Navigatie
Handboek Dogmatiek

Handboek Dogmatiek

Het boek is een heruitgave van het bekende theologisch naslagwerk ‘Het merg van de christelijke godgeleerdheid’.

Brief 2

Brief van Joh. à Marck aan de lezer

 

Aan de wijze en verstandige lezer, genade en zaligheid!

Het is geen nieuw, maar een vrij oud werk dat ik u in handen geef. De inhoud ervan is grondig overdacht. Ik begon de stof al vanaf het jaar 1676 bijeen te verzamelen, toen ik, nog heel jong[1], het geluk had het gewone leerambt in de godgeleerdheid aan de Academie van Franeker te bekleden, naast de vermaarde heren Nicolaus Arnoldus en Hermannus Witsius, die mij gunstig bevorderd hebben. Naderhand kwam ook de heer Johannes van der Waaijen er nog bij. 

Nadat ik het materiaal daar verzameld had, heb ik het boek in de vreze des Heeren rond het jaar 1686 in het Latijn opgesteld en voor het eerst gepubliceerd. Toen de heer Arnoldus gestorven en de heer Witsius naar Utrecht vertrokken was, heb ik ongeveer zes jaar te Franeker mijn standplaats gehad. Daarna leek het mij goed om het met veel eer op mij uitgebrachte beroep van Groningen op te volgen, en aan die Academie als eerste leraar met de heer Johannes Braunius de aan God gewijde jeugd te onderwijzen. Dit heb ik daar ongeveer acht jaar lang gedaan, zowel in en door het prediken van het Woord des Heeren in de Academiekerk als in het verkondigen van de leer der waarheid door andere, gewone academische oefeningen. 

De redenen die mij toen tot uitgave van dit werk aanzetten, heb ik voorin het boek gezet. De belangrijkste reden was wel dat ik, behalve veel eigen zoeken en onzeker schrijven van de jeugd, hun een korte maar toch genoeg volledige samenvatting wilde geven van de voornaamste zaken die zij moesten weten. Mijn verdere onderwijs zou dan daarop, als een richtsnoer, afgestemd zijn. Ook hierin moest ik rekening houden met het nut van de kerk en de tijdsomstandigheden. Ik wilde het werk enigszins letterkundig en niet minder Schriftuurlijk maken. Ook wilde ik de oude hoofdzaken en zwaarwegende verschillen aangaande het geloof wel uitgebreider behandelen, maar tegelijk niet helemaal zwijgen over de filosofische of godgeleerde stellingen en uitdrukkingen waar sommige godgeleerden naar mijn oordeel ten onrechte of al te sterk op aandringen. Ik meende ook hierover met voldoende bescheidenheid tot stichting te kunnen, ja, te moeten spreken. 

Dat dit werk niet zonder alle vrucht is geweest, blijkt doordat er meer dan één druk van verkocht is. Dit geldt zowel het volledige boek als een kort uittreksel eruit, waarvan de jeugd zich in het begin bediend heeft, sinds ik vanaf het jaar 1690 mijn standplaats in de Academie en kerk van Leiden had.

Het is ook niet pas vanaf gisteren of vandaag dat mij op veel manieren is gevraagd om dit werk ook in onze Nederlandse taal te laten drukken ten dienste van geoefende christenen die het Latijn niet verstaan. Niet alleen boden zich sommige geachte vrienden tot vertaling ervan aan, maar ook zijn mij sinds lang de bewijzen getoond van hun werkzaamheid wat dit betreft, buiten mijn weten om. Het wilde er echter bij mij niet in dat ik het werk door een ander zou laten vertalen, of de vertaling van een ander zou laten drukken, want mijn beknopte schrijfwijze in het Latijn kon in het Nederlands niet letterlijk op verstaanbare wijze worden weergegeven. Ook zou een ander mijn gedachten niet altijd zo precies uitdrukken, wanneer hij ze op zijn eigen manier uitbreidde. 

Voor mijzelf vond ik voortdurend ander werk dat dienstiger voor de maatschappij leek te zijn en meer met mijn academisch ambt overeen leek te komen: in de reeds uitgegeven Verklaringen, niet alleen van verschillende moeilijker Schriftplaatsen van het Oude en Nieuwe Testament, maar ook van de gehele Openbaring van Johannes, van de Twaalf Kleine Profeten, en van het Hooglied van Sálomo. Ja, het leek mijzelf ook niet heel gemakkelijk om de Latijnse uitdrukkingen die in de scholen bij de jeugd gebruikelijk zijn, zo te vertalen, dat met weinig woorden tegelijk aan de zaak en aan de bevatting van de Nederlandse lezers werd voldaan. 

Ik was in het Latijn bezig met de Historie van het paradijs en met de Verklaring van het Derde vijftigtal uitgelezen Schriftplaatsen van het Oude en Nieuwe Testament. Te midden van deze werkzaamheden ben ik uiteindelijk toch overhaald om in enkele tussenuren in het jaar 1704 dit Merg der christelijke godgeleerdheid in het Nederlands te vertalen en te publiceren, voordat dit door een ander gedaan zou worden. Ik heb het niet zozeer op de manier van een letterlijke vertaling gedaan, maar ik heb de zaken vrij uitgedrukt, met woorden en uitdrukkingen die in het Nederlands beter pasten en mij op dat moment te binnen kwamen. 

Verder heb ik het raadzaam geoordeeld sommige zaken weg te laten, die meer tot de taalkunde of de oudheid dan tot het wezen van de godgeleerdheid behoorden. Ze zouden immers door de Nederlandse lezers minder goed begrepen en minder nuttig zijn. Deze weglatingen heb ik goedgemaakt door het woordelijk uitschrijven van enkele belangrijke Schriftplaatsen die tot bewijs van zaken worden aangevoerd. Doordat ik daarvoor een andere lettersoort heb gebruikt, kan men de kracht daarvan duidelijk zien. 

Dit werk behoort met bijzondere aandacht gelezen te worden. Ook moet er voldoende gelet worden op het onderscheid tussen de woorden door het gebruik van diverse lettersoorten, en op de hoofdletters. Tijdens het lezen zult u ontdekken dat ik mij heb toegelegd op volledigheid van zaken en de bewijzen ervóór en ertégen, met een gepaste rangschikking van alles. De woorden zijn daardoor minder geworden dan anders misschien wel nodig was geweest met het oog op de grootste duidelijkheid voor de eenvoudige mensen. 

U zult tegelijkertijd mijn Schriftuurlijke manier van behandeling van de zaken merken; de Schrift moet in de geopenbaarde godgeleerdheid gezag hebben boven de filosofische redeneringen. Het is zeer tegen mijn zin dat ik nu en dan, zoals dat nodig was, over filosofische dingen heb moeten handelen, omdat deze door anderen op verkeerde wijze in onze godgeleerdheid waren binnengedrongen. 

Verder zal u blijken dat ik even ver verwijderd ben van een ongepaste verslaafdheid aan de bijzondere gedachten van oude of hedendaagse godgeleerden, wier namen evenwel met recht bij de kerk en bij mij in dankbare herinnering worden gehouden. Eveneens ben ik ver verwijderd van een overmoedige afwijking van de aangenomen en lang beproefde leer van de kerk, waaruit niets anders dan droevige opschuddingen, ontstichtende verwarringen en ergerlijke bespottingen van de gehele godsdienst kunnen volgen. Sinds ik dit werk in het Latijn heb opgesteld, zijn er mannen in de kerk van Nederland opgestaan die beroering hebben verwekt. Onze hoogste kerkvergaderingen hebben met het grootste recht gewild dat men in de toelating van alle predikanten en proponenten nauwlettend tegen hun verderfelijke gevoelens waken zou. Het is niet dan met veel zielesmart dat ik ook daarvan nu melding heb moeten maken. 

Dit is vooral zo, omdat verstandige en vrome christenen, op grond van overal bekende redenen, zeer vrezen voor de verdere voortgang van sommige van deze onrechtzinnigheden, ja, mogelijk ook van vele andere, die tot nu toe wat meer verborgen zijn gehouden. Er is een onderlinge vrijheid van de broederen in die dingen die ons algemene geloof niet uitmaken, zonder dat hierin de ene aan de andere iets met twist en verdrukking opdringt. En zo lief als ons die vrijheid moet zijn, zo zeer moeten wij ons met afkeer stellen tegen het boze misbruik van deze vrijheid tot een schadelijke ongebondenheid van ons waanwijze verstand, om daardoor het algemene geloof te bestrijden of te ondermijnen, en zich op zo’n geheel verkeerde wijze een naam en aanhang in de wereld te maken, die niemand tot eer kan zijn bij God of bij recht verstandige christenen.

Hoewel dit werk zelf van geheel andere aard is, heb ik er toch een leerrede aan toegevoegd, die ik bij de eeuwwisseling voor de gemeente van Leiden volgens mijn plicht in gepaste eenvoudigheid gehouden heb tot algemene stichting. Ik wist dat ik en mijn toehoorders deze ongewone tijdsomstandigheid nooit weer zouden meemaken. Daarom had ik deze leerrede, tegen mijn gewoonte in, al eerder in druk aan de wereld willen meedelen, zonder enige menselijke opschik. Nu dacht ik dat ze van langduriger en algemener nut zou zijn als ik ze in dit boek opnam, aangezien de stof vooral bijzonder toepasselijk leek te zijn op de laatste ondergang van de wereld, waarmee het grotere werk eindigt. 

Gebruik ook de leerrede tot uw nut, richt u naar de Goddelijke inhoud daarvan met gehoorzaamheid des geloofs, en bereid uzelf zo in de snel voorbijgaande eeuw voor op de aankomende zalige eeuwigheid. Ja, ontvang en gebruik dit gehele werk zo, dat u daardoor mag toenemen in de kennis van uw gezuiverde christelijke godsdienst, en dat u in de waarheid tegen allerlei dwalingen bevestigd mag worden, tot eer van uw God en Zaligmaker, tot stichting van uw naasten, en tot uw eigen ware godzaligheid en volmaakte gelukzaligheid. 

De gebruikte manieren van uitdrukking en spelling zal ik niet specifiek gaan verdedigen. Ik laat daarin net zo graag aan anderen hun vrijheid als dat ik mijn vrijheid gebruik. Omdat onze Nederlandse taal rijk genoeg is, heb ik mij niet vaak gedrongen gezien tot het gebruik van uitheemse woorden die soms wel wat algemener zijn geworden bij de mensen, maar daarom in hun ware betekenis niet bekender zijn dan de Nederlandse die daarmee overeenkomen. 

Wat de spelling betreft: die heb ik gemeend – zonder onnuttige, overbodige letters te gebruiken of juist noodzakelijke letters weg te laten – meer naar de klank van onze algemene uitspraak te moeten richten dan naar enige, vaak zonder veel grond gemaakte, regels van de schrijfkunst. 

Dit wil ik echter dat u nog weet: 

  • Op sommige punten van de spelling ben ik aan best wat onzekerheid onderhevig geweest, die mogelijk in dezelfde of soortgelijke woorden nu en dan een wat veranderde schrijfwijze heeft veroorzaakt. Het is ook daardoor gekomen dat deze laatste druk wat dit betreft niet helemaal overeenkomt met de eerste druk. 

  • Enkele fouten in de spelling en in de plaatsing van de letters zijn aan de drukkers te wijten.

  • Tot slot, voor een duidelijker begrip van de zaken zijn er in deze druk diverse onderscheidingstekenen tussen gevoegd. Bovendien is op enkele plaatsen mijn mening door verder onderzoek een beetje veranderd, en hier dan ook zo verwoord.

    Vaar wel in Gods gunst door Christus Jezus hier en hiernamaals. 

     

[1] Hij was toen 20 jaar oud.