Navigatie
Synopsis - Overzicht van de zuiverste theologie

Synopsis - Overzicht van de zuiverste theologie

De Synopsis Purioris Theologiae kan worden beschouwd als het begin van de theologische verwerking van de tijdens de Dordtse synode opgestelde leerregels.

Hoofdstuk 23

Over het Oude en Nieuwe Testament

Andreas Rivetus

23.1 Vergelijking van wet en Evangelie 

Stelling 1. Nadat in de vorige disputaties afzonderlijk gehandeld is over de wet en het Evangelie, en beider natuur beschreven is, volgt nu dat ze ook met elkaar vergeleken worden, naar hun overeenkomst en verschil of onderscheid. Omdat dezelfde zaken in verschillende benamingen vervat worden, onder welke, wanneer over die vergelijking gehandeld wordt, het meest voorkomen de namen Oud en Nieuw Testament, moeten we over de betekenis daarvan spreken. Want als die niet tevoren duidelijk gemaakt en bepaald is, is er in deze zaak waarover nu gehandeld wordt, niets zo moeilijk dan de punten van overeenkomst, die aan te wijzen zijn, juist te treffen en het verschil af te bakenen, daar de een dit, de ander dat er onder verstaat en naar mate van de begrippen die zij aanhangen, eerder verschillende dingen spreken dan gevoelen.

23.2 Vergelijking van wet en Evangelie (2) 

Het Hebreeuwse woord ״Beriit” willen sommigen afleiden van het werkwoord dat zuiveren en reinigen betekent, omdat bij een verbond of verdrag zonder enige sofisterij van weerszijden trouw verklaard en bekrachtigd wordt, met uitrichten van een publieke ceremonie.

Deze naam hebben de Griekse overzetters van het Oude Testament overal door diathèkèn weergegeven, met uitzondering van één plaats (Deut. 9:15), waar zij marturion, getuigenis hebben vertaald. Bij de Grieken dan wordt diathèkè meestentijds genomen in die speciale zin in welke bij de Latijnen de benaming ‘Testament’ genomen wordt; welke betekenis echter een soort aangeeft, anders dan de Hebreeuwse alsook de Griekse naam die beschikking (dispositio) luidt in het algemeen, maar dan toch die beschikking, waarin een belofte is vervat, hetzij het is een overeenkomst tussen levenden, die zij sunthèkè noemen, of een Testament in eigenlijke zin, en wel ‘de laatste beschikking van een stervende over nagelaten zaken, wettig hetzij in woorden uitgesproken, of op oorkonden vastgelegd’.

23.3 Testament of verbond? 

De apostel neemt dit woord voor dit onderwerp van het Oude en Nieuwe Testament, waarover wij nu handelen, in deze eigenlijke betekenis in (Hebr. 9:15, e.v.) voor een testament waarbij de dood van de testamentmaker tussenkomt, en merkt dienaangaande op, dat ‘het eerste testament niet zonder bloed is ingewijd’. Zijn gezag volgend geven wij voor ons bij dezelfde stof aan de speciale naam van ‘Oud en Nieuw Testament’ de voorkeur boven, de algemene naam van verbond, aangezien er gehandeld wordt over de overeenkomst tussen God en de mensen aangegaan, die heeft moeten worden bekrachtigd door de dood van Christus, eerst wel door het bloed van offerdieren aangeduid, doch vervolgens metterdaad ondergaan.

23.4 Testament of verbond? (2) 

Wij verwerpen echter om die reden de naam ‘verbond’ niet, omdat, als we letten op de wijze van overeenkomst en verbintenis, gelijk in menselijke zaken onenige partijen op zekere wederzijds na te komen voorwaarden overeenkomen, en die met het slachten van offerdieren naar de ritus van de ouden (vanwaar komt niet alleen bij de Latijnen een verbond ‘slaan of slachten’, maar ook bij de Hebreeën Karat Beriit, hij heeft een verbond gesneden of geslacht, (Gen. 15:18)), of met het geven van gijzelaars, bovendien met oorkonden en tekenen bevestigen, zo ook tussen God en de mensen een overeenkomst gemaakt is van eeuwige verzoening en vrede, door de Middelaar Die het Slachtoffer voor de mensen gemaakt is, met opgemaakte actestukken (tafelen) van het verbond, en met sacramentele tekenen daarbij gevoegd tot bevestiging. Maar omdat op bewonderenswaardige wijze bewerkt is, dat dezelfde Middelaar Die het Slachtoffer geweest is, als de Testamentmaker ook door Zijn dood het testament voor de erfgenamen van kracht heeft gemaakt, gelijk de gehele toedracht (ratio) van deze verbintenis beduidt, gebruiken wij deze naam in het bijzonder.

23.5 De namen Oud en Nieuw Testament 

De namen Oud en Nieuw Testament worden gebruikt óf eigenlijk óf overdrachtelijk. Vervolgens in ruimere en in engere zin.

In eigenlijke zin wordt met de naam ‘Oude Testament’ aangeduid de wet, voor zover zij door Mozes gegeven is aan het volk van de Joden, het leven belovende onder conditie van vervloeking tegen de overtreders, gepaard met een ondragelijke last van wettelijke voorschriften, en een juk van de allerstrengste staatsorde, hetgeen om die reden genoemd wordt ‘een dodende letter’, een ‘bediening des doods en van de verdoemenis, tot dienstbaarheid barende, gelijk Hagar’ (2 Kor. 3:6,7; Gal. 4:23,24). Hier wordt in eigenlijke betekenis tegenovergesteld het ‘Nieuwe Testament’, een geestelijke leer namelijk van genade en heil door de Zoon van God Zelf uit de boezem van de Vader volkomen geopenbaard, en door de prediking van de apostelen verbreid, waarin beloofd wordt om niet geschonken gerechtigheid en eeuwig leven, door en vanwege de dood van de Testamentmaker Christus, voor allen die in Hem zullen geloven door de genade die Hij rijkelijk zal uitdelen.

23.6 Verschil 

In deze betekenis verschillen Oud en Nieuw Testament niet alleen in sommige omstandigheden en bijkomstigheden, maar wezenlijk, en zijn, om met Paulus te spreken, twee testamenten (Gal. 4:24), want in elk van beide wordt een geheel verschillende manier van zaligheid ingesteld, daar het eerste het leven belooft onder voorwaarde van werken, het laatste echter vergeving van zonden en eeuwig leven aan wie steunt op Christus door het geloof. Daarom worden [die mensen] gezegd ‘van de genade vervallen te zijn, die door de wet gerechtvaardigd willen worden’ (Gal. 5:4). En de wet wordt zó tegenover de belofte gesteld, dat indien uit gene de erfenis was, ze uit deze niet zijn kan (Gal. 3:18). Dezelfde reden is er voor de tegenstelling van de ‘wet van de werken en de wet des geloofs’ (Rom. 3:27); onder de eerste van deze wordt verstaan, de leer waarbij het heil beloofd wordt, onder de voorwaarde ‘als gij alles gedaan hebt’, onder de andere echter de leer waarbij hetzelfde heil wordt voorgesteld onder de voorwaarde ‘als gij geloofd hebt’, welke voorwaarde zelve God om niet geeft te vervullen aan al diegenen die gerechtvaardigd worden.

23.7 Verschil (2) 

In deze zin dus wordt het Oude Testament genoemd een ‘Bediening des doods, een dodende letter’ (2 Kor. 3:6) ‘een ondragelijk juk’ dat degenen die het onderhouden in slavernij neerdrukt (Hand. 15:10). ‘Een schaduw slechts van de toekomende goederen’ (Hebr. 10:1), onvolmaakt, nabij de verdwijning, enz. Aan dit tegenovergesteld is het Nieuwe Testament in die betekenis die we gezegd hebben, een ‘bediening des Geestes’ die levend maakt, ‘het zachte juk van Christus’, ons begiftigende met de geest van de aanneming, en de vrijheid van de kinderen Gods (Matth. 11:29; Rom. 8:17), hebbende ‘het ware beeld van de zaken’, volmaakt en eeuwig.

23.8 Oude en Nieuwe Testament als benaming van de Boeken 

Overdrachtelijk, met naamverwisseling (per metonymiam) worden Oud en Nieuw Testament genoemd: de boeken, die in het handschrift (codex) van het Oude Testament vervat zijn, en de geschriften van de apostelen en Evangelisten, op welke wijze bij menselijke zaken de actestukken en zegeltekenen (tabulae et signa) van de testamenten, testamenten worden genoemd, om welke reden ook de sacramentele tekenen dezelfde benaming van testament aannemen. Zo spreekt de apostel van ‘het deksel dat blijft bij het lezen van het Oude Testament’ (2 Kor. 3:14). Naar analogie van welk gezegde het lezen van het Evangelie genoemd kan worden: lezen van het Nieuwe Testament, in welke zin gewoonlijk de naam Nieuw Testament voor het geschrift van de Evangeliën gebruikt wordt. Want wat in hetzelfde hoofdstuk [in] vers 6 gesproken wordt van de ‘Bedienaars van het Nieuwe Testament’, dat heeft geen betrekking op het Heilige Geschrift. Wat nu de tekenen aangaat: Christus Zelf heeft de drinkbeker der dankzegging, metonymisch (metoonumikoos) ‘Nieuw Testament in Zijn bloed’ genoemd (Luk. 22:20), en de apostel het ‘Testament of verbond der besnijdenis’ (Hand. 7:8).

23.9 Oude en Nieuwe Testament als benaming van de Boeken (2) 

De overeenkomst en het verschil van deze boeken en tekenen, hangt af van de behandelde stof en de wijzen van openbaring. Omdat hierover bij andere grondbegrippen gesproken zal worden, zal ieder met weinig moeite oordelen wat van elk te denken is, die de aard van de zaken waarover hij elk gehandeld wordt bekend zal zijn, en hun onderling verschil of overeenkomst.

23.10 Verbond in ruimer zin 

Wanneer het woord diathèkè in ruimer zin genomen wordt, omvat het met de bijvoeging 'palaia’, de wet door Mozes gegeven, waarover gesproken is, en de belofte van het zaad van de vrouw aan Adam gedaan, en dezelfde aan Abraham voor zijn zaad herhaald, in hetwelk alle volken gezegend zouden worden. Deze belofte noemt de apostel duidelijk diathèkèn prokekuroomenèn, ‘het Testament tevoren bevestigd of van kracht gerekend’(Gal. 3:17), en diathèkastès epangelias, ‘verbonden van de belofte’ (Ef. 2:12). ‘Maar met diezelfde belofte wordt verbonden’ de wet door Mozes gegeven, voor zover zij onder het Oude Testament in ruimere zin tezamen genomen worden, slechts in zoverre, dat de wet is ‘tuchtmeester tot Christus’ (Gal. 3:24), omdat hetgeen de wet van de zeden van het menselijk geslacht op het strengste vorderde, de ceremoniële wet uitriep dat het in Christus alleen en in Zijn offer aanwezig was; terwijl de burgerlijke wet aan beide hulpdienst bewees, en de uiterlijke orde, naardat het voor beide van nut was, bezorgde.

23.11 Verbond in ruimer zin (2) 

Zo wordt ook Nieuw Testament in ruimere zin genomen, voor de leer zowel van genade en geloof, als van bekering en dankbaarheid, of van nieuwe gehoorzaamheid. Omdat de stem van het Evangelie is: ‘Bekeert u en gelooft het Evangelie’ (Mark. 1:15) en derhalve vereist het geloof van het Evangelie en bekering, welke beide noodzakelijk een nieuwe gehoorzaamheid met zich medebrengen, waardoor Gode waardig geleefd wordt. In deze zin wordt het Evangelie genomen, wanneer de apostel zegt, dat hij ‘afgezonderd is tot de verkondiging van het Evangelie Gods’ (Rom. 1:1); dat God ‘zal oordelen naar Zijn Evangelie’ (Rom. 2:16 e.d.).

23.12 Verbond in engere zin 

In engere zin echter worden beide genomen, in die betekenis, die wij de eigenlijke genoemd hebben, en waarin zij zo rechtstreeks tegenover elkaar gesteld worden, dat zij niet overeengebracht kunnen worden; en derhalve is het niet nodig dat wij een wijdlopige vergelijking tussen beide instellen. Want ofschoon zij overeenkomen ten aanzien van de ene algemene Auteur, Die God is, Die de wet gegeven heeft, als Wetgever, het Evangelie als barmhartig Vader; in het algemeen ook ten opzichte van de stof, omdat in beider leer een gehoorzaamheid aan het bevel, en een belofte van beloning bestaat; in het algemeen ten opzichte van het voorgestelde doel, en wel de glorie van de wijsheid en goedheid Gods; eveneens van het voorwerp, algemeen beschouwd, en wel het geslacht van de mensen, toch is er een zeer groot onderscheid ten opzichte van al deze dingen in het bijzonder, waarover boven in de zesde stelling gesproken is. Wij stemmen echter toe, dat in die zin, waarin ‘Oud Testament’ hier verstaan wordt, deze naam in de Heilige Schrift nooit voor het verbond van de genade gebruikt wordt.

23.13 Verbond in engere zin (2) 

Maar er is niets tegen, dat het verbond van de genade, of de belofte aan de vaderen gedaan, gekleed in haar paedagogische omstandigheden onder de naam van ‘Oude Testament’ komen, omdat daarin iets te vernieuwen en oud te maken was. Want zo neemt Paulus in Hebreeën 8:13 en 9:1 prootèn diathèkèn hèn pepalaiooke, het eerste Testament dat God oud gemaakt heeft, voor de gehele cultus van de religie van de oude tabernakel, in welke voorzeker de belofte vervat en bevestigd werd. Ofschoon het, gelijk gezegd, eenvoudig eigenlijk het verbond van de werken aanduidt; onder de benaming van het nieuwe echter niet dan het genadig verbond verstaan wordt. Maar opdat alle dubbelzinnigheid opgeheven worde, moeten wij een vergelijking opstellen van het Oude Testament met het Nieuwe, welke het Oude Testament beschouwt, voor zover het genomen wordt voor het genadig verbond (foedere gratuito), gelijk het na de val dadelijk met de eerste voorouders ingegaan is, en met Abraham gesloten, en waarvan de wet, door Mozes gegeven een behulpsel is geweest; het Nieuwe echter beschouwt gelijk het door Christus vernieuwd en bevestigd is.

23.14 In wezen één verbond 

Dit vooropgesteld, zeggen wij dat deze twee Testamenten één en hetzelfde zijn, wat het wezen (substantia) aangaat, gelijk blijkt bij de beschouwing van alle oorzaken. Want als wij op de bewerkernde oorzaak (causa efficiens) letten, die men prohegoumenèn noemt, het is alleen de barmhartigheid van God geweest, waardoor Hij dit gesloten heeft, door geen verdiensten van mensen bewogen, Christus alleen als de Middelaar aanstellende, in Wie Hij de ‘wereld met Zichzelf was verzoenende’ (2 Kor. 5:19). Als wij letten op de inhoud (materia), die is één en dezelfde; want bij beide wordt hetzelfde geloof en gehoorzaamheid vereist, dezelfde erfenis van eeuwig leven beloofd, door toerekening van gerechtigheid des geloofs, en genadige aanneming in Christus. Als we letten op de vorm, bij elk van beide is er een overeenkomst tussen onenige partijen, bevestigd door het bloed van de Middelaar, of toekomstig, of aanwezig; gelet op het naaste doel, geen van beide roept op tot vleselijk of aards geluk en voornamelijk tot de goederen van het tegenwoordige leven, maar veel meer tot de hoop van het eeuwige geluk. Gelet op het hoogste doel, bij beide is het de lof van de glorieuze genade Gods in Christus geweest.

23.15 Waarom twee Testamenten genoemd 

Het worden toch twee Testamenten genoemd, niet bij verdeling van het geslacht in soorten, maar van het onderwerp naar zijn bijkomstigheden; omdat dezelfde zaak die in soort en substantie blijft, varieert naar de verschillende manier van inrichting (oeconomia), en wijze van bediening (administratio), zowel van de zijde Gods als van de zijde van de mensen. Bij de inwendige bediening van God, al is het dat één en dezelfde Geest de verkorenen wordt medegedeeld, tot één en dezelfde huiothesian (zoonstelling), die zoveel licht van kennis uitgiet als nodig is tot zaligheid, staat dit toch vast, dat in het Nieuwe Testament meerdere uitwerking van de Heilige Geest uitblinkt, en uitnemender verscheidenheid en veelheid van gaven, als het lichaam zelf van de kerk gemeenschappelijk beschouwd wordt; want toen ‘heeft Hij van Zijnen Geest over alle vlees uitgestort’, die tevoren spaarzamer werd medegedeeld (Joël 2:28).

23.16 Waarom twee Testamenten genoemd (2) 

Ook de beschouwing van de uiterlijke bediening, levert een niet gering onderscheid op. Want er is, als wij letten op de kwaliteit van de openbaring, in het Oude Testament minder doorzichtigheid, aangezien Christus als toekomende wordt aangeboden, die in het Nieuwe [Testament] als aanwezig wordt verkondigd. In dat (Oude), wordt de hemelse erfenis onder aardse weldaden te aanschouwen gegeven, en de vaderen verschaft om te proeven, en daartegenover worden meer zichtbare bewijzen van gericht tegen de goddelozen in lichamelijke straffen gegeven, welke de oorzaak geweest is waarom zij die tijdelijke zegeningen hoger schatten, dan nu passend zou zijn. En voorwaar onze harten (mentes) worden rechtstreeks tot de hemelse erfenis gericht, nu de genade van het toekomstige leven helderder en duidelijker onthuld is door het Evangelie, met weglating van die lagere wijze van oefening.

23.17 Schaduwen 

Hier komt als derde onderscheid bij, dat het Oude Testament overgeleverd werd ingewikkeld in een schaduwachtige en op zichzelf krachteloze (inefficax) onderhouding van ceremoniën, en Christus daarin door verschillende gebruiken en figuren, als toekomstig, afgeschaduwd werd, maar in het Nieuwe [Testament] wordt Hij ons aangeboden om aan te zien met onbedekt aangezicht, en de waarheid van de zaken zelf en het lichaam wordt als tegenwoordig vertoond; en de tekenen die hierin zijn ingesteld, beloven niet meer een toekomstige zaak, maar betuigen een tevoren beloofde, en te zijner tijd vervulde [zaak], en verzegelen de meerdere uitwerking daarvan; ook zijn ze niet bloedig, niet zoveel in aantal, en ook niet zo zwaar of duister, maar anhaimata (onbloedig), minder in aantal, gemakkelijker te onderhouden, en van meerdere doorzichtigheid; in dat (Oude [Testament]) was ‘er een schaduw van toekomende goederen in dit (Nieuwe [Testament]) het ware en levende beeld van de zaken’ (Hebr. 10:1).

23.18 Uitgebreidheid 

Het vierde onderscheid wordt gezien, in de veelheid van volk en de algemeenheid dergenen die in het verbond worden opgenomen, omdat terwijl onder het Oude Testament de belofte beperkt werd tot Abraham en zijn nakomelingschap, met uitsluiting van de overige volken, of met toelating van weinigen, door zeker buitengewone genade, waardoor zij in het gezin (familia) van Abraham op zekere wijze ingevoegd werden; nu onder het Nieuwe Testament, nadat de middelmuur verbroken is, die zolang de ontferming van God binnen de grenzen van Israël besloten gehouden had, is er vrede aangekondigd aan diegenen die ver waren, opdat ze met diegenen die nabij waren tot een volk van God zouden samengroeien. Hiervandaan wordt de roeping van de heidenen, die voortreffelijke weldaad van het Nieuwe Testament, ‘Het geheim sinds eeuwen en generaties verborgen’, en voor de engelen zelf verwonderlijk genoemd (Kol. 1:26).

23.19 Aanneming tot kinderen 

Het vijfde bestaat in het verschil van bediening van de zijde van de mensen. Want onder het Oude Testament werd niet alleen het onderhouden van de wet van de zeden vereist, maar ook werd ‘de erfgenaam als een kind dat niets verschilde van een slaaf’, onder de dienstbaarheid van de bedeling (sub oeconomica servitute) van de ceremoniële wet gesteld (Gal. 4:2-4). Vandaar genoot hij, hoewel hij als erfgenaam, als zodanig met de geest van de aanneming begiftigd geweest is, en derhalve van de vrijheid, toch als kind, nog niet daadwerkelijk de volle vrijheid, maar werd ook door de geest van de dienstbaarheid, in hem de vrijheid belemmerd. Maar onder het Nieuwe Testament zijn de gelovigen niet meer aan deze banden en lasten van onderhouding onderhevig, ‘zij hebben niet ontvangen de geest van de dienstbaarheid, wederom tot vrees, maar de geest van de aanneming door welke zij roepen, Abba Vader’ (Rom. 8:15).

23.20 Verschil in duur 

Het laatste verschil is in de duur van beide bedieningen. Want de eerste heeft moeten wijken, nadat de volheid des tijds gekomen was; derhalve is zij aan verandering onderhevig geweest. ‘Want de wet en de profeten zijn tot aan Johannes’ (Luk. 16:16). Maar ‘nadat het priesterschap veranderd is, is het noodzakelijk dat er verandering van wet geschiedt’ (Hebr. 7:12). ‘En de wet was, om der overtredingen wil, daarbij gevoegd, totdat het Zaad zou komen’ (vers 18). Maar wanneer nu dit Zaad openbaar geworden is, is er geen verandering van priesterschap meer te verwachten, omdat Christus Priester blijft in eeuwigheid, naar de honderdtiende Psalm, het vierde vers [Ps. 110:4].

23.21 Eenzelfde weg van behoud 

Uit wat gezegd is maken wij op, dat de weldaad van de genade niet gescheiden moet worden van het Oude Testament, op deze wijze beschouwd, aangezien daarin de prediking der genade van de vergeving der zonden door Christus de Middelaar gehoord is geweest, waardoor niet minder alle gelovigen gerechtvaardigd en gered zijn, dan in de tijd van het Nieuwe Testament. De manier van redding is altijd één en dezelfde geweest, ‘en wij geloven door de genade van onze Heere Jezus Christus zalig te worden kath hon tropon, op dezelfde wijze als onze vaderen’ (Hand. 15:11). ‘En de belofte is ook niet door de wet aan Abraham en zijn zaad gedaan, dat hij een erfgenaam van de wereld zou zijn, maar door de gerechtigheid des geloofs’ (Rom. 4:13). ‘Want Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde, zelfs tot in eeuwigheid’ (Hebr. 13:8). Daarom haalt Paulus in Romeinen 4:1 en 6 zo opmerkzaam de voorbeelden van Abraham en David aan in de zaak van de rechtvaardiging, om te handhaven, dat niemand van het begin van de wereld af anders gerechtvaardigd is dan door het geloof in Christus.

23.22 Verwerping van de dwalingen 

De vermetelheid van diegenen is dus te verfoeien, die met de onreine Serveto niet anders over het Israëlitische volk gedacht hebben, dan over de zwijnen uit de kudde van Apicurus, die op deze aarde door God gemest, zonder enige hoop van hemelse onsterfelijkheid geleefd hebben. En niet minder moet de dwaling van anderen verworpen worden, die het ware onderscheid van Oud en Nieuw Testament opheffende, de oorzaak van de zaligheid stellen in de onderhouding van de geboden beide door Mozes en Christus overgegeven, en het geloof met de uitvoering van de geboden van de wet onder het Oude Testament, en de geboden van het Evangelie onder het Nieuwe (die zij verzinnen dat volmaakter geweest zijn, hetzij u op het getal ziet, omdat er meer zijn bijgevoegd, hetzij op de uitnemendheid van elk afzonderlijk, omdat die vergroot is) vermengende, bij beide een gerechtigheid van de werken invoeren, en wel een, die in onze macht gelegen, en door mensenkrachten verschaft is.

23.23 Verwerping van de dwalingen (2) 

Want het is niet waar, dat Christus aan de wet van Mozes iets heeft toegevoegd, om die van onvolkomen, volkomen te maken, aangezien de wet, zodra ze door God gegeven is, altijd geweest is de allervolmaaktste regel van goede werken, daar er toch niets volmaaktere verlangd kan worden, dan het liefhebben van God uit geheel het hart, hetwelk de ongeschondenheid van de gehele natuur, en de overeenstemming van alle gedachten, woorden en handelingen, met de norm van de gerechtigheid vereist. Vandaar dat Christus degenen die het leven uit de werken zoeken, naar de wet terugwijst (Matth. 19:17; Luk. 10:28). Als toch de vervulde wet de kracht heeft het eeuwig leven aan te brengen, kan aan haar volmaaktheid niets worden toegevoegd. En Bellarminus zelf, zichzelf vergetend, merkt terecht op, ‘dat Christus niet gezegd heeft, tenzij uw gerechtigheid overvloediger is dan van de profeten, maar meer dan van de schriftgeleerden, enz’. (Matth. 5), ‘om te beduiden dat hij niet zozeer toe wil doen aan de lasten van de geboden van de wet, dan wel wegnemen het bederf van de schriftgeleerden en farizeeën’, De justificationem (Disputationes), boek 4, hoofdstuk 4.

23.24 Verwerping van de dwalingen (3) 

Deze dwalingen hebben de nieuwe Photinianen aan de Pelagianen ontleend, slechts hierin van de pausgezinden verschillend, dat zij de noodzakelijkheid van de genade niet erkennen, om die geboden te kunnen volbrengen, zowel de veranderde oude, als de bekend gemaakte nieuwe. Want deze, ofschoon zij stellen dat beide wetten een regel van de gerechtigheid zijn, zowel de oude als de nieuwe, die zij in geboden laten bestaan, stemmen toch toe, dat niet alleen de genade van de uitwendige openbaring door de prediking noodzakelijk is, maar ook van het inwendige werk, waarvan zij de beweging (actus) echter van de menselijke wil laten afhangen, of (door de wil) laten bepalen.

23.25 Wet en Evangelie niet in wezen hetzelfde 

Waarin zij niet alleen dwalen, omdat zij teveel aan de menselijke wilsbeslissing toeschrijven, maar omdat zij de genade van de rechtvaardiging niet begrijpen, de twee moeders, ‘de vrije’ en ‘de dienstbare’, vermengen, het vlees en de belofte voor hetzelfde houden, de wet van de werken met het Evangelie samenvoegen, als zaken, wat het wezen aangaat dezelfde, slechts verschillend naar meer en minder, of van duidelijkheid of van volmaaktheid, of van bijstand van de geest, terwijl het van aard (natura) en soort twee dingen zijn, die in de zaak van de rechtvaardiging niet samengevoegd kunnen worden. ‘Want die onder de wet zijn, zijn niet onder de genade’ (Rom. 6:14). Christus dus, Die de genade heeft aangebracht, heeft geen nieuwe wet ingesteld, om in de onderhouding daarvan de gerechtigheid te stellen.

23.26 De wet is niet opgeheven 

Toch zeggen wij niet, hetgeen zij lasteren, dat Christus door het Evangelie de zedenwet heeft opgeheven; ook ontkennen wij niet, dat Christus diezelfde wet volbracht heeft, niet alleen door het vervullen van een volkomen gehoorzaamheid, maar ook door haar te herstellen in haar oorspronkelijke volmaaktheid, en van de verminkingen van de ouden te bevrijden, zonder er andere wettelijke voorschriften aan toe te voegen, of reeds eerder gegevene uit te breiden. Dat dit door Hem gedaan is, zoeken de pausgezinden en de socinianen tevergeefs uit hoofdstuk 5, 6 en 7 uit Matthéüs te bewijzen.

23.27 Geen voorwaarde van vervulling van de Wet gesteld 

Ook loochenen wij niet, dat het Nieuwe Testament een leer bevat van werken en verschillende geboden, ja dat alle geboden van de wet van de zeden aangedrongen worden, en wel als noodzakelijk voor de nieuwe gehoorzaamheid en als oefeningen van de heiligmaking, maar dit ontkennen wij, wat zij willen, dat het Nieuwe Testament in eigenlijke zin, in zoverre het de leer is van de belofte van de genade die in Christus gegeven is ‘de voorwaarde van het vervullen van de gehele wet’ vereist, hetgeen Bellarminus wil, De justificationem (Disputationes), boek 4, hoofdstuk 2, of dat de rechtvaardigen niet vrij zijn van de onderhouding van de Goddelijke wet, voor zover die een volkomen gehoorzaamheid eist, waardoor iemand naardat verschuldigd is (ex debito) een rechtvaardige verklaard wordt.

23.28 Geen voorwaarde van vervulling van de Wet gesteld (2) 

Want de voorwaarden, die de pausgezinden ons tegenwerpen als in het Nieuwe Testament tot het leven vereist, als ‘tenzij uw gerechtigheid overvloediger is dan van de schriftgeleerden en farizeeën’, enz. (Matth. 5:20) en evenzo ‘indien gij het leven wilt ingaan, bewaar de geboden’ (Matth. 19:17) zijn bedreigingen en beloften van de wet, niet van het Evangelie, en ze behoren eigenlijk niet tot het Nieuwe Testament, maar tot het verbond van de werken en het Oude Testament strikt genomen; en ze worden in het Evangelie voorgesteld om de geveinsdheid van de eigengerechtigen aan het licht te brengen; en wanneer de krachteloosheid van de wet is aangewezen, wordt de weg geëffend voor de belofte van de genade die eigen is aan het Nieuwe Testament. Zo heeft de Heere de jongeling die gerechtigheid uit de werken zocht, eerst willen leren, dat niemand voor God rechtvaardig gerekend wordt, dan die aan de wet voldaan heeft (hetgeen onmogelijk is) opdat Hij overtuigd van zijn zwakheid zich tot de hulp van het geloof begeven zou.

23.29 Nieuwe gehoorzaamheid vereist en geschonken 

Vervolgens, wij ontkennen niet alle condities in het Evangelie en het Nieuwe Testament tot zaligheid vereist, want vereist wordt de conditie van geloof en nieuwe gehoorzaamheid, die overal wordt aangedrongen. Maar deze condities worden door God om niet geschonken, en ze verhinderen door hun onvolkomenheid de zaligheid niet, als ze maar oprecht zijn, welke zaligheid uit andere oorzaak voortvloeit. Maar zo moet men niet denken over de voorwaarde van het vervullen van de wet, die zij stellen als een oorzaak van de zaligheid, en welke door God in dit leven aan niemand zodanig geschonken wordt, dat hij het gericht Gods kan doorstaan: aangezien ‘wij allen in vele struikelen, en die in één gestruikeld is, is schuldig geworden aan alle’ (Jak. 3:2; Jak. 2:10). Want ofschoon Christus zelfs de wederbarende genade toegebracht heeft, waardoor Hij ‘de wet in de harten van de Zijnen inschrijft’ is toch niet daarin de oorzaak van de zaligheid gelegen, of in eigenlijke zin de grondregel van het Nieuwe Testament, maar in deze belofte. ‘Ik zal hunne ongerechtigheid vergeven en hunne zonde niet meer gedenken’ (Jer. 31:34).

23.30 Geen ‘Evangelische Raadgevingen’ (Consilia evangelica) 

Daar dit nu zo is, is de aanmatiging van de pausgezinden onverdraaglijk, die niet alleen wanen dat zij die volmaakter wet, die zij zich verzinnen, boven de zedenwet van God door Mozes overgegeven, kunnen vervullen, en dat met weinig moeite, die verwarrende met het lichte juk van Christus; maar daarenboven handhaven, dat er door Christus in het Nieuwe Testament aan de wet zekere raadgevingen zijn toegevoegd, die zij ‘evangelische’ noemen, door welke zij beweren, dat zij een overvloediger gerechtigheid van de werken kunnen verkrijgen, dan die welke in de wet is voorgeschreven, en daaruit trappen in de hemel voorverdienen boven de wezenlijke zaligheid; en wel zo dat ze, wanneer ze niet onderhouden zijn, geen straf aanbrengen, en wanneer ze onderhouden zijn, meer loon verdienen; en zodanige zijn die drie, die zij de wezenlijke delen van de volmaaktheid noemen: ‘ingetogenheid, armoede en gehoorzaamheid’, en vele andere, als; zichzelf niet wreken, beledigingen geduldig dragen, enz.

23.31 Geen 'Evangelische Raadgevingen' (Consilia evangelica) (2) 

Deze leer is een belediging voor de Goddelijke wet, daar ze de volmaaktheid eerder stelt in de overleveringen van de mensen dan in de geboden van God, of opdringt, dat men vrij kan onderhouden of schenden, wat waarlijk geboden van God zijn in beide Testamenten overgeleverd, en die voor alle mensen verplichtend zijn; gelijk daar zijn het zich onthouden van persoonlijke wraakneming, het liefhebben van de vijanden, het zich onttrekken aan lichtvaardig op zich genomen eden, en meer dergelijke, of bijzondere geboden, die men op zich nemen moet naar gelang van de gaven en de roeping Gods. Want al wat goeds een mens heeft, aangezien hij dat van God heeft, is hij een schuldenaar aan Degene van wie hij het heeft, en hij moet van zichzelf belijden, dat hij een ‘onnutte dienstknecht is, die gedaan heeft wat hij schuldig was te doen’ (Luk. 17:10).

23.32 Conclusie 

Met verwerping van dit bederf rusten wij in deze Goddelijke bedeling, waarbij God de wet en de belofte zo heeft beschikt, dat wij op gene zouden terugzien als veroordelend, en deze zouden zoeken als troostend, zij (de wet) vordert, dit (Evangelie) vergeeft, die straft, dit omhelst, en niettemin heeft Hij in beide Testamenten dezelfde en de enige weg der zaligheid voorgesteld door genade in Christus de Middelaar, met verandering alleen van de omstandigheden, en van de wijzen van bedeling, zonder enige verandering van de uitdeler, ‘bij Wie geen verandering is of schaduw van omkering’ (Jak. 1:17), Die in verschillende eeuwen, en ook op verschillende wijzen naar Zijn allerhoogste wijsheid voor de Zijnen heeft voorzien, naar ieders gelegenheid, ‘opdat nu bekend worde door de gemeente aan de overheden en machten die in de hemelen zijn, de veelvuldige wijsheid Gods’ (Ef. 3:10). Wien alleen de ere.

Toegift 

Midden tussen de bedeling van het Oude en Nieuwe Testament is ingekomen de ambtsbediening van Johannes de Doper, welke, gelijk ze geweken is in uitnemendheid voor de apostolische, alzo de profetische overtroffen heeft; wiens doop door God ingesteld, gelijk wij stellen de vergeving van de zonden verzegeld heeft, en in wezen en betekenis dezelfde is geweest met de doop die nu in de kerk is aangenomen.