan de Heilige Geest alleen wordt toegeschreven (Matth. 3:16).

7.18 Met verstand en wil begaafd 

Het tweede dat wij in de beschrijving van een Goddelijk Persoon gesteld hebben, is dat Die verstand heeft en dienvolgens willende is. Dat dit voor de Vader en de Zoon en de Heilige Geest op gelijke wijze past, blijkt hieruit, dat de Zoon en de Heilige Geest in de Heilige Schrift overal met dezelfde uitspraken inzake wijsheid, kennis, waarheid, beleid en welbehagen gesierd worden als de Vader (zoals Spr. 8; Jes. 12:2; Joh. 14:17; 1 Kor. 12:11, enz.).

7.19 Onderscheidenheid van de Personen 

Het derde dat in de definitie van een Goddelijk persoon aangemerkt moet worden, is dat Hij door een onmededeelbare eigenschap van de andere Personen tot Wie Hij in betrekking staat, werkelijk onderscheiden is. Dat dit van iedere Persoon van de Drie-eenheid naar waarheid gezegd wordt, maken de relatieve benamingen van Vader, Zoon en Heilige Geest duidelijk.

7.20 Onderscheidenheid van de Personen (2) 

Want hoezeer Goddelijke Personen van menselijke hierin verschillen, dat bij de laatste de ene niet in de andere is, maar de eerste enhupostatoi zijn, dat is, wederkerig in elkaar bestaande, getuige Christus, ‘Gelooft Mij dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is’, zijn ze toch niet alleen in bestaanswijze (ratione) maar in werkelijkheid verschillend van elkaar, zodat één van hen de andere niet is, en ook niet zijn kan.

7.21 Inwendige en uitwendige onderscheidende kentekenen 

De kentekenen waardoor deze Goddelijke Personen onderling onderscheiden worden, zijn of inwendige, of uitwendige. De eerste worden gekend uit de drie verschillende karakteristieke eigenschappen, die Hun werken naar binnen aanduiden.

7.22 Inwendige en uitwendige onderscheidende kentekenen (2) 

De eerste van deze eigenschappen is, dat de ongeboren Vader de Zoon door mededeling van Zijn eigen Wezen van eeuwigheid heeft gegenereerd. Deze eigenschap van de Vader noemen de Grieken agennèsia, wij minder passend innascibilitas (de eigenschap, niet geboren te kunnen worden).

7.23 Inwendige en uitwendige onderscheidende kentekenen (3) 

De tweede is, dat de Zoon van de Vader geboren, aan hetzelfde Wezen met de Vader deel ontvangen heeft. Deze eigenschap van de Tweede Persoon drukken de Grieken uit met de naam genesis, wij met nativitas (de eigenschap, geboren te kunnen worden).

7.24 Inwendige en uitwendige onderscheidende kentekenen (4) 

De derde is, dat de Heilige Geest van de Vader en de Zoon uitgaat. Deze eigenschap van de Heilige Geest noemen de Grieken ekporeusis, wij processio, het uitgaan.

7.25 Inwendige en uitwendige onderscheidende kentekenen (5) 

Door deze drie karakteristieke eigenschappen, die de innerlijke personele handelingen aanduiden, worden de Drie Personen van de Drie-eenheid niet alleen onder Elkaar door innerlijk verschil onderscheiden, maar ook door de wederzijdse relatie als het ware beurtelings tegenover Elkaar gesteld, namelijk de Vader die genereert tegenover de Zoon die gegenereerd is. En ieder van die Beide blazend (spirans) tegenover de Ene die geblazen is (spiratus), en omgekeerd.

7.26 Uitwendige kentekenen van onderscheid 

De uitwendige kentekenen waaruit het onderscheid van die Personen gemerkt wordt, zijn de werkingen naar buiten. Deze zijn deels wezenlijk, voor zover zij van het beginsel van het gehele Wezen, dat aan de Drie Personen even gelijk gemeen is, uitgaan; deels personeel, en wel óf in zoverre de orde van de handelende Personen daarin aangemerkt wordt, gelijk de schepping, die ten opzichte van de orde van de Vader, als aan de eerste Persoon, bij uitnemendheid (kat’exochèn) wordt toegekend, óf in zoverre de bijzondere toedeling (oikonomia) van Goddelijke wijsheid daarin beschouwd wordt; ten opzichte waarvan het zenden van de Zoon ter Verlossing aan de Vader, de Verlossing aan de vlees geworden Zoon, en de Heiligmaking aan de Heilige Geest in het bijzonder wordt toegeschreven.

7.27 Verhouding van Wezen en Personen 

Het vierde dat wij in de omlijning [omschrijving] van een Goddelijk Persoon opmerken, is dat Hij hetzelfde en het gehele Wezen in Zich heeft. Hetgeen aan een Goddelijk Persoon op de vierde wijze eigen is; en daardoor verschilt Hij van een menselijk persoon, die wel in de soort de gehele, maar individueel een afzonderlijke menselijke natuur bezit.

7.28 Verhouding van Wezen en Personen (2) 

Het Wezen is dus niet iets dat in werkelijkheid van de Persoon geabstraheerd, of afgescheiden is, maar alleen logisch (tooi logooi) daarvan onderscheiden. Want de wijze van zelfstandig bestaan scheidt de persoon niet werkelijk van het wezen, maar onderscheidt die alleen logisch en naar het begrip.

7.29 Verhouding van Wezen en Personen (3) 

Vandaar dat ieder van de Goddelijke Personen zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament geheel en volkomen God, zowel als subject, als ook als attribuut, genoemd wordt (Gen. 1:1; Rom. 9:5; Hand. 5:4; Hand. 20:28).

7.30 Verhouding van Wezen en Personen (4) 

Het laatste dat wij aan een Goddelijk Persoon toekennen is, dat het gehele Goddelijk Wezen daarin van eeuwigheid aanwezig is.

7.31 Verhouding van Wezen en Personen (5) 

De ene Goddelijke Persoon is dus niet op zekeren tijd uit de andere ontstaan, gelijk bij iedere menselijke het geval is, maar Hij bestaat door een altijddurende gemeenschap aan een en hetzelfde eeuwige Wezen altijd tezamen met de andere.

7.32 Verhouding van Wezen en Personen (6) 

Vandaar dat het Wezen van de ene Persoon het Wezen van de Anderen is, en alles wat van God gemeenschappelijk gezegd wordt, ook van elke Persoon van de Drie-eenheid afzonderlijk uitgesproken wordt, dat Hij namelijk is allereenvoudigst, oneindig, eeuwig, onveranderlijk, verstandig, barmhartig, rechtvaardig, goed, heilig, almachtig, enz.

7.33 De Drie-eenheid alléén uit de Schrift te bewijzen 

Deze Drieheid van de Goddelijke Personen kan niet, zoals de eenheid van het Wezen Gods, uit de natuur, maar alleen met bewijzen uit de Schrift aangetoond worden.

7.34 De Drie-eenheid alléén uit de Schrift te bewijzen (2) 

Want het boek van de natuur toont aan de menselijke rede de weg van de schepselen tot God de Schepper, als van de uitwerkselen tot de eerste oorzaak van het bestaande en de algemene oorzaak van het ontstaan. (Rom. 1:19,20).

7.35 Een onbegrijpelijke verborgenheid 

Het boek van de Schrift echter voert door de bovennatuurlijke openbaring van de Heilige Geest alleen, het christelijk geloof tot die grote verborgenheid (arcanum) van de godzaligheid van de ene God, Drievoudig in Personen, die noch door de rede verstaan, noch door het verstand begrepen, noch door de taal uitgedrukt, noch door de ondervinding geleerd, noch door een voorbeeld verklaard kan worden.

7.36 Geen licht bij de filosofen 

Wat door Mercurius (Hermes) Trismegistus in het boek dat getiteld is Pimander, dialoog 4 gezegd wordt. ‘Dat een Eenling (Monas) een Eenling voortgebracht heeft’, en zijn gloed in zich weerkaatst heeft, is zo duister en dubbelzinnig, dat het in verschillende zin genomen kan worden, en eerder schijnt te moeten worden verstaan van een andere voortbrenging van de ene god wegens de liefde tot zichzelf, dan van die welke wij geloven, van de enige Zoon van de ene Vader door generatie, en van de Heilige Geest van Beide door processie (uitgaan).

7.37 Geen licht bij de filosofen (2) 

Want hoewel er zekere overblijfselen van zuiverder religie, hetzij uit de overlevering van de Hebreeën, hetzij uit het lezen van de Bijbel opgemaakt, bij die Mercurius Trismegistus, Plato en hun leerlingen schijnen voor te komen, kan daaruit toch niet bewezen worden, dat zij drie onderscheiden Personen in de ene Godheid erkend hebben, maar zij hebben veeleer drie ousias (wezens) en verschillende wezens gesteld.

7.38 Veel duidelijker in het Nieuwe Testament 

Deze verborgenheid van de Drie-eenheid wordt in het Nieuwe Testament veel duidelijker, onderscheidener en veelvuldiger dan in het Oude Testament overgeleverd, daar het God namelijk behaagd heeft de volledige en volkomen openbaarmaking van dit diepe mysterie tot de komst van de Messias uit te stellen.

7.39 Aanwijzingen in het Oude Testament 

Intussen zullen wij enige plaatsen van het Oude Testament naar voren brengen, waaruit de meervoudigheid, ja zelfs het Drietal van Personen door een meerder aantal afgeschaduwd, kan worden opgemaakt. Deze kunnen voornamelijk tot zes groepen teruggebracht worden.

7.40 Aanwijzingen in het Oude Testament (2) 

De eerste groep bestaat uit die plaatsen, waarin ‘Elohim’ met ‘Jehova’ wordt verbonden. Want daarin wijst Jehova het ene Wezen, Elohim meer Personen daarin onderscheiden aan, allermeest omdat met het meervoudige woord Elohim meermalen enkelvoudige bijvoeglijke naamwoorden en werkwoorden worden verbonden.

7.41 Aanwijzingen in het Oude Testament (3) 

Want ofschoon Elohim soms van één Persoon van de Drie-eenheid wordt uitgesproken, zoals Psalm 45:7, geschiedt dat toch niet exclusief, maar inclusief met een synecdochische spreekwijze, waarbij, zowel wegens de eenheid van Wezen aan de Drie Personen gemeen, als om het wederzijds in elkaar bestaan (emperichoorèsis) van de Personen, onder de benaming van één Persoon, de andere mede begrepen worden.

7.42 Aanwijzingen in het Oude Testament (4) 

De tweede groep bevat de plaatsen waar God in het meervoudig getal over Zichzelf in eigenlijke zin (proprie) spreekt, zoals Genesis 1:26: ‘Laat Ons mensen maken naar Ons beeld’; en Genesis 3:22: ‘Zie, Adam is als Onzer één’; en Genesis 11:7: ‘De Heere zeide laat Ons afdalen en hun spraak verwarren’, enz.

7.43 Aanwijzingen in het Oude Testament (5) 

Een voorbeeld hieraan gelijk kan zelfs bij de allereerzuchtigste koningen in de Heilige Schrift niet bijgebracht worden, maar integendeel kan worden aangetoond, dat zij in het enkelvoudig getal over zichzelf gesproken hebben, namelijk uit Genesis hoofdstuk 14 en 20 en 41; Daniël hoofdstuk 2 e.v.; 2 Kronieken 36; Ezra 1:6,7.

7.44 Aanwijzingen in het Oude Testament (6) 

Wat de overige aangaat, die ons door de Joden worden tegengeworpen, uit 2 Samuël 16:20; Job 15:3; Daniël 2:36; Hooglied 1:4; dat die niet in eigenlijke zin van zichzelf alleen, maar ook figuurlijk over anderen in het meervoudig getal gesproken hebben, welker personen zij vertegenwoordigden, kan uit de omstandigheden van die plaatsen zelf worden bewezen.

7.45 Aanwijzingen in het Oude Testament (7) 

De derde groep bevat die, in welke de naam van Jehova en God drie onderscheiden malen in één zin herhaald wordt, zoals Numeri: 6:23-26. Zo zult gij de kinderen Israèls zegenen: ‘De Heere zegene u en behoede u, de Heere doe Zijn aangezicht over u lichten en zij u genadig; de Heere verheffe Zijn aangezicht over u en geve u vrede’.

7.46 Aanwijzingen in het Oude Testament (8) 

De vierde bestaat uit die, waarin God met drie betitelingen die Hem eigen zijn gesierd wordt, zoals Jesaja 6:3. De Serafim riepen de een tot de ander: ‘Heilig, Heilig, Heilig is de Heere de God der legerscharen’.

7.47 Aanwijzingen in het Oude Testament (9) 

De vijfde is die, in welke de Heere over den Heere spreekt, zoals Psalm 110:1: ‘De Heere heeft gezegd tot Mijn Heere, zit aan Mijn rechterhand’. ‘Zo zegt de Heere, Ik zal mij ontfermen over het huis van Juda, en Ik zal hen verlossen door den Heere hun God’, enz. (Hos. 1:7).

7.48 Aanwijzingen in het Oude Testament (10) 

De laatste groep bevat die plaatsen waarin meer Personen afzonderlijk en met verschillende namen genoemd worden, zoals Jehova en de Engel van Jehova en van het Aangezicht van Jehova, de Wijsheid, de Zoon, het Woord van Jehova en de Geest van Jehova (Gen. 48:16; Ex. 14:19 en 23; Ps. 2; Spr. 8; Jes. 63:9; Hagg. 2:6,8; enz.). 

7.49 Getuigenissen van het Nieuwe Testament 

De getuigenissen van het Nieuwe Testament kan men lezen in Matthéüs 3:16,17 en 28:19; Johannes 14:16 en 15:26; 2 Korinthe 13:13; 1 Johannes 5:7; Openbaring 1:4,5; en zeer vele dergelijke die de christelijke en godvruchtige lezer niet onbekend zijn.

7.50 Antitrinitariërs 

Uit bovenstaande verzekeringen die met het Goddelijk Woord overeenstemmen volgt dat het gevoelen vals en lasterlijk is van alle zowel oude als nieuwe antitrinitariërs, en heden ten dage van de socinianen, die stellen dat er maar één Goddelijk Persoon is, namelijk God, de Vader van onze Heere Jezus Christus, tot bevestiging waarvan zij getuigenissen van de Heilige Schrift misbruiken, die zij verkeerd verstaan (zoals Joh. 17:3; 1 Kor. 8:6; Ef. 4:6; en dergelijke), waarin de God Die door de christenen wordt aangeroepen van de valse die de heidenen vereren met dit epitheton en deze uitspraak die aan de Drie Personen gemeen is onderscheiden wordt, dat Hij alleen de ware God is; en derhalve wordt de Vader noch tegenover de Zoon, noch tegenover de Heilige Geest, maar tegenover de afgoden inclusief gesteld.