Het soort van bewijs van de verschijningen van zielen, die bericht hebben dat zij in het vagevuur waren, en die hulp van de levenden schenen te smeken, brengen wij tot de verzonnen fabels, of tot de dromen van uitzinnigen, verrukten, en door ziekten gekwelden; alsook tot de satanische listen die dikwijls ontdekt zijp, door welke verdiend hebben bedrogen te worden, die hun God niet geraadpleegd hebben, maar voor de levenden de doden (Jes. 8:19). Een voorbeeld van deze blindheid verschaft Bellarminus zelf als hij raast, over ‘het zuchten van de duif’, waar hij uit Beda een fabel aanhaalt van het gezicht van een zekere Drithelmus, die een vallei gezien had vol zielen van mensen, in welke de ene zijde verschrikkelijk was door laaiende vlammen, de andere echter door kletterende hagel en koude van sneeuwbuien die door alles heen blies; en op dezelfde plaats de ellendige zielen, daar zij de kracht van de gloed niet konden verdragen, onrustig voorspringende middenin de kou, en dan weer rillend van kou, met onzalige afwisseling midden in de vlammen terugkerende (De gemitu culombae siue De bono lacrymarum, boek 2, hoofdstuk 9). ‘Ik twijfel niet’, zegt hij, ‘dat deze geschiedenis zeer waar is, omdat zij met de Schrift in overeenstemming is, Die zegt in het boek Job (Hoofdstuk 24), ‘Zij gaan tot al te grote hitte over van het sneeuwwater af’. Op dezelfde plaats verhaalt hij een andere, nog meer oudwijfs en dwaas, van een zekere Christina die na de dood door de engelen in het paradijs overgebracht, en door God voor de keus gesteld eeuwig bij Hem te blijven, of naar de aarde terug te keren, om de zwaarste straffen te doorstaan om de zielen van het vagevuur te bevrijden, de voorwaarde van het lijden uitgekozen heeft, naar deze wet, dat zij met vele verdiensten vermeerderd, tot God zou terugkeren. Zij dan ging daarna in brandende ovens, werd gefolterd, liet een vreselijk geschreeuw horen, en kwam er eindelijk ongedeerd uit. Zij hield het onder de wateren van de Maas in de wintertijd, toen alles stijf bevroren was, zes en meer dagen uit. Ja, zelfs onder de raderen van een molen, waar zij op afschuwelijke wijze rondgedraaid, aan alle leden onverlet bleef, enz. Welk gezond mens ziet niet, dat dit bedriegerijen van satan zijn. En toch zegt Bellarminius, ‘Zie, wij hebben als getrouwe getuigen een man en een vrouw, die de allerbitterste straffen van het vagevuur gezien hebben, zodat in het geheel niet te verontschuldigen zijn die dat niet geloven. Want zo heeft God hen gezonden een kracht der dwaling opdat zij de leugen geloven, daarvoor dat zij de liefde der waarheid niet aangenomen hebben om behouden te worden’ (2 Thess. 2:10,11).