Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 1
Deel 1/6 - De voorkennis van de godgeleerdheid - Het geloof in God.
Boek I - Hoofdstuk 3
De verdeling van de godgeleerdheid
3.1 Het derde wat vooraf gekend moet worden: de verdeling van de godgeleerdheid
Het is én voor het oordeel én voor het geheugen nuttig om deze kunst om ‘voor God te leven’, waarvan de Schrift het richtsnoer is, in onderscheiden delen voor te stellen.
Dit leert de apostel en raadt hij aan in de bovenstaande woorden.
Het verklarende deel
3.2 De exegese van de tekst
Hier stelt de apostel een vermaning voor aangaande de heilige godgeleerdheid, die door Timothéüs gehouden en onderhouden moest worden, volgens haar wezenlijke delen, namelijk geloof en liefde.
Hierin moeten drie zaken nauwkeuriger overwogen worden:
De verdeelde zaak: ὑποτύπωσις ὑγιαινόντων λόγων, ‘het voorbeeld der gezonde woorden’. Hij verstaat er datgene onder wat gewoonlijk onder de benaming ‘godgeleerdheid’ te kennen gegeven wordt. Ze wordt door hem genoemd:
Een ὑποτύπωσις of σκιᾶγραφία, ‘voorbeeld’, ‘systeem’, ‘ontwerp’, ‘kort begrip’ van de godgeleerde waarheden. Deze gelijkenis is volgens Beza aan de schilders ontleend. De apostel wijst aan dat een ordelijke en methodische structuur van de godgeleerde zaken volstrekt noodzakelijk is voor de godgeleerden.
Een ‘voorbeeld’, ὑγιαινόντων λόγων, ‘der gezonde woorden’. Dit is de stof van een godgeleerd systeem, wat wij eerder in het eerste hoofdstuk gezien hebben.
ὧν παρ᾿ ἐμοῦ ἤκουσας, ‘welke gij van mij gehoord hebt’. Hij is de instrumentele oorzaak* van de godgeleerde stof. Want zij moet steunen op het fundament van de profeten en apostelen (Ef. 2:20), wat wij eerder gezien hebben (hoofdstuk 1 en 2).
De verdeling ofwel de delen van de verdeelde zaken: ἐν πίστει καὶ ἀγάπῃ, ‘in geloof en liefde’. Het maakt weinig uit of u deze woorden betrekt op het woord ἔχε, ‘houd’, zodat ze de delen van de hebbelijke* godgeleerdheid (theologia habitualis)[1] uitdrukken, of op ‘het voorbeeld der gezonde woorden’, zodat ze de delen van de systematische en leerstellige godgeleerdheid te kennen geven. Want de eerste is niets anders dan een soort afbeelding van de laatste. Of misschien wilt u het liever op beide betrekken. Daar verzet ik mij niet tegen, omdat ondergeschikte dingen niet met elkaar in strijd zijn.
Het is genoeg dat dit delen zijn van hetzij de hebbelijke, hetzij de leerstellige godgeleerdheid, of, wat het beste is, van beide.
Men moet opmerken dat het geloof allermeest ziet op de dingen die geloofd moeten worden, en de liefde op de dingen die gedaan moeten worden, ofwel op de gehoorzaamheid.
De praktijk ofwel de plicht die omtrent de verdeling waar te nemen is: ἔχε, ‘houd’, ‘heb’. Dat wil zeggen:
Bewaar dat voorbeeld, of verkrijg het voor u, om het overal mee te dragen.
Onderhoud het en let erop dat u uw leringen volgens dat voorbeeld schikt.
Let erop dat u ook uw discussies met de tegensprekers daarnaar aanstelt.
Let erop dat u de hele praktijk van uzelf en van de uwen daarnaar richt.
Het geloof en de liefde zijn de voornaamste doelen van zowel het voorbeeld als de delen daarvan.
[1] Zie hoofdstuk 1, § 36 en 38.
Het leerstellige deel
3.3 De delen van de godgeleerdheid zijn geloof en liefde
Overeenkomstig ons oogmerk zullen wij voor nu niets anders uit onze tekst 2 Timótheüs 1:13 opmaken dan: De beste verdeling van de heilige godgeleerdheid, ofwel van de christelijke godsdienst, is deze: in geloof en in liefde.
Dit wordt bewezen uit de Schrift en de oudheid
Hiermee stemmen de getuigenissen van de Schrift overeen (Ps. 37:3; 1 Tim. 1:19; Joh. 13:17), alsook de voorbeelden van de Schrift, want uit deze delen bestond de godgeleerdheid van Paulus, zowel de hebbelijke* (Hand. 24:14-16; Tit. 3:8) als de leerstellige. Dit blijkt uit zijn meeste brieven, die zich gewoonlijk in deze twee delen splitsen, zoals men kan zien in de brieven die hij aan de Romeinen, de Efeziërs, de Kolossenzen, enzovoort, geschreven heeft.
Maar dat niet alleen, ook is daar de overeenstemming van de rechtzinnige oudheid. Zo zegt Cyrillus van Jeruzalem: ‘Het wezen* van de godzaligheid bestaat in deze twee stukken: in een nauwkeurig nasporen van de leerstukken der godzaligheid, en in het betrachten van goede werken’ (κατηχήσεις φωτιζομένων [Catechetische lezingen], lezing 4, § 2).
Anastasius Nicenus vraagt: ‘Welk is het teken van een volmaakt christen?’ En hij antwoordt: ‘Het geloof en de goede werken’[1] (zie Magna bibliotheca veterum patrum [Grote bibliotheek der oude vaders]).
Meer getuigenissen, zowel van oude als van latere schrijvers, kan men vinden bij Amandus Polanus, Syntagma theologiae Christianae (Verhandeling over de christelijke theologie), boek 2, hoofdstuk 1.
[1] Dit citaat komt uit Anastasius’ werk ἐρωταποκρίσεις (erotapokriseis), Latijnse titel: Quaestiones et responsiones (Vragen en antwoorden). Zijn vragen en antwoorden zijn in de volgende eeuwen in allerlei bewerkingen opnieuw uitgegeven.
3.4 Dit wordt bevestigd met redenen
Er zijn genoeg redenen voor deze verdeling:
Als men het voorwerp van de godgeleerdheid beschouwt, zal men zien dat die verdeling zeer nauwkeurig overeenkomt met de delen van de godgeleerdheid. Dit heeft Amesius krachtig uitgedrukt in Medulla theologica (Merg van de theologie), boek 1, hoofdstuk 2, § 2:
Het is aan deze verdeling eigen (wat in een echte verdeling van alle kunsten en wetenschappen vereist wordt) dat ze uit de natuur van het voorwerp voortvloeit. Het eerste beginsel ofwel de eerste daad van het geestelijk leven (dat het eigenlijke* voorwerp van de godgeleerdheid is) is het geloof, en de tweede daad of de werking die uit dat beginsel voortkomt, is de gehoorzaamheid. Daarom volgt noodzakelijk dat die twee zaken de echte delen van de godgeleerdheid zijn, en dat men geen andere te zoeken heeft.
Als u die verdeling vergelijkt met de verdeelde zaak, zult u zien (wat in alle wettige verdelingen vereist wordt) dat de delen op het allernauwkeurigst met hun geheel overeenkomen. Want ook wordt er in de godgeleerdheid niets gevonden wat niet in een van deze twee delen begrepen is, en niets wordt onder deze delen begrepen wat niet op de godgeleerdheid betrekking heeft.
Ja, de delen zijn niet alleen gepast verdeeld naar de verdeelde zaak, maar zij zijn ook onmiddellijk van elkaar onderscheiden (wat bovendien ook in een wettige verdeling vereist wordt). Wij merken in het natuurlijke leven die twee zaken op, namelijk de eerste en tweede daad ervan, die van elkaar onderscheiden zijn. Zo zijn ook in het geestelijke leven het geloof en de liefde, die aan de twee delen van het natuurlijke leven beantwoorden, waarlijk van elkaar onderscheiden.
Ik zal erbij zeggen dat de natuurlijke godgeleerdheid zelf, die nog overblijfsels heeft van de geopenbaarde godgeleerdheid, deze verdeling toestemt. Want vertoont niet de filosofie, voor zover zij de natuurlijke godgeleerdheid voorstelt, in haar metafysische* ofwel pneumatologische zaken het geloof van de filosofen, en in (onder andere) de ethische ofwel zedenkundige* zaken hun gehoorzaamheid en liefde? Zo zegt Amesius het in de aangehaalde plaats.
Andere redenen heeft Polanus op de reeds genoemde plaats, die ik niet wens uit te schrijven.
3.5 Dit wordt verklaard in drie punten
Nu rest ons nog – om dit onderwerp kort af te ronden – in welke zin wij het geloof en de liefde voor delen van de godgeleerdheid houden.
Wij verstaan hier onder het woord ‘geloof’:
Niet alleen het geloof dat geloofd wordt, ofwel de zaken die geloofd moeten worden.
Ook niet alleen het geloof waardoor wij geloven.
Maar beide tezamen: het geloof waardoor wij geloven, evenals het tegelijk betekent het geloof dat wij geloven.
Zo worden in de ‘liefde’ ofwel de gehoorzaamheid in het algemeen alle plichten van de godgeleerde praktijk begrepen.
Terwijl wij erkennen dat geloof en liefde delen van de christelijke godgeleerdheid zijn, menen wij niet alleen dat ze wezenlijke delen* zijn, die het hele lichaam van de godgeleerdheid in tweeën scheiden, maar ook integrale delen,* die bij alle afzonderlijke leden van de godgeleerdheid horen. Want elk artikel daarvan heeft zijn theorie ofwel geloof, en zijn praktijk ofwel gehoorzaamheid, zoals wij in hoofdstuk 3 geleerd hebben.
Wij onderscheiden die delen wel onder elkaar, omdat ze door hun natuur en geboden onderscheiden zijn. Maar wij scheiden ze geenszins van elkaar, want in het gebruik en in de oefening gaan ze altijd hand in hand samen.
Wij onderscheiden ze zodanig dat het geloof de eerste plaats, en de gehoorzaamheid de tweede plaats heeft. Want er kunnen geen levende daden betracht worden, tenzij uit een vooraf bestaand levensbeginsel.
Het weerleggende deel
3.6 Tegenstrijdige of verschillende gevoelens van de godgeleerden onderzocht
Het rechte is een richtsnoer voor zichzelf en voor het kromme. Daarom is uit wat gezegd is, gemakkelijk te begrijpen wat men van andere verdelingen oordelen moet. Wij willen niet alle andere verdelingen eenvoudig* en rigoureus verwerpen, hetzij ze in woorden, hetzij ook in de zaken zelf, enigszins verschillen. Want ze komen dikwijls heel goed overeen met het bijzondere oogmerk van elke auteur. Echter, als u een nauwkeurige en gepaste verdeling zoekt, zult u er nauwelijks een vinden die u boven de onze zou kunnen verkiezen.
3.7 Vraag: zijn de verdelingen van de socinianen en de arminianen juist?
Men vraagt: zijn de sociniaanse en de arminiaanse verdelingen juist?
De socinianen splitsen de godgeleerdheid in twee delen, om Christus’ eeuwige Godheid te ontkennen, en Christus van God te onderscheiden. Het ene deel gaat over God, het andere over Christus. Hun Evangelie, dat met hun godgeleerdheid overeenkomt, bestaat in twee delen, Christus’ geboden en Christus’ beloften. Om die reden menen zij dat alle godgeleerde hoofdpunten ook in die twee zaken, geboden en beloften, bestaan.
De apologetische remonstranten zijn niet ver van hen verwijderd. Zij willen niet voor socinianen gehouden worden (die door burgerlijke wetten van de gemeenschap van onze republiek uitgesloten zijn), hoewel zij dat in de meeste leerstukken wel zijn. Daarom zijn zij van oordeel dat er nog een deel bijgedaan moet worden. Dus onderscheiden zij de godgeleerdheid in drie delen, het geloof in de Goddelijke beloften, de gehoorzaamheid aan de Goddelijke geboden en de verschuldigde eerbied voor de Heilige Schrift. Dit lijkt wel in woorden te verschillen van de socinianen, maar stemt in de daad met hen overeen.
Al deze dingen monden hierin uit, dat de eenswezende Godheid van Christus, Zijn gelijkwaardige voldoening voor onze zonden, het geloof in Christus, zoals dat een aannemen van Hem als onze enige Verlosser is, en andere wezenlijke stukken van het christendom buiten de christelijke zaak en leer uitgeworpen zouden worden.
Hierom zijn die verdelingen:
Niet alleen meer beperkt en bekrompen dan de verdeelde zaak.
Maar ook lijnrecht in strijd met onze tekst 2 Timótheüs 1:13, en met de Schriftplaatsen evenals met de argumenten waarmee wij onze opmerking al eerder versterkt hebben.
Ik zal eraan toevoegen dat zij het eigen fundament van het christendom, dat met duizend getuigenissen van de Schrift gelegd is, namelijk dat wij door de praktische kennis van God en Christus (Joh. 17:3) en alleen door het geloof in Beiden behouden en zalig worden, volledig tot de grond toe omverwerpen.
Ook disputeren de tegenpartijders niet plechtig voor hun verdelingen, maar vertrouwen die alleen maar gerust toe aan hun hypotheses.*
Het praktische deel
3.8 Eerste gebruik: tot bestraffing
Nu rest ons nog dat wij met een enkel woord de praktijk van dit hoofdstuk aanroeren. Ik zeg: met een enkel woord, aangezien de praktijk ofwel de betrachting niet zozeer ligt in de verdeling zelf, als wel in de verdelende delen, die wij in het vervolg uitvoerig zullen bespreken.
Ten eerste bestraft de praktijk van dit onderwerp zowel de theologen als de gewone christenen, die deze wezenlijke delen van de godsdienst, die zo nauw aan en onder elkaar verbonden zijn, vaneenscheiden en daardoor de godsdienst als het ware vermoorden. Die zonde wordt gewoonlijk op tweeërlei wijze begaan:
In theoretische zin door de theologen die:
Op het geloof zo aandringen, dat zij de liefde verwaarlozen. De apostel tekent hen met een zwarte kool (1 Kor. 13:1,2).
Zich veeleer op bespiegelingen en discussies over het geloof toeleggen, dan op het geloof zelf (1 Tim. 6:3-5).
Dus met hun onderwijs veeleer leren het geloof dat wij geloven, dan het geloof waardoor wij geloven.
In praktische zin door degenen die:
Zich alleen op het geloof toeleggen, om:
Het alleen maar voor zichzelf te kennen (1 Kor. 8:1-3).
Daarover te redeneren met anderen (Tit. 1:16).
Het te verdedigen tegen de tegensprekers (Rom. 2:18-20).
Het geloof zowel als de gehoorzaamheid ofwel de liefde wel met de mond belijden, maar met de daad verwaarlozen. Zij dringen dus het geloof in het ‘voorbeeld’ [kort begrip] der godgeleerdheid [2 Tim. 1:13] en daarbij ook de liefde wel aan, maar niet in geloof en in liefde (Jak. 2:18).
Ten tweede moeten zij allen bestraft worden met de volgende argumenten van bestraffing:
Zij hebben een geloof dat dood is (Jak. 2:17), en dus een geloof dat geen geloof is. Want een dood geloof is op gelijke wijze geen geloof als een dood mens in werkelijkheid geen mens is.
Zij zijn bovendien geen godgeleerden of christenen (Rom. 2:19 e.v.) dan alleen in naam. Want zij zijn lam en mank wat betreft het tweede wezenlijke, dat verreweg het voornaamste deel van de godgeleerdheid en van het christendom is (2 Tim. 3:5).
Dus betonen ze door hun theologie en door de belijdenis daarvan, al is die waarachtig, dat ze leugenaars zijn (Tit. 1:16; Openb. 2:2; 3:1).
Zij stellen God, en tevens zichzelf, tentoon (Rom. 2:17-25).
Zij zullen met al hun theologie en met de belijdenis daarvan, hoewel nog zo schoonschijnend, eenmaal vast en zeker door Christus verworpen worden (Matth. 7:22,23). Vergelijk hoofdstuk 1 over de godgeleerdheid, § 36-40.
3.9 Tweede gebruik: tot vermaning om de delen van de godgeleerdheid samen te voegen
Het tweede praktische gebruik van deze verdeling wekt allen op om de dingen die in zichzelf samengevoegd zijn en door de Heilige Geest in onze tekst 2 Timótheüs 1:13 en elders zo nauw samengevoegd worden, namelijk het geloof en de gehoorzaamheid ofwel de liefde, samen te voegen, door ze te leren en tevens te doen.
Dat wil zeggen: laten wij niet alleen beide delen van de godgeleerdheid ofwel van de christelijke religie, geloof en gehoorzaamheid, ernstig najagen, maar dat ook doen in geloof en in gehoorzaamheid. Ofwel (en dat is hetzelfde): laten wij niet alleen beide delen voor onszelf leren en anderen in theoretische zin onderwijzen, maar laten wij ook in die beide delen, geloof en gehoorzaamheid, in praktische zin wandelen.
Maar deze praktijk komt nagenoeg overeen met de praktijk die wij eerder op de genoemde plaats gehad hebben. Daarom zal het hier genoeg zijn dat we deze als met de vinger aangeroerd hebben, om niet tweemaal hetzelfde te zeggen.
Verder bewaren wij de onderscheiden beschouwing van zowel het geloof als de liefde, zowel theoretisch als praktisch, elk voor hun eigen plaats van behandeling.
3.10 Een korte schets van deze hele godgeleerdheid
Als toegift zullen wij hier een korte schets van deze hele godgeleerdheid bijvoegen. Zij bestaat uit:
A. Het geloof, dat wij in acht boeken behandelen.
B. De gehoorzaamheid, die de zedelijke* godgeleerdheid (geloofsgehoorzaamheid) en de ascetische* godgeleerdheid (praktijk der godzaligheid) omvat.
De geloofsgehoorzaamheid betreft de deugden en de gebreken zondermeer, en zal in drie boeken staan.
Het eerste boek zal de algemene dingen aangaande de gehoorzaamheid bevatten: haar natuur, richtsnoeren en wet; en ook de dingen aangaande het geweten, de aandoeningen* en de onderverdelingen wat dat betreft.
Het tweede boek zal de religie ofwel de plichten jegens God bevatten.
Het derde boek zal de rechtvaardigheid ofwel de plichten jegens de naaste bevatten.
De praktijk der godzaligheid ofwel de deugden die geordend zijn in hun gebruik en oefening, zal in vier boeken staan.
Het zal daarin gaan over meer algemene dingen ten aanzien van het christelijke leven en zijn gesteldheid en groei, en het tegenovergestelde daarvan, goddeloosheid en geveinsdheid.
Het zal ook gaan over meer bijzondere plichten:
Omtrent God te kennen, te beminnen, te dienen en te eren; zowel in het openbaar door het lezen en horen van Gods Woord, door gebeden en sacramenten, als particulier door huiselijke oefeningen.
Omtrent de naaste. Daar zal de eenzaamheid en ook de omgang met mensen behandeld worden; en dit laatste zowel in het algemeen, in maaltijden en in verbondmakingen, als in het bijzonder met:
Mensen van een bepaalde hoedanigheid: met verdrukte, benauwde, gevallen, goede en kwade mensen.
Mensen van een bepaalde toestand: met vrienden, met vijanden, door verzoening of door een rechterlijke procesvoering.
Mensen van een bepaalde orde: huiselijk, burgerlijk en kerkelijk.
Omtrent zichzelf, zowel in leven als in dood.
In het leven komen ons voor:
De algemene plichten, omtrent iemands beroep, spijs en drank, kleding, vermakingen, regeling van de godsdienstoefeningen volgens de tijden van de heilige dag des Heeren, het vasten, dankzeggingen en dagelijkse oefeningen.
De bijzondere plichten:
In voorspoed. Eerst zal in het algemeen gehandeld worden over de voorspoed en over de wereld, namelijk haar misbruik, gebruik en ijdelheid. Ten tweede in het bijzonder over de ijdelheid van de goede dingen:
- Van het gemoed, zoals wijsheid.
- Van het lichaam, zoals gezondheid.
- Van het toeval, schatten en rijkdommen.
In tegenspoeden. Opnieuw zal eerst in het algemeen gehandeld worden over het kruis en zijn oorsprong, namelijk verschillende verzoekingen van de duivel. Ten tweede in het bijzonder over het kruis, dat ontstaat uit kwade dingen:
- Van het lichaam, wegens ziekten.
- Van het toeval, wegens armoede.
- Van de ziel, wegens kwade dingen die deels irrationeel (onredelijk) zijn, namelijk verwarde angsten; en deels rationeel (redelijk), namelijk:
- In verschillende geestelijke verlatingen.
- In twijfelingen aangaande de liefde van God, aangaande de verkiezing.
Tot hiertoe over de plichten aangaande het leven.
Wij zullen besluiten met de plichten die aangaande de dood betracht moeten worden, namelijk de overdenking en de versmading ervan en de voorbereiding erop.