Navigatie
Handboek Dogmatiek

Handboek Dogmatiek

Het boek is een heruitgave van het bekende theologisch naslagwerk ‘Het merg van de christelijke godgeleerdheid’.

Brief 1

Brief van Joh. à Marck aan Johan van Hoorn

 

Aan de weledele, grootachtbare en zeer gestrenge heer Johan van Hoorn, 

vele jaren getrouw opperbestuurder, en nu aangesteld als algemeen oppergebieder van de Nederlands-Indische Maatschappij op Batavia

Groot is, mijnheer, de ruimte van land en zee, die het gebied van U Weledele en onze woning scheidt. Niet minder lang is de tijd die U Weledele zo ver van ons verwijderd bent geweest. Ik heb maar een korte herinnering dat ik het gezelschap van U Weledele in mijn kindsheid genoten heb te Amsterdam, rond het jaar 1663, toen U Weledele met zijn nu zalige ouders en hun verdere huisgezin op de grote reis naar Batavia zou gaan. 

Bovenal is de aardse waardigheid hoog, waartoe de Goddelijke voorzienigheid U Weledele geroepen heeft. Wij vergenoegen ons terecht met de eer om te gehoorzamen aan de goedertieren wil van geprezen overheden, als vrij bekende burgers van het vrije Nederlandse gemenebest. We hebben het geluk dat we, naast andere, de rijke vruchten trekken van het gezegende bestuur van U Weledele in een ander werelddeel. 

Dit alles neemt geenszins de nauwe band van verwantschap tussen ons beiden weg, of de terechte gedachtenis aan onze gemeenschappelijke (van moeders zijde) overgrootvader en overgrootmoeder Joris Bessels en Anna Verbeek, die in hun tijd aanzienlijke burgers van Amsterdam waren. Daardoor heb ik nu vele jaren het geluk van een vertrouwelijke briefwisseling met U Weledele mogen genieten. 

Geloof ook maar dat wij, als inwoners van Nederland, naast andere volkeren van Europa, niet onkundig zijn van de grote gaven en bekwaamheden die ervoor gezorgd hebben dat U Weledele alle bedieningen en waardigheden van de Indische Maatschappij heeft doorlopen, van zijn jonge jaren af. Evenmin zijn wij onkundig van de bijzondere ijver en trouw die U Weledele in al die posities tot ongewone roem heeft betoond, of van de zeer gewenste voorspoed en zegen waarmee het de God van de hemel behaagd heeft U Weledele en uw bestuur te kronen. Hierdoor is ons in veel opzichten neergedrukte land ondersteund, ja, verheven. Ook heeft het zijn grote en geweldige vijanden tot veel nijd en verbaasdheid gebracht.

Het zijn juist deze dingen die de verstandige en trouwe bewindvoerders van de Maatschappij pas twee jaar geleden hebben aangespoord om het opperbestuur van hun plaatsen en zaken in uw weledele hand te stellen. Deze heerschappij heeft de weledele heer Willem van Outhoorn, uw weledele schoonvader, met veel lof gevoerd en op het laatst vanwege zijn klimmende jaren opgegeven. De bewindvoerders hebben hem afgelopen jaar gedwongen om te zorgen dat U Weledele zich niet zou onttrekken van die last, maar U door een herhaald en ernstig verzoek tot het beklimmen van die U eerst onbehaaglijke hoge positie te noodzaken. 

Niet alleen de burgerlijke, maar ook de christelijke deugden die U Weledele beroemd maken in Gods kerk, moet ik hier nog bijvoegen. U Weledele beijvert zich bijzonder om Zijn kerk voort te planten en uit te breiden onder de vijandelijk vervreemde volkeren, ook door velerlei aanmoediging van de onder hen gezonden vredeboden.[1]

Toen ik dit alles overwoog, dacht ik dat het niet onbetamelijk zou zijn wanneer ik deze open brief aan U Weledele stuurde. Mijn doel hiermee is dat:

  • Deze brief een openbaar en blijvend getuigenis van al het bovengenoemde zou zijn.

  • Ik daardoor ook dit werk aan U Weledele zou doen toekomen, als een teken van mijn ijver voor de Heere en tegelijk van mijn eerbied voor Zijn verheven gunstgenoot.

  • Ik aan U Weledele in zijn nieuwe hoge positie zou toewensen alle verdere overvloedige zegen voor de maatschappij, en alle vergenoeging naar lichaam en ziel in uw persoonlijke leven, tot in langheid van dagen. Mag daarop een blijde ingang in een zalige eeuwigheid volgen! 

Ook moet ik hierbij mijn hartelijke groet doen aan onze gemeenschappelijke neef, de heer Adam van Rijn, die door zijn grote bekwaamheid en ijver sinds vele jaren aan de Maatschappij betoond, het onlangs verdiend heeft om door de Maatschappij een plaats toegewezen te krijgen in de Grote Raad van Uw Weledele ingelijfd te worden. Mag de Heere hem hierin en ook in zijn aangegaan huwelijk zegenen, naar het voorbeeld van U Weledele, tot nut van het land, tot vreugde van zijn bejaarde ouders en tot genoegen van deze hele generatie! 

Ik ben, en noem mij met even grote eerbied en oprechtheid,

mijnheer, de onderdanige en zeerverplichte dienaar van Uw Weledele,

 

Johannes à Marck                                         

Leiden, 1 februari 1705 

[1] Zendelingen.