Navigatie
Synopsis - Overzicht van de zuiverste theologie

Synopsis - Overzicht van de zuiverste theologie

De Synopsis Purioris Theologiae kan worden beschouwd als het begin van de theologische verwerking van de tijdens de Dordtse synode opgestelde leerregels.

Hoofdstuk 44

Over het sacrament van de (Heilige) Doop

Antonius Walaeus

44.1 Het sacrament van de Heilige Doop 

Stelling 1. Nadat uitgelegd is hetgeen tot het samenstellen van de gemeenschappelijke natuur van de sacramenten behoort, blijft over dat wij over de afzonderlijke sacramenten van het Nieuwe Testament, zoveel de wijze van ons voornemen vereist, daar iets aan toe voegen.

44.2 Het sacrament van de Heilige Doop (2) 

Van deze sacramenten dan is het eerste de Doop, dat daarom het sacrament van onze wedergeboorte, en van de opneming in de kerk genoemd wordt; vandaar dat ook in Hebreeën 5:2 de leer van de Dopen onder de eerste grondslagen van het christendom na de bekering en het geloof gerekend wordt, en geheel de praktijk van de apostelen aantoont, dat met de intrede zelf in de uitwendige kerk, de Doop altijd aangewend is tot een teken van diezelfde zaak.

44.3 De naam 

Om dan tot de uitlegging ervan voort te schrijden, baptoo en baptizoo, waarvan baptismos, betekent eigenlijk bevochtigen en wassen, van welke betekenis Lukas 11:38 een duidelijk voorbeeld geeft en vandaar worden ook de wassingen van bekers en koperen vaatwerk, en de Farizese wassingen van de bedden baptismoi genoemd (Mark. 7:4), en de ceremoniëele wassingen van het Oude Testament (Hebr 9:10). Overdrachtelijk echter pleegt dat woord genomen te worden voor de overvloedige uitstorting van geestelijke gaven, of de hevige toezending van droevige dingen en smarten.

44.4 De vier Dopen 

Hieruit is de onderscheiding ontstaan, door Tertullianus zelf gebruikt tussen de Doop van de rivier (Baptismum fluminis) of van het water (uit Matth. 3:11) van de blazing (flaminis) of van de Geest (uit Hand. 1:5), en des bloeds (sanguinis) of van het martelaarschap (uit Mark. 10:38). Hierbij voegen anderen de Doop van het licht (Baptismum luminis) of van de leer (uit Hand. 18:25), omdat de prediking van het Woord de mens het licht voor het verstand toegiet, en zijn Geest met haar licht verheldert en verlicht.

44.5 Verdeling van het onderwerp: 

Wij moeten echter eigenlijk over de Doop fluminis of van het water handelen. Om dit kort samengevat en ordelijk te doen zullen wij handelen:

Over de bewerkende oorzaak ervan (stelling 6-14);

Over stof en vorm ervan (stelling 15-22; 23-32);

Over het doel en de uitwerking (stelling 33-40);

En ten laatste over het subject ervan en enige bijkomende dingen (stelling 41-56).

44.6 Causa efficiens (bewerkende oorzaak) 

De voornaamste bewerkende of instellende oorzaak van dit sacrament is God zelf, gelijk blijkt uit Matthéüs 21:25, waar van de Doop door Johannes bediend, gezegd wordt dat die uit de hemel is, en niet uit de mensen; en de Doper zelf betuigt (Joh. 1:33), dat het Dezelfde is Die hem gezonden heeft om te dopen met het water, Die tot hem gezegd heeft, op Wien gij de Geest zult zien nederdalen en op Hem blijven, Deze is het Die met de Heilige Geest doopt.

44.7 Causa efficiens (bewerkende oorzaak) (2) 

Hieruit maken wij op, dat die formule van de Doop, welke Christus aan Zijn discipelen voorschrijft (Matth. 28 en Mark. 16), niet de eerste instelling van de Doop bevat, maar de uitbreiding ervan tot alle volken, en de nauwkeuriger wijze van bedienen.

44.8 Doop van Johannes en de christelijke dezelfde 

Want wij stellen met de Gereformeerde kerken, dat de Doop door Johannes begonnen, en door de apostelen naar Christus’ opdracht voortgezet, geheel dezelfde is, als u op het wezen let, hoewel er in sommige omstandigheden enig verschil waargenomen kan worden.

44.9 Doop van Johannes en de christelijke dezelfde (2) 

Het verschil kan daarin worden opgemerkt, dat die nauwkeurige vorm, in de Naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes niet waargenomen is, zover wij lezen, als gelet op hetgeen gezegd is ‘to rêton’; hoewel het niet twijfelachtig is dat Johannes met zijn Doop die leer bezegeld heeft, die dezelfde Goddelijkheid van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, en het ambt van Christus God-en-mens (theanthroopos) onderscheidenlijker uitgelegd heeft: gelijk uit Matthéüs 3, alsook Johannes 1 en 3, waar de hoofdzaak van zijn predikatiën vervat is, duidelijk is.

44.10 Doop van Johannes en de christelijke dezelfde (3) 

Vervolgens, dat Johannes bij het dopen bevolen heeft, dat men zou geloven in Christus Die komen zoude, en het werk van onze verlossing zou voltooien, Hand. 19:4, terwijl wij dopen in Hem die gestorven is, opdat wij met Hem aan de zonden sterven, en opgestaan is, om ons met Zich tot een nieuw leven op te wekken; gelijk Paulus dat uitlegt in Romeinen 6:2 e.v..

44.11 Doop van Johannes en de christelijke dezelfde (4) 

Overigens zijn dezelfde weldaden van Christus bij beide verzegeld; want gelijk de Doop van Johannes was de Doop van de bekering en van de vergeving van de zonden (Mark. 1:4; Hand. 19:4), zo verzegelt ook onze Doop de vergeving van de zonden, en de gave van de wedergeboorte, gelijk hierna breder zal worden bewezen.

44.12 Causa administra, bedienende oorzaak 

De bedienende oorzaak van de Doop is alleen de bedienaar van de kerk of herder, gelijk alle voorbeelden, die in het gehele Nieuwe Testament aanwezig zijn, duidelijk bewijzen, en het voorschrift van Christus Zelf (Matth. 28:19), onderwijst alle volken, ze dopende, enz. Want gelijk de zegels van de vorsten niet aan de oorkonden van de vorsten plegen gehecht te worden, tenzij dan door diegenen, die door publieke autoriteit daartoe geïnstrueerd zijn, zo kan niemand de leer van het Evangelie Gods die publiek verkondigd is, wettig door de sacramenten bevestigen, tenzij dan wie door bijzondere roeping hiertoe geroepen en geïnstrueerd is. Vandaar ook dat zij herauten van God en gezanten en dienaren van Christus, alsook uitdelers van de geheimenissen Gods in het bijzonder genoemd worden (1 Kor. 4:1; 2 Kor. 5:20).

44.13 Geen nooddoop 

Wij erkennen dus geen noodzakelijkheid zo groot, dat daardoor private personen, hetzij mannen of vrouwen, dit zichzelven bij dit sacrament van de Doop zouden kunnen aannemen, hetgeen de pausgezinden en Luthersen zelf bij het sacrament van het Avondmaal in geen geval van noodzakelijkheid toelaten: wijl er geen noodzakelijkheid tegen de instelling van Christus moet worden toegedeeld. Maar God Zelf alleen pleegt en kan een ontbreken van de gewone instrumenten aan(te)vullen, hetzij door andere buitengewone instrumenten in de plaats te stellen, gelijk naar sommiger oordeel bij het voorbeeld van Filippus (Hand. 8), en Ananias (Hand. 22) geschied is, of door voor zichzelf alleen de gehele inwendige handeling zonder instrumenten op te eisen, gelijk bij diegenen die voor de achtste dag onbesneden gestorven zijn, alsook bij de moordenaar die met Christus gekruisigd is te zien is; en gelijk de tegenstanders erkennen dat bij alle volwassen gelovigen geschiedt, die door enige niet-schuldige noodzakelijkheid verhinderd, de uitwendige Doop niet dan bij wens kunnen verkrijgen.

44.14 Geen herdoop 

Hoewel dan door alle leden van de orthodoxe kerk op alle manier moeite gedaan moet worden, dat zij de Doop voor zich en hun kinderen niet zoeken, dan van herders van de orthodoxe kerk, opdat zij geen gemeenschap schijnen te hebben met de ketterij en de ongerechtige werken van de duisternis, ontkennen wij toch dat, als sommigen reeds door ketters gedoopt zijn, die de vorm van de Doop ongeschonden gebruiken, en de fundamentele leerstukken zelf van de Doop niet rechtstreeks omkeren, hun Doop door de orthodoxe herders moet worden herhaald. Aangaande de anderen echter, die ze rechtstreeks ontkennen, of de vorm van de Doop veranderen, is het anders gelegen, gelijk op de synode van Nicea over de Paulianisten geoordeeld is; want in dit geval wordt de ware Doop niet herhaald, maar die ware en echte in de Kerk van Christus wordt in de plaats gesteld van een die vals is, en geen is, aangebracht door hetgeen geen kerk is.

44.15 Materia en forma 

Het wezen van de Doop bestaat in de wettige stof en vorm ervan. Daar de stof hetzij uitwendig en zichtbaar is, hetgeen het teken pleegt genoemd te worden, of inwendig en onzichtbaar hetgeen de betekende zaak geheten wordt, moeten wij over beide een weinig handelen.

44.16 Het teken 

De uitwendige stof of het teken is hier, gelijk bij alle sacramenten, tweevoudig, en wel substantieel en ritueel. Het substantiële is, gelijk allen toestemmen, het water, gelijk uit Matthéüs 3:6; Handelingen 10:47 en andere plaatsen te zien is, en deswege zijn geheel bijgelovig en onder eigenwilligen godsdienst te rekenen, hetgeen door de pausgezinden bij deze materie gevoegd wordt, zoals zout en olie, die uit verkeerde ijver (kakozêlia) van de Joodse offers hierheen overgebracht zijn; alsook speeksel, waskaarsen en dergelijke, die óf aan de wonderen van Christus, óf aan de ritus van de oude kerk, die gewoon was in crypten of in de nacht samen te komen, ontleend zijn. Terwijl er aan de geboden van God niets toegevoegd, en daarvan ook niets afgedaan moet worden (Deut. 12:32), en Hij tevergeefs geëerd wordt met mensengeboden (Matth. 15:9).

44.17 Ongepaste vragen 

Derhalve zijn de meeste vragen, die hier door de scholastieken worden opgeworpen, ongepast; of het geoorloofd is ander dan gewoon water voor de Doop te gebruiken, en loog, urine, gekookt of gedestilleerd water, alsook wijn, azijn, ja zelfs gruis, of zand. Want gelijk hier vele dingen door hen zo maar bepaald worden, uit veronderstelling van de absolute noodzakelijkheid van de Doop, zo lezen wij dat er geen ander dan gewoon water door Christus en de apostelen voor dit sacrament gewijd of aangewend is, en deswege kunnen ze, omdat ze een bevel en belofte missen, niet uit geloof gebruikt worden. Daarom zien wij dat Johannes ook in Aenon gepredikt heeft, omdat aldaar veel water was (Joh. 3:23), en dat Philippus niet eerder de Aethiopiër die reeds geloofde gedoopt heeft, dan toen men aan een plaats gekomen was, waar water was (Hand. 8:36); en daar er voorzeker niets zo gewoon is als water, zodat dit ook spreekwoordelijk geworden is, kunnen zulke gevallen zeer zelden ontstaan.

44.18 De ritus 

Het rituele of ceremoniële teken bij dit sacrament is het dopen of de wassing in de Naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes, gelijk Christus uitdrukkelijk bevolen heeft (Matth. 28 en Mark. 16) vanwaar het ook bad des waters in het woord (Ef. 5:26), en bad van de wedergeboorte (Tit. 3:5) en door de apostel Petrus aflegging van de vuiligheid des lichaams genoemd wordt, door naamsverwisseling van het effect (per meto nymiam effecti) (1 Petr. 2:29).

44.19 De ritus (2) 

Of men nu met één of met drievoudige besprenging dopen moet, is altijd indifferent geoordeeld in de christelijke kerk. Gelijk ook of men van indompeling dan wel besprenging gebruik moet maken, omdat daarvan geen uitdrukkelijk bevel bestaat, en in de Schriften niet minder voorbeelden van besprenging dan van indompeling kunnen worden opgemerkt; want gelijk Matth. 3 Christus in het water ingegaan en daar uitgegaan is, en de Ethiopiër (Hand. 8), zo wordt gezegd dat vele duizenden in de stad Jeruzalem zelf gedoopt zijn (Hand. 2), alsook velen in private woningen. (Hand. 16 en 18; 1 Kor. 1:16), waar zulk een ingaan in de wateren nauwelijks heeft kunnen plaats vinden. Deze ritus wordt ook begunstigd door de doop in de wolk en in de zee, waarover Paulus in 1 Korinthe 10 handelt, en door het woord rantismos, dat is besprenging, dat van het bloed van Christus tot uitdelging van onze zonden gebruikt wordt (Hebr. 9:14).

44.20 Bijgelovige toevoegsels 

Ook hier zijn dus de toevoegselen van de pausgezinden bijgelovig (superstitieus), namelijk het maken van kruisen en het gebruik van bezweringen; wijl daarvan geen spoor in de Heilige Schrift bestaat, en beide van de gebruiken van de oude christenen, die onder de heidenen verkeerden, door verkeerde nabootsing overgenomen zijn. Want gelijk de bekeerde heidenen op deze wijze afstand deden van de verering van satan en de afgoden, zo wendden zij ook de figuren van kruisen aan, om te tonen dat zij voortaan alleen in het kruis van Christus roemden. Ofschoon dit door hen wegens de kerkelijke gebruiken aanvankelijk misschien heeft kunnen worden verontschuldigd, zo heeft het in deze tijd zonder enig nut of vrucht, in sommige kerken niet moeten behouden blijven.

44.21 Materia interna 

De inwendige stof of de betekende zaak bij dit sacrament is eveneens tweevoudig; hetzij beantwoordend aan het substantiële uitwendige teken, of beantwoordend aan het ritueel uitwendige teken.

44.22 Materia interna (2) 

Aan beide uitwendige tekenen tezamen beantwoordt onze reiniging van de zonden door het bloed en de Geest van Jezus Christus. Want gelijk het bloed van Christus ons wast van onze zonden (Openb. 1:5), omdat wij door de kracht en de verdienste van de dood van Christus van onze zonden bevrijd worden, zo reinigt ons ook de Geest van Christus van onze zonden, omdat Hij de verdienste van de dood van Christus ons toepast, en door Zijn krachtwerking ons uit de heerschappij van de zonde bevrijdt; gelijk deze twee weldaden van Christus verbonden worden door de apostel Paulus (1 Kor. 6:11), Maar gij zijt afgewassen, maar gij zijt geheiligd, maar gij zijt gerechtvaardigd in de naam van de Heere Jezus, en in de Geest van onze God; vandaar ook dat de apostel zegt (Ef. 5:27) dat Christus zichzelf heeft overgegeven voor de kerk, opdat Hij haar reinigen zou door het waterbad in het Woord en in Titus 3:5 wordt van ons gezegd dat wij behouden zijn door het bad van de wedergeboorte en vernieuwing des Heiligen Geestes, welke Hij overvloedig over ons heeft uitgestort door Jezus Christus onze Zaligmaker.

44.23 Forma 

De vorm van de Doop over het geheel (holoos) beschouwd bestaat in die sacramentele eenheid die er is tussen het teken en de betekende zaak. Want ofschoon zowel het teken als de betekende zaak ook hun eigen bijzondere vorm hebben, gelijk uit het voorafgaande blijkt, neemt toch deze bijzondere vorm van de delen, de bestaanswijze aan van de betekende stof, gelijk men zegt, wanneer ze op het geheel betrokken wordt: hetgeen bij integrerende delen pleegt te geschieden.

44.24 De unio sacramentalis 

Deze sacramentele eenheid van het teken met de betekende zaak, is geen reëele en subjectieve verbinding, gelijk sommigen dromen, maar slechts schetikè of relatief, bestaande in die wederzijdse betrekking, waardoor het teken de betekende zaak de gelovende voor de ogen stelt en verzegelt, en de betekende zaak door de voornaamste oorzaak onder voorwaarde van geloof en bekering verschaft en aangeboden wordt.

44.25 De unio sacramentalis (2) 

Want noch het bloed van Christus is reëel of lichamelijk aanwezig in het water van de Doop, noch de Geest van Christus, ofschoon Hij door zijn natuur overal tegenwoordig is en daaraan sub jective inhaerent is; en ook wordt de reiniging van de zonden niet effectief volvoerd door de uitwendige wassing met het water, daar die kracht zuiver Goddelijk is, waartoe geen schepsel door zichzelf in staat is, maar Christus zelf verenigt ons meer met zich door de krachtwerking van Zijn Geest, en deelt ons Zijn weldaden mede door de kracht van Zijn dood ons verkregen, gelijk Hij door het woord dit eenvoudig pleegt te doen; Hij doet dit echter zoveel krachtiger bij het wettig gebruik van dit sacrament, als de betekende zaken hier meer bijzonder, en wel door twee zintuigen, namelijk het gehoor en het gezicht worden voorgesteld; en diensvolgens wordt ook ons geloof krachtiger opgewekt, en werkzaam gemaakt. En van daar komt het ook, dat de uitwendige Doop van de inwendige en de bedienende oorzaak van de voornaamste bij deze werking door de Schrift duidelijk onderscheiden wordt, gelijk te zien is in Matthéüs 3:11; Kolossenzen 2:11 en 1 Petrus 3:21; enz.

44.26 De sacramenten werken niet ex opere operato 

Wij verwerpen dus ten eerste het gevoelen van de pausgezinden, die willen dat deze uiterlijke tekenen de genade aanbrengen, zoals zij zeggen, ex opere operato, dat is uit kracht van de uiterlijke handeling zelf, als er maar geen verhindering van een doodzonde in de weg gelegd wordt, welk voorbehoud toch uit hun vooronderstelling onpassend wordt gesteld, omdat ook de kinderen, voordat ze zijn wedergeboren, allen onderhevig zijn aan doodzonde, en de volwassenen die nog niet wedergeboren zijn noodzakelijkerwijze nog onder de heerschappij van de zonde zijn; tenzij zij zeggen dat óf de erfzonde, óf de heerschappij van de zonde in de mens niet dodelijk is, tegen hun beginselen, en de Schrift, welke betuigt, dat een mens die nog niet wedergeboren is, het Koninkrijk Gods niet zien kan (Joh. 3). Verder blijkt de ongerijmdheid van dit gevoelen ook hieruit, dat de Schrift ons generlei weg van zaligmakende genade, of van gemeenschap met Christus opent, tenzij dan door het geloof. Want het Evangelie is een kracht Gods ter zaligheid een iegelijk die gelooft (Rom. 1:16), en Christus woont door het geloof in onze harten (Ef. 3:17). Ja zonder geloof is het onmogelijk Gode te behagen (Hebr. 11:5).

44.27 Wedergeboorte niet aan het doopwater gebonden 

Wij verwerpen ook het gevoelen van sommige ubiquitariërs, die de wederbarende kracht van de Heilige Geest zó aan het uiterlijke water in de Doop binden, dat die of in het water zelf inzit, of tenminste dat de wedergeboorte niet dan bij de handeling van de Doop zelve begint: want dit strijdt met alle plaatsen van de Schrift, in welke het geloof en de bekering, en diensvolgens ook het begin en zaad van de wedergeboorte bij de te dopen personen tevoren vereist wordt: de werkende oorzaak toch kan niet later zijn dan haar uitwerking.

44.28 Wedergeboorte niet aan het doopwater gebonden (2) 

Ook is de tegenwerping van sommigen van hen van generlei kracht, waarbij zij de Doop van de volwassenen zó onderscheiden van de Doop van de kinderen, dat zij toegeven dat de Doop van de volwassenen een teken en zegel van ontvangen wedergeboorte is, maar willen dat de Doop van de kinderen een middel van te beginnen wedergeboorte is. Want behalve dat er voor dat onderscheid in de gehele Schrift geen vaste grond bestaat, die slechts één soort van Doop kent, handelen ook die plaatsen zelf (Rom. 6; Gal. 3; Ef. 5; Tit. 3; enz.) die zij voor dit hun gevoelen bijbrengen, eigenlijk en onmiddellijk over diegenen, die reeds volwassen waren, en eerst op volwassen leeftijd gedoopt waren, gelijk dit uit de plaatsen zelf duidelijk is.

44.29 Geloof en bekering tevoren vereist 

Wij binden dus de uitwerking van de Doop niet aan dat moment waarop het uiterlijke water het lichaam bevochtigt, maar in allen die te dopen zijn vereisen wij van tevoren geloof en bekering, tenminste naar het oordeel van de liefde, en dat zowel in de verbondskinderen, in welke uit kracht van de Goddelijke zegening en van het evangelisch verbond, het zaad en de Geest van geloof en bekering gesteld moet worden, naar wij beweren, alsook bij de volwassenen, bij wie daadwerkelijke belijdenis van geloof en bekering noodzakelijk is. Verder gelijk het zaad in de aarde geworpen niet altijd op hetzelfde ogenblik begint te groeien, maar wanneer de regen of de warmte van de hemel erover komt, zo is noch het woord, noch het teken van het sacrament altijd op het eigen eerste ogenblik van uitwerking, maar eerst op die tijd, wanneer de zegening van de Heilige Geest daarbij komt.

44.30 Geloof en bekering tevoren vereist (2) 

Dit bewijzen velen die in hun jeugd gedoopt zijn, en toch een tijdlang goddeloos leven, ook vele volwassen hypocrieten, die soms pas veel later tot bekering komen. Ja Augustinus spreekt van de doop van de ketters in het algemeen uit: Hoewel er bij de ketters en scheurmakers dezelfde Doop van Christus is, wordt daar toch niet de vergeving van de zonden gewerkt, wegens de vuiligheid van de onenigheid en de onreinheid van de afwijking. Dan toch begint dezelfde Doop krachtig te zijn tot vergeving van de zonden, wanneer zij tot de vrede van de kerk gekomen zijn, niet opdat die doop als een vreemde of andere afgekeurd worde, of een andere gegeven worde, maar opdat even dezelfde, die buiten wegens de onenigheid de dood werkte, wegens de vrede binnen de zaligheid werken zou. Dat hij echter bij sommigen, gelijk bij Simon de Tovenaar en andere verworpenen deze uitwerking nooit gehad heeft, dat moet naar ons gevoelen gebracht worden tot de oordelen Gods die op verborgen wijze rechtvaardig, en op rechtvaardige wijze verborgen zijn. Omdat niet de kinderen des vleses maar de kinderen van de belofte voor het zaad gerekend worden (Rom. 9); want hoewel gene niet onwaard zijn om voorbijgegaan te worden, zijn toch de overigen niet waardig dat het werk van de wedergeboorte in hen begonnen en voltooid wordt.

44.31 De eigenlijke kracht van de uitwendige Doop bestaat in het verzegelen 

Wanneer wij dus zeggen dat de eigenlijke kracht van de uitwendige Doop in het verzegelen bestaat, duiden wij twee dingen aan: ten eerste het zekerder maken van de genade die beloofd, en door de voornaamste oorzaak aangebracht of aan te brengen is; ten tweede de bevestiging en vermeerdering daarvan. Wijl toch die belofte niet absoluut is, maar verbonden met de voorwaarde van geloof en bekering, volgt daaruit dat die genade niet verzegeld wordt, dan aan de gelovenden en die zich bekeren, en diensvolgens de tekenen ook niet onwaardig gebruiken, gelijk de apostel spreekt 1 Korinthe 11:29.

44.32 Het sacrament verschaft de beloofde zaak 

In dit opzicht dan geven wij toe dat het sacrament, gelijk ook het overige, eveneens de beloofde zaak verschaft, omdat bij een wettig en waardig gebruik van dit sacrament, deze dingen die beloofd worden, door de Heilige Geest aan de gelovigen niet slechts aangeboden worden, maar ook in werkelijkheid verschaft en aangebracht worden: wijl God waarachtig is in het verzegelen van Zijn beloften, en onze sacramenten geen aanhangsels zijn van een dodende letter, maar van de levendmakende Geest.

44.33 Nut en effect 

De nuttigheden dan en de effecten van dit sacrament zijn vele en zeer groot. Want zovelen als wij gedoopt zijn hebben wij Christus aangedaan (Gal. 3:27); wij worden gedoopt tot vergeving en afwassing van de zonden (Hand. 2:38 en 22:16). Het is het bad van de wedergeboorte, een vraag om een goed geweten door de opstanding van Jezus Christus (Tit. 3 en 1 Petr. 4). Daardoor wordt de oude mens gekruisigd en begraven, en de nieuwe mens levend gemaakt (Rom. 6:3) de aanneming zelf ten slotte en de zaligheid wordt eraan toegeschreven (Mark. 16:16 en elders).

44.34 Nut en effect (2) 

Benevens deze primaire nuttigheden, zijn er ook andere secundaire, namelijk de uiterlijke inlijving in de zichtbare en afzonderlijke kerk, Hand. 2:41; de verbinding van de leden van Christus onder elkander in één lichaam, 1 Kor. 12:12, en daaruit volgende de aanduiding van onze belijdenis, en de onderscheiding en afscheiding van alle andere vergaderingen van ongelovigen.

44.35 Niet beperkt tot zonden voor de Doop begaan 

De nuttigheden en effecten van de Doop toch moeten niet beperkt worden tot de vergeving en uitdelging van de zonden, die vóór de Doop begaan zijn; of tot de aanneming in genade, die allereerst aan de gelovigen wordt beloofd, gelijk de pausgezinden willen; die tot uitdelging van de doodzonden, gelijk zij ze noemen, na de Doop begaan, een ander sacrament hebben uitgedacht tot herstelling in de genade, namelijk van de boete en de priesterlijke absolutie, welke zij daarom de tweede tafel noemen, door welke men, na verlies van de eerste genade, opnieuw uit de schipbreuk moet ontkomen.

44.36 Niet beperkt tot zonden voor de Doop begaan (2) 

Want hoewel wij gaarne toestemmen dat de zonden, ook die na de Doop begaan zijn, niet vergeven worden dan aan de boetvaardigen en die geloven, gelijk die welke vóór de Doop begaan waren, niet anders vergeven zijn, ontkennen wij toch dienaangaande dat er enig nieuw sacrament tot herstelling van deze weldaad nodig is, daar in het gehele Nieuwe Testament de Heilige Schrift geen ander sacrament van bekering of vergeving van de zonden kent, dan dat van de Doop alleen.

44.37 Niet beperkt tot zonden voor de Doop begaan (3) 

Maar gelijk zij zelf toegeven, dat voor de dagelijkse of vergeeflijke zonden, gelijk zij ze noemen, de gewone boete voldoende is, en het gebed des Heeren, met de herinnering aan de Doop; zo beweren wij ook, dat bij de ernstiger en buitengewone zonden een buitengewone opwekking van boetvaardigheid en geloof voldoende is, met teruggaan tot dat verbond dat ons door de Doop in het begin verzegeld is; gelijk wanneer een vrouw de huwelijkstrouw geschonden heeft, ter verzoening van de man met de vrouw niet een nieuw huwelijk nodig is, of nieuwe huwelijkspanden, maar een ernstig berouw van het feit voldoende is, met bevestiging van het oude huwelijk.

44.38 Voortdurend van kracht 

Deze voortdurende kracht van de Doop betuigt ons niet alleen de natuur van het Nieuwe Verbond door de Doop bekrachtigd, en het voortduren ervan, dat ons beschreven wordt (Jes. 54:10; Hebr. 8:12 en elders hier en daar), maar ook het voorbeeld van de besnijdenis, waardoor hetzelfde verbond, als u op het wezen let, bevestigd is geweest, en toch is toen ter tijd de boete, gelijk ook de pausgezinden toegeven, niet een sacrament geweest van de vergeving van de zonden die daarna gevolgd zijn, maar het enige zegel van de besnijdenis alleen is voldoende geweest om een voortdurende gerechtigheid des geloofs en besnijdenis des harten aan de boetvaardigen te verzegelen.

44.39 Voortdurend van kracht (2) 

Ditzelfde betuigt de veelvuldig voorkomende gewoonte van de Schrift, wijl zij aan het gebruik en de herinnering van de Doop argumenten ontleent, waardoor de reeds tevoren gedoopten voortdurend vermaand worden tot doding van de oude mens en zijn begeerten die herhaaldelijk weer opkomen en zich voordoen, en tot voortdurende levendmaking van de nieuwe mens, gelijk te zien is (Rom. 6:2; 1 Kor. 12:12; Gal. 3:27; Ef. 5:25; Kol. 2:12, enz.) en daarom wordt niet alleen het begin van de zaligheid op de Doop betrokken, maar ook de zaligheid zelf en het eeuwige leven (Mark. 16:16; 1 Petr. 3:21 en elders).

44.40 Voortdurend van kracht (3) 

Voorzeker is het ongerijmd en goddeloos een mens die reeds gelovig is en gedoopt, een andere genoegdoening, of een andere verdienste tot vergeving van enige zonde voor te stellen, dan die van Christus, of een andere schulduitdelging of verzoening met God, dan door het bloed, dat ons reinigt van al onze zonden (1 Joh. 1:7), van welk bloed het sacrament is niet die verzonnen boete van de pausgezinden, maar de Doop, gelijk hiervoor is aangetoond.

44.41 Subject en adjuncta 

Nadat nu afgedaan is hetgeen van de oorzaken en uitwerkingen van dit sacrament kort te zeggen was, rest dat wij ertoe overgaan iets uiteen te zetten over het subject en de bijkomende dingen (adjuncta).

44.42 Het subject 

Dat het ontvangend subject van de Doop de mens is, blijkt uit het voorschrift van Christus (Matth. 28:19), ‘Gaat heen, onderwijst alle volken, ze dopende, enz.’ waaruit ook de meer geleerde pausgezinden het dopen van de luidklokken eerder plegen te verontschuldigen dan te verdedigen; wij beweren echter dat het louter profanatie van de christelijke Doop is.

44.43 Het subject (2) 

Wanneer wij dan zeggen: ‘mensen’, dan verstaan wij levende, niet dode, in tegenstelling tot de Cerinthianen, die ook de overledenen doopten, met misbruik van de passage van de apostel: Wat zullen dan doen die gedoopt worden ypér tón nekrón, voor de doden? (1 Kor. 15:29). Maar het is heel iets anders voor de doden gedoopt te worden, dan doden te dopen: want van diegenen kan gezegd worden dat zij voor de doden gedoopt worden, die tot doding van het vlees gedoopt worden, of ook tot dat lot, dat zij, onderworpen aan de smaad en de vervolgingen dezer wereld, de nekroosis, dat is de doding van de Heere Jezus, in hun lichaam omdragen, gelijk de apostel spreekt (2 Kor. 4:10).

44.44 Het subject (3) 

Toch zijn niet alle mensen die in de wereld leven vatbaar voor de Doop, maar die alleen, die door ons gehouden kunnen worden voor bondelingen en voor erfgenamen van het Nieuwe Testament, waarvan dit sacrament een zegel en pand is.

44.45 Wie bondelingen zijn 

Zodanigen zijn ten eerste alle en alleen de volwassenen, die het geloof in Christus en ware bekering belijden, van welk volk, conditie of sexe ook; omdat in Christus niet is Jood, noch Griek, noch man, noch vrouw, noch dienstmaagd, noch vrije, gelijk uit het bevel van Christus blijkt (Matth. 28:19), Al wie geloofd zal hebben, en gedoopt zal zijn, zal zalig worden. Alsook Handelingen 2:2: Bekeert u, en een iegelijk van u worde gedoopt in de Naam van Jezus Christus enz.

44.46 Die goddeloos leven en leren niet toelaten 

Wanneer iemand echter, al is het dat hij het geloof beleden heeft, goddeloos leeft, moet hij niet tot de Doop toegelaten worden, omdat de Doop niet slechts een sacrament van het geloof, maar ook van de bekering is; gelijk ook die niet, die met belijdenis van geloof in Christus en van bekering, dwalingen, of ketterijen tegen het fundament van het ware geloof wil koesteren of beschermen; omdat bekering niet alleen is van schandelijkheid des levens tot heiligheid des levens, maar ook van dwalingen tot de kennis van de waarheid, gelijk de apostel spreekt (2 Tim. 2:23). Ja het is er zelfs zover vandaan dat ketters of begunstigers van dergelijke dwalingen tot de Doop toegelaten moeten worden, dat ze naar het voorschrift van de apostel (Rom. 16:17 en elders), door de gelovigen moeten gemeden, en van de gemeenschap van de kerk geweerd moeten worden.

44.47 De kinderen van de gelovigen 

Ten tweede achten wij dat zodanigen zijn de kinderen, die uit gelovigen en ouders die bondelingen zijn geboren zijn, volgens de belofte Gods (Gen. 17), Ik zal Uw God zijn en de God van Uw zaad, en dat niet alleen door het voorbeeld van de besnijdenis, die een zegel van hetzelfde verbond geweest is, en in plaats waarvan de doop gekomen is (Kol. 2:11), maar ook, omdat aan diegénen aan wie de betekende zaak behoort, het teken zelf niet geweigerd kan worden, gelijk de apostel Petrus duidelijk betuigt (Hand. 10:47 en 11:17). En niemand kan voorzeker ontkennen, dat de weldaden van het bloed en de Geest van Christus aan de kinderen behoren, tenzij dan die hen van de zaligheid uitgesloten wil hebben, want gelijk niemand het rijk Gods kan ingaan, dan die wedergeboren is uit water en Geest (Joh. 3:5), zo is ook niemand van Christus, die de Geest van Christus niet heeft (Rom. 8:9).

44.48 De kinderen van de gelovigen (2) 

De plaats Efeze 5:26 is zeer duidelijk om dit te bevestigen, waar de apostel zegt, dat Christus Zijn Kerk liefgehad heeft en zichzelf voor haar overgegeven heeft, haar reinigende door het bad des waters in het Woord. Waaruit volgt dat óf de kinderen van de gelovigen van die kerk geen deel zijn, voor welke Christus zich overgegeven heeft, óf dat zij ook gereinigd worden door het bad des waters in het Woord. Om nu voorbij te gaan de voorbeelden van gehele gezinnen die door de apostelen gedoopt zijn (Hand. 16:15 en 33 en 18:8 en 1 Kor. 1:16), alsook de voorbeelden van de kinderen van de Israëlieten, die niet minder dan de volwassen Israëlieten onder de wolk en in de Rode Zee gedoopt zijn, getuige de apostel (1 Kor. 10). En voorzeker, als die kinderen tot één mystiek lichaam met de Kerk van Christus samengroeien, moeten zij met enig teken van deze gemeenschap onderscheiden worden van die welke aan dit lichaam vreemd zijn.

44.49 Geen kinderen van ongelovigen 

Wij sluiten echter van de Doop uit de kinderen dergenen, die aan het verbond geheel vreemd zijn, gelijk zijnde kinderen van de heidenen, Mohammedanen, Joden en dergelijke welke de Heilige Geest Zelf tot onreinen verklaart (1 Kor. 7:14), en diensvolgens als buitenstaanders aan het oordeel Gods moeten worden overgelaten, gelijk dezelfde apostel beveelt (1 Kor. 5:12,13). Tenzij dan dat ze door wettige aanneming of rechtvaardige en eigenlijk gezegde dienstbaarheid de gezinnen van de gelovigen als eigene toegeschreven en ingeplant zijn. Want in dit geval dopen vele Gereformeerde Kerken ze, omdat zij oordelen dat zij door God op deze wijze in de gemeenschap van Zijn verbond opgenomen worden, en dat wel (Gen. 17:12,13), hetgeen in de oude Kerk zozeer buiten geschil is geweest, dat Augustinus dikwijls uit dit feit een krachtig argument van de genadige verkiezing tegen de Pelagianen genomen heeft.

44.50 Kinderen dragen niet de ongerechtigheid van de ouders 

Daarom sluiten wij echter niet buiten de gemeenschap van dit sacrament die kinderen die uit de christelijke stam en gedoopte ouders geboren zijn, hoewel hun ouders door een goddeloos leven, of onzuiver geloof, de kracht van het verbond in de Doop verzegeld jegens zichzelf ijdel maken; als ze door diezelfde ouders of hun nabestaanden, onder wier macht zij zijn, volgens de orde in onze kerken gebruikelijk ten doop aangeboden worden; omdat onder het Nieuwe Testament de zoon niet draagt de ongerechtigheid van de vader, en God niettemin blijft de God van zulke kinderen, gelijk Hijzelf betuigt, Ezech. 16 en 23, waar Hij de kinderen van de goddeloze Israëlieten, zijn zonen noemt, welke zij Gode gewonnen hadden, hoewel zij ze de Moloch offerden; en God vergadert uit hen door de gewone prediking van het woord gewoonlijk ook Zijn Kerk. Vandaar dat Hij ook van zulke Israëlieten, van wie er vele in hun ongerechtigheid gestorven waren, niet minder dan van de godvrezende bevolen heeft de kinderen te besnijden (Joz. 5:4,6), hetgeen ook de Israëlitische Kerk en de oude Christelijke altijd buiten geschil gehouden heeft dat geschieden moest.

44.51 De adjuncta; één Doop 

De bijkomende dingen van de Doop zijn: ten eerste de enigheid ervan, want gelijk wij maar eenmaal geboren worden, zo worden wij ook eenmaal wedergeboren, en dienvolgens ontvangen wij ook het teken van de wedergeboorte eenmaal. Vandaar dat, gelijk de besnijdenis eenmaal aangebracht niet herhaald is, zo leert ook de Heilige Schrift noch door een bevel, noch door een voorbeeld, dat de Doop, eenmaal wettig toegediend, herhaald moet worden. Ja daarentegen, waar ook maar in het Nieuwe Testament melding van de Doop gemaakt wordt, wordt er slechts van één Doop en eenmaal toegediend melding gemaakt. Vandaar dat hij ook, en dat uitdrukkelijk, één genoemd wordt (Ef. 4:5).

44.52 De tijd 

Er is geen bepaalde tijd voor de Doop voorgeschreven, gelijk er voor de besnijdenis geweest is: intussen oordelen wij echter dat die gevraagd moet worden, zodra hij door de orde van de Kerk en de gezondheid van de dopeling gehouden kan worden, omdat de gewone tekenen en middelen van de Goddelijke genade door ons niet zonder zonde veronachtzaamd kunnen worden, en niet veracht kunnen worden dan met grote zonde en gevaar.

44.53 De plaats 

De plaats die voor alle heilige samenkomsten bestemd is, is voor de Doop ook heilig. Vandaar dat wij in alle voorbeelden, welke de praktijk van de apostelen ons aan de hand doet, zien, dat de Doop met de prediking van het Woord verbonden geweest is, hetzij dat een publieke plaats geweest is, hetzij een huis van private personen, als daar maar enige samenkomst van de Kerk was; dat buiten de tijd van de vervolging echter liever publieke dan private plaatsen voor deze handeling bestemd moeten worden, wordt daaruit bewezen, dat de Doop een aanhangsel is van de publieke bediening, niet van een private vermaning.

44.54 Doopgetuigen 

Ofschoon er geen absolute noodzakelijkheid is voor bijzondere getuigen bij de Doop, voornamelijk in kerken die publieke rust genieten, - toont toch de zaak zelf niet alleen dat hun tegenwoordigheid, als ze maar godvruchtig en trouw zijn, nuttig is, maar ook de gewoonte van de gehele eerste Kerk, welke met een zeer waarschijnlijke bewijsreden, tegelijk met de naamgeving, van de ritus van de besnijdenis zelve is afgeleid, gelijk daarvan een voorbeeld bestaat (Jes. 8:2; Luk. 1:59).

44.55 Ingeval van onzekerheid dopen 

Wanneer iemand echter, of uit het getuigenis van de Kerk, of van de ouders, of van de getuigen, of van anderen, aangaande zijn doop, in de jeugd ontvangen, niet zeker kan zijn, of met geen andere misschien dan een vroedvrouw en - of een private Doop bevochtigd is, oordelen wij dat zulk een mens zonder gewetensbezwaar gedoopt moet worden; omdat de Doop van de laatsten niets is, en van de eersten voor niets geacht moet worden, gelijk op het concilie van Carthago 5, hoofdstuk 3 terecht vastgesteld is: ‘Aangaande de kinderen is goedgedacht, dat ze zo dikwijls er geen zeer zekere getuigen gevonden worden, die zonder twijfel getuigen dat ze gedoopt zijn, en zijzelf door hun leeftijd niet geschikt zijn te antwoorden aangaande de sacramenten hun gegeven, zonder enig gewetensbezwaar gedoopt moeten worden, opdat die aarzeling niet maakt dat zij van de reiniging van de sacramenten beroofd worden’; want gelijk Leo er terecht bijvoegt: ‘men kan niet zeggen dat herhaald is, waarvan men niet weet dat het gedaan is’.

44.56 Geen voorwaardelijke Doop 

Daarom moet echter een voorwaardelijke Doop niet goedgekeurd worden, die door de pausgezinden in zulk een geval pleegt waargenomen te worden, in deze vorm: Als gij ‘niet gedoopt zijt, doop ik u’: zowel omdat van zulk een doop een voorbeeld van de Schrift ontbreekt, en hij de vorm van de doop, door Christus voorgeschreven verandert, alsook omdat hij de gedoopte onzeker laat, welke doop de ware is, hetgeen tegen het doel van de doop is, die de beloften Gods niet dubbelzinnig maakt, maar bevestigt en verzegelt.