Navigatie
Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 1

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 1

Deel 1/6 - De voorkennis van de godgeleerdheid - Het geloof in God.

Over het boek

De eerste vier delen bevatten een zeer uitvoerige behandeling van alle thema’s uit de geloofsleer.

Elk hoofdstuk wordt verdeeld in 4 onderdelen. In het verklarende deel wordt het thema behandeld op grond van een Bijbeltekst. In het leerstellige deel wordt de leer onder woorden gebracht. Het weerleggende gedeelte bevat allerlei geschilpunten die op grond van de Schrift worden weerlegd. In het praktische deel zien we een Schriftuurlijk-bevindelijke toepassing van het betreffende leerstuk.

In dit eerste deel behandelt Petrus van Mastricht allereerst het begrip godgeleerdheid. De natuur, methode en definitie van de godgeleerdheid komt aan de orde.

Vervolgens schrijft hij over de Heilige Schrift als grondslag voor de theologie. Dan vervolgt hij met wat het zaligmakend geloof inhoudt.

Hierna gaat het over Wie God is, volgen de thema’s als het bestaan van God, Gods Wezen, Namen, eigenschappen en de Goddelijke Drie-eenheid.

Start direct met lezen Koop het boek
Petrus van Mastricht (1630-1706)
Over de auteur
Petrus van Mastricht (1630-1706)

Het was november 1630 toen in het gezin van Thomas en Johanna van Mastricht een zoon werd geboren. Zij gaven hem de naam Petrus. Op 23 december van datzelfde jaar werd hij in Keulen gedoopt. Zijn grootvader Cornelis Sc(h)oning was tijdens het bewind van Alva met zijn gezin van Maastricht naar Keulen vertrokken...

Levensbeschrijving lezen

Inhoudsopgave

Voorwoord
Verantwoording
Voorrede

Voorrede van Cornelis van der Kemp

Opdracht

Opdracht aan Gerhardus van Mastricht

Voorrede

Voorrede van Petrus van Mastricht

Boek I

Wat men vooraf van de godgeleerdheid moet weten

Boek I - Hoofdstuk 1

De natuur van de godgeleerdheid - de methode van de godgeleerdheid - de gedefinieerde zaak van de godgeleerdheid - de definitie van de godgeleerdheid

1 Timótheüs 6:2-4 : Leer en vermaan deze dingen. Indien iemand een andere leer leert, en niet overeenkomt met de gezonde woorden van onzen Heere Jezus Christus, en met de leer die naar de godzaligheid is, die is opgeblazen en weet niets ...

1.1Het eerste wat vooraf gekend moet worden: de natuur van de godgeleerdheid

Het verklarende deel

1.2De exegese van de tekst

Eerste leerstuk: de methode van de godgeleerdheid
Het leerstellige deel

1.3De godgeleerdheid moet in een bepaalde orde geleerd worden

1.4Dit wordt bevestigd met redenen

1.5Welke leermethode er gebruikt moet worden

Het weerleggende deel

1.6Moet de godgeleerdheid volgens een vaste leermethode onderwezen worden?

Het praktische deel

1.7Eerste gebruik: tot bestraffing

1.8Tweede gebruik: tot vermaning

Tweede leerstuk De gedefinieerde zaak van de godgeleerdheid
Het leerstellige deel

1.9De christelijke godgeleerdheid moet alleen als theoretisch-praktisch aangedrongen worden

1.10Dit wordt bewezen uit de Schrift

1.11Dit wordt bevestigd met redenen

1.12Er is een godgeleerdheid

1.13De naam ‘godgeleerdheid’

1.14Synoniemen van ‘godgeleerdheid’

1.15Homoniemen van ‘godgeleerdheid’

1.16De christelijke godgeleerdheid

1.17Zij sluit de natuurlijke godgeleerdheid niet uit

1.18Een vierderlei gebruik van de natuurlijke godgeleerdheid

1.19Een drieërlei misbruik van de natuurlijke godgeleerdheid

1.20De theoretisch-praktische godgeleerdheid

1.21Onderverdeling van de valse godsdiensten

Het weerleggende deel

1.22Eerste vraag: is de heidense godgeleerdheid de ware godgeleerdheid?

1.23Tweede vraag: is er enige natuurlijke godgeleerdheid?

1.24Derde vraag: is de natuurlijke godgeleerdheid genoegzaam tot zaligheid?

1.25Vierde vraag: wat moet men denken van de scholastieke godgeleerdheid?

Het praktische deel

1.26Eerste gebruik: tot onderzoek

1.27Tweede gebruik: tot mijding van elke valse godgeleerdheid

1.28Derde gebruik: tot ijver voor de ware godgeleerdheid

1.29Beweegredenen om de christelijke godgeleerdheid te betrachten

1.30Middelen om de godgeleerdheid te verkrijgen

1.31Elf regels voor de academische studie

1.32Vierde gebruik: tot praktische studie

1.33Kenmerken van de praktische godgeleerdheid

1.34Beweegredenen om de praktische godgeleerdheid te beoefenen

1.35Middelen om de praktische godgeleerdheid te verkrijgen

Derde leerstuk De definitie van de godgeleerdheid
Het leerstellige deel

1.36De godgeleerdheid is een leer om voor God te leven door Christus

1.37Dit wordt bevestigd met redenen

1.38De godgeleerdheid wordt een ‘leer’ genoemd

1.39Het voorwerp van de godgeleerdheid is: te leven

1.40Het voorwerp van de godgeleerdheid is: voor God te leven

1.41Hoe velerlei dit leven is

1.42Het voorwerp van de godgeleerdheid is: voor God te leven door Christus

1.43Eerste gevolgtrekking: het doel van de godgeleerdheid

1.44Tweede gevolgtrekking: het voorwerp van de godgeleerdheid

1.45Derde gevolgtrekking: de voortreffelijkheid van de godgeleerdheid

Het weerleggende deel

1.46Vraagstukken

1.47Tweede vraag: wat is het voorwerp van de godgeleerdheid?

1.48Derde vraag: is de godgeleerdheid een theoretische of een praktische hebbelijkheid?

Het praktische deel

1.49Eerste gebruik: tot bestraffing

1.50Tweede gebruik: tot onderzoek

1.51Derde gebruik: tot vermaning om voor God te leven

1.52Een drieërlei oogmerk

1.53Een drievoudig richtsnoer

1.54Een evenwichtige orde

1.55Beweegredenen om voor God te leven

1.56De manier om voor God te leven

1.57Middelen om voor God te leven

Boek I - Hoofdstuk 2

De Heilige Schrift

2 Timótheüs 3:16 en 17 : Al de Schrift is van God ingegeven, en is nuttig tot lering, tot wederlegging, tot verbetering, tot onderwijzing die in de rechtvaardigheid is; opdat de mens Gods volmaakt zij, tot alle goed werk volmaaktelijk toegerust.

2.1Het tweede wat vooraf gekend moet worden: het beginsel van de godgeleerdheid

Het verklarende deel

2.2De exegese van de tekst

Het leerstellige deel

2.3De Schrift is een volmaakte regel om voor God te leven

2.4Dit wordt bevestigd met redenen – de eerste reden is ontleend aan hypotheses

2.5De tweede reden is ontleend aan de vijf vereisten voor een regel

2.6Uitleg over de Schrift in vier punten – eerste punt: de benaming van de Schrift

2.7Synoniemen voor de ‘Schrift’

2.8Tweede punt: de canonieke delen van de Schrift

2.9De apocriefe boeken verworpen

2.10De authentieke editie van de Schrift

2.11Edities in de moedertaal

2.12Derde punt: de oorsprong van de Schrift

2.13De manier van het opstellen van de Heilige Schrift

2.14Vierde punt: de eigenschappen van de Schrift

2.15Tweede eigenschap: haar waarheid

2.16Derde eigenschap: haar volkomenheid

2.17Vierde eigenschap: haar heiligheid

2.18Vijfde eigenschap: haar duidelijkheid

2.19Zesde eigenschap: haar volmaaktheid

2.20Zevende eigenschap: haar noodzakelijkheid

2.21Achtste eigenschap: haar krachtdadigheid en krachtdadige uitwerkingen

Het weerleggende deel

2.22Weerlegging van tegenstanders

2.23Het Goddelijk gezag van de Schrift wordt bewezen

2.24Vraag voor de mohammedanen: is onze Schrift zo vervalst, dat de Koran noodzakelijk in haar plaats gesteld zou zijn?

2.25Tweede punt: Mohammed is geen ware profeet

2.26Derde punt: de Koran is geen Goddelijk geschrift

2.27Met de Joden is er een vierderlei geschil

2.28Tweede vraag: heeft de Talmoed een Goddelijk gezag?

2.29Derde vraag: heeft de Kabbala een Goddelijk gezag?

2.30Vierde vraag: heeft het Nieuwe Testament een Goddelijk gezag?

2.31Argumenten voor het Goddelijke gezag van het Nieuwe Testament

2.32Antwoord op andere tegenwerpingen

2.33Geschilpunten met de zogenaamde christenen

2.34Tweede vraag: is de menselijke rede een onfeilbare regel om de Heilige Schrift te verklaren?

2.35Derde vraag: is het Oude Testament nu afgeschaft, of minder noodzakelijk om gelezen te worden dan het Nieuwe Testament?

2.36Antwoord op tegenwerpingen

2.37Met de de pausgezinden is er een vijfderlei geschil

Eerste geschilpunt: het Schriftgezag

2.38Antwoord op roomse tegenwerpingen

2.39Tweede geschilpunt: de apocriefe boeken

2.40Derde geschilpunt: de Schrift

2.41Tweede vraag: is de oorspronkelijke Hebreeuwse en Griekse tekst vervalst?

2.42Antwoord op roomse tegenwerpingen

2.43Derde vraag: moet de Schrift in de moedertalen overgezet worden?

2.44Antwoord op roomse tegenwerpingen

2.45Vierde vraag: moet de Schrift door het gewone volk gelezen worden?

2.46Vijfde vraag: is de Schrift duister?

2.47Zesde vraag: laat de Schrift meer dan één zin toe?

2.48Antwoord op roomse tegenwerpingen

2.49Vierde geschilpunt: de Schriftuitleg

2.50Weerlegging van roomse gevoelens

2.51Tweede vraag (a): is er op aarde enige onfeilbare rechter van de geschillen?

2.52Antwoord op roomse tegenwerpingen

2.53Tweede vraag (b): moet aan iedereen persoonlijk het oordeel over de uitleg van de Schrift en de geschillen overgelaten worden?

2.54Vijfde geschilpunt: de volmaaktheid van de Schrift

2.55Tweede vraag: zijn behalve de Schrift menselijke overleveringen noodzakelijk?

2.56Antwoord op roomse tegenwerpingen

2.57Derde vraag: is de Schrift tegenwoordig voor de kerk noodzakelijk?

2.58Vierde vraag: is de Schrift alleen door toevallige gelegenheden ontstaan, zonder Goddelijk bevel?

2.59Vijfde vraag: is de Schrift niet zozeer een volmaakte regel van geloof en leven, als wel een nuttige vermaning?

Het praktische deel

2.60De praktijk aangaande de Schrift in negen gebruiken

2.61De manier om het Goddelijke Schriftgezag te bevestigen

2.62Tweede gebruik: de liefde voor Gods Woord

2.63Beweegredenen om de Schrift lief te hebben

2.64De manier om de Schrift lief te hebben

2.65Middelen om de liefde tot de Schrift te ontsteken

2.66Derde gebruik: de versmading van, en de haat tegen Gods Woord

2.67Vierde gebruik: de beoefening van Gods Woord in vier aspecten

2.68Vijfde gebruik: het lezen van Gods Woord

2.69Zesde gebruik: het horen van Gods Woord

2.70Zevende gebruik: het verklaren van Gods Woord

2.71Middelen tot verklaring van de Schrift voor de geletterden

2.72Middelen tot verklaring van de Schrift voor iedereen

2.73Achtste gebruik: het overdenken van Gods Woord

2.74De noodzaak van het overdenken

2.75De beweegredenen van het overdenken

2.76De manier van het overdenken

2.77Negende gebruik: het samen spreken over Gods Woord

2.78Beweegredenen om samen te spreken

2.79Heel veel dingen prijzen zulke samenspraken aan:

2.80Hinderpalen en beletsels om samen te spreken

2.81Hulpmiddelen om samen te spreken

2.82De manier om samen te spreken

2.83Het tiende gebruik: de onderhouding ofwel de praktijk van het Woord

Boek II

Het geloof in de Drie-enige God

Boek II - Hoofdstuk 1

Het zaligmakende geloof

Johannes 1:11 en 12 Hij is gekomen tot het Zijne, en de Zijnen hebben Hem niet aangenomen. Maar zovelen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, namelijk die in Zijn Naam geloven.

1.1Het geloof is het eerste deel van de godgeleerdheid en van het geestelijke leven

Het verklarende deel

1.2De exegese van de tekst

Het leerstellige deel

1.3De definitie van het zaligmakende geloof vanuit de tekst

1.4Etymologie van het woord ‘geloof’

1.5Onderscheidingen en verdelingen van het geloof

1.6Het zaligmakende geloof is een daad

1.7Het is een daad van de gehele redelijke ziel

1.8De geloofsdaden in het verstand

1.9De geloofsdaden in de wil

1.10De geloofsdaden in de aandoeningen

1.11Het geloof is een aannemen

1.12Wat het betekent om Christus aan te nemen

1.13Verschillende benamingen voor dit aannemen

1.14Wat het Voorwerp van het zaligmakende geloof niet is

1.15Wat het Voorwerp van het zaligmakende geloof wel is

1.16Het Voorwerp van het geloof is Christus als Middelaar, volgens Zijn drie ambten

1.17Niet alleen voor zover Hij Verlosser is, maar ook voor zover Hij Heere is

1.18De zaligmakende manier van aannemen: Christus wordt gesteld boven alles

1.19De doeleinden ofwel de vruchtgevolgen van het geloof

1.20De trappen van het geloof

1.21De voornaamste en werkende Oorzaak en Oorsprong van het geloof

Het weerleggende deel

1.22Eerste vraag: bestaat het zaligmakende geloof alleen in een toestemming van het verstand?

1.23Tweede vraag: hoort bij het zaligmakende geloof ook kennis?

1.24Derde vraag: bestaat het zaligmakende geloof in de onderhouding van de geboden van Christus?

1.25Vierde vraag: is de persoonlijke toepassing het wezen van het zaligmakende geloof zelf?

1.26Het geloof bestaat ook niet alleen in het vertrouwen

1.27Vijfde vraag: kan er onder het Goddelijke geloof onwaarheid schuilen?

Het praktische deel

1.28Eerste praktijk: het ongeloof

1.29De natuur van het ongeloof in het bijzonder

1.30Trappen van het ongeloof

1.31De oorzaken van het ongeloof

1.32De kwade dingen en onheilen van het ongeloof

1.33De remedies tegen het ongeloof

1.34Tweede praktijk: het onderzoek van het geloof

1.35De dingen die aangaande het geloof onderzocht moeten worden

1.36Een groot geloof: onderscheiden van een ingebeeld geloof

1.37Een groot geloof: onderscheiden van roekeloosheid

1.38Een kleiner geloof: onderscheiden van wantrouwen en van het algemene geloof

1.39Het kleinste geloof: onderscheiden van het ongeloof

1.40Het kleinste geloof: onderscheiden van het algemene geloof

1.41Kentekenen van het zaligmakende geloof

1.42Het tweede kenteken: uit het Voorwerp

1.43Het derde kenteken: uit de manier van aannemen

1.44Derde praktijk: de oefening van het geloof

1.45Hulpmiddelen tot oefening van het geloof

1.46Vierde praktijk: de verkrijging van het geloof

1.47De manier om het geloof te verkrijgen aan onze kant

1.48Vijfde praktijk: de bewaring van het geloof

1.49Middelen tot bewaring van het geloof

1.50Zesde praktijk: de vermeerdering van het geloof

1.51Hulpmiddelen tot vermeerdering van het geloof

1.52Kentekenen van een toenemend of afnemend geloof

1.53Zevende praktijk: het leven van het geloof

1.54Beweegredenen voor het leven van het geloof

1.55Achtste praktijk: de persoonlijke overreding en toepassing van het geloof

1.56De voordelen van deze geloofsverzekering

1.57Middelen om de persoonlijke verzekerdheid te bevorderen

Boek II - Hoofdstuk 2

Gods bestaan en de kennis van Hem

Hebreeën 11:6 Die tot God komt, moet geloven dat Hij is, en een Beloner is dergenen die Hem zoeken.

2.1Inleiding – het eerste steunsel van ons geloof: Gods algenoegzaamheid

Het verklarende deel

2.2De exegese van de tekst

Het leerstellige deel

2.3Er is een God

2.4Gods bestaan wordt bewezen

2.5Tweede bewijs: de schepping van de wereld

2.6Derde bewijs: de onderhouding van de wereld

2.7Vierde bewijs: de regering van de wereld

2.8Vijfde bewijs: de beschouwing van de hemel

2.9Zesde bewijs: de mens

2.10Zevende bewijs: de samenlevingen en de wetten

2.11Achtste bewijs: de wonderen

2.12Eerste getuigenis: van het geweten

2.13Tweede getuigenis: van de wereld

2.14Derde getuigenis: van God Zelf

2.15Antwoord op tegenwerpingen

2.16De kennis van God is noodzakelijk

2.17Dit wordt bevestigd met redenen

2.18De natuur van de kennis van God

2.19Meer algemene middelen om tot de kennis van God te komen

2.20Meer bijzondere middelen om tot de kennis van God te komen

Het weerleggende deel

2.21Eerste vraag: mag men om enige oorzaak of op enige manier aan Gods bestaan twijfelen?

2.22Tweede vraag: verschaft het denkbeeld van God ons een hulpmiddel om Gods bestaan te kennen en te bewijzen?

Het praktische deel

2.23Eerste praktijk: het atheïsme

2.24Eerste punt: wat en hoe menigerlei het atheïsme is

2.25Tweede punt: beweegredenen om het atheïsme te vermijden

2.26Derde punt: remedies tegen het atheïsme

2.27Oorzaken van bijzonder atheïsme

2.28Therapeutische middelen tegen het atheïsme

2.29Tweede praktijk: de onwetendheid omtrent God

2.30Derde praktijk: het onderzoek van de kennis

2.31Vierde praktijk: de ijver voor de kennis van God

Boek II - Hoofdstuk 3

Gods Wezen en onafhankelijkheid - De onbegrijpelijkheid van het Goddelijke Wezen - Gods Wezen zelf, of: Zijn onafhankelijkheid

Exodus 3:13 en 14 Toen zeide Mozes tot God: Zie, wanneer ik tot de kinderen Israëls kom en zeg tot hen: De God uwer vaderen heeft mij tot ulieden gezonden, en zij mij zeggen: Hoe is Zijn Naam? wat zal ik tot hen zeggen? En God zeide tot Mozes: IK ZAL ZIJN DIE IK ZIJN ZAL. Ook zeide Hij: Alzo zult gij tot de kinderen Israëls zeggen: IK ZAL ZIJN heeft mij tot ulieden gezonden

3.1Inleiding

Het verklarende deel

3.2De exegese van de tekst

Eerste leerstuk De onbegrijpelijkheid van het goddelijke wezen
Het leerstellige deel

3.3Gods Wezen is onbegrijpelijk

3.4Het onbegrijpelijke van Gods Wezen wordt aangetoond

3.5Antwoord op een tegenwerping

3.6De zin van het leerstuk wordt verklaard

Het weerleggende deel

3.7Eerste vraag: hebben wij van Gods Wezen een stellige bevatting?

3.8Tweede vraag: hebben wij een denkbeeld dat voorstellenderwijs God gelijk is?

3.9Derde vraag: kan God met een definitie beschreven worden?

3.10Antwoord op tegenwerpingen

Het praktische deel

3.11Eerste praktijk: de beteugeling van de vleselijke nieuwsgierigheid

3.12Tweede praktijk: de bescheidenheid

Tweede leerstuk Gods Wezen Zelf, of: Zijn onafhankelijkheid
Het leerstellige deel

3.13Gods Wezen ‘is’, waardoor Hij een absoluut eerste Wezen is

3.14Dit wordt bewezen uit de Schrift

3.15Dit wordt bevestigd met redenen – eerste reden: de ondergeschiktheid van de oorzaken toont een eerste Oorzaak aan

3.16Tweede reden: al Gods eigenschappen zijn gegrond op deze eerstheid

3.17Aanvullende opmerkingen

Het weerleggende deel

3.18Eerste vraag: gebruiken wij het woord ‘Wezen’ correct genoeg voor God?

3.19Tweede vraag: bestaat Gods Wezen in alleen een gedachte?

3.20Antwoord op eerste tegenwerping

3.21Antwoord op tweede tegenwerping

3.22Derde vraag: is God stellenderwijs van Zichzelf?

3.23Antwoord op tegenwerpingen

Het praktische deel

3.24Eerste gebruik: tot vertroosting

3.25Tweede gebruik: tot bestraffing

3.26Derde gebruik: tot vermaning

Boek II - Hoofdstuk 5

Gods eigenschappen in het algemeen

Exodus 33:18-23: Toen zeide hij: Toon mij nu Uw heerlijkheid. Doch Hij zeide: Ik zal al Mijn goedheid voorbij uw aangezicht laten gaan en zal den Naam des HEEREN uitroepen voor uw aangezicht; maar Ik zal genadig zijn wien Ik zal genadig zijn, en Ik zal Mij ontfermen wiens Ik Mij ontfermen zal. Hij zeide verder: Gij zoudt Mijn aangezicht niet kunnen zien; want Mij zal geen mens zien en leven. De HEERE zeide verder: Zie, er is een plaats bij Mij; daar zult gij u op de steenrots stellen. En het zal geschieden wanneer Mijn heerlijkheid voorbij zal gaan, zo zal Ik u in een kloof der steenrots zetten; en Ik zal u met Mijn hand overdekken, totdat Ik zal voorbijgegaan zijn. En wanneer Ik Mijn hand zal weggenomen hebben, zo zult gij Mijn achterste delen zien, maar Mijn aangezicht zal niet gezien worden.

5.1Het tweede hulpmiddel om Gods Wezen te kennen: Gods eigenschappen

Het verklarende deel

5.2De exegese van de tekst

Het leerstellige deel

5.3Gods Wezen is onzienlijk

5.4Gods Wezen wordt ons bekend door de eigenschappen ervan

5.5Op welke manier aan God ‘eigenschappen’ toekomen

5.6Alle eigenschappen betekenen in God één allereenvoudigste daad

5.7Gevolgtrekkingen aangaande Gods eigenschappen

5.8Verdeling van de Goddelijke eigenschappen

5.9De allerbeste verdeling van de Goddelijke eigenschappen

Het weerleggende deel

5.10Eerste vraag: verschillen de Goddelijke eigenschappen van Zijn Wezen?

5.11Tweede vraag: zijn er maar weinig eigenschappen van God die noodzakelijk gekend moeten worden?

5.12Derde vraag: is de verdeling van Gods eigenschappen in onmededeelbare en mededeelbare toelaatbaar?

Het praktische deel

5.13Eerste praktijk: Gods eigenschappen dienen tot kennis, verheerlijking en eerbiediging van God

5.14Tweede praktijk: Gods eigenschappen dienen tot versterking en bevestiging van andere geloofsartikelen

5.15Derde praktijk: Gods eigenschappen dienen tot versterking van ons geloof en vertrouwen

5.16Vierde praktijk: Gods eigenschappen dienen tot versterking van onze gebeden

5.17Vijfde praktijk: zij dienen tot versterking van bepaalde andere deugden

5.18Zesde praktijk: Gods eigenschappen dienen tot versterking van de gelukzaligheid die er is in de gemeenschap met God

Boek II - Hoofdstuk 6

Gods geestelijkheid en eenvoudigheid - Gods geestelijkheid - Gods eenvoudigheid

Johannes 4:24: God is een Geest, en die Hem aanbidden, moeten Hem aanbidden in geest en waarheid.

6.1De eerste soort van Goddelijke eigenschappen – Gods geestelijkheid en eenvoudigheid

6.2De exegese van de tekst

Eerste leerstuk Gods geestelijkheid
Het leerstellige deel

6.3God is een Geest

6.4Dit wordt bevestigd met redenen

6.5In welke zin God een Geest is

6.6Wat voor zaken tot het wezen van God als Geest behoren

6.7Welke hoedanigheden God als Geest heeft

Het weerleggende deel

6.8Eerste vraag: is God in eigenlijke zin een Geest?

6.9Tweede vraag: is God een lichaam dat uit menselijke ledematen bestaat?

6.10Derde vraag: komt aan God een fijn lichaam toe?

6.11Vierde vraag: kan en moet God voorgesteld worden door beelden?

6.12Vijfde vraag: is het geoorloofd zich onder het bidden God voor te stellen onder de gedaante van een man?

Het praktische deel

6.13De eerste praktijk leert hoe men onder het bidden en ook steeds over God moet denken

6.14De tweede praktijk bestraft de huichelaars

6.15De derde praktijk beveelt dat men zijn dienen onderzoekt

6.16De vierde praktijk beveelt dat wij onze geest aan God toewijden

6.17De vijfde praktijk betreft het reinigen van onze geest

6.18De zesde praktijk betreft de geestelijke dienst

6.19De zevende praktijk betreft de geestelijke gebeden

Tweede leerstuk Gods eenvoudigheid
Het leerstellige deel

6.20Op Gods geestelijkheid volgt Zijn eenvoudigheid

6.21Dit wordt bevestigd met redenen

6.22Gods eenvoudigheid sluit een vijfderlei samenstelling uit

Het weerleggende deel

6.23Eerste vraag: is God een allereenvoudigst Wezen?

6.24Tweede vraag: wordt in de Schrift Gods volstrekte eenvoudigheid geleerd?

Het praktische deel

6.25Eerste praktijk: Gods eenvoudigheid legt voor ons een grondslag van alle volmaaktheid in God, en van onvolmaaktheid in de schepselen

6.26Tweede praktijk: Gods eenvoudigheid leert ons om met een eenvoudige berusting in God alleen te berusten

6.27Derde praktijk: Gods eenvoudigheid vermaant ons om de dienst van God met een eenvoudig hart waar te nemen

6.28Vierde praktijk: Gods eenvoudigheid overreedt ons tot oprechtheid in onze omgang

6.29Vijfde praktijk: Gods eenvoudigheid wekt de ijver op om met ons lot tevreden te zijn

Boek II - Hoofdstuk 10

Gods onmetelijkheid en alomtegenwoordigheid

Psalm 139:7-10 : Waar zou ik heengaan voor Uw Geest, en waar zou ik heenvlieden voor Uw aangezicht? Zo ik opvoer ten hemel, Gij zijt daar; of bedde ik mij in de hel, zie, Gij zijt daar. Nam ik vleugelen des dageraads, woonde ik aan het uiterste der zee, ook daar zou Uw hand mij geleiden, en Uw rechterhand zou mij houden.

10.1De tweede soort van Goddelijke eigenschappen – Gods onmetelijkheid en alomtegenwoordigheid

Het verklarende deel

10.2De exegese van de tekst

Het leerstellige deel

10.3God is onmetelijk en alomtegenwoordig

10.4Dit wordt bewezen uit de Schrift

10.5Dit wordt bevestigd met redenen

10.6De natuur van Gods onmetelijkheid en alomtegenwoordigheid wordt verklaard

10.7Haar manier wordt verklaard

10.8Verschillende soorten van Goddelijke tegenwoordigheid

Het weerleggende deel

10.9Het vraagstuk van Gods alomtegenwoordigheid

10.10Tweede vraag: in welke orde moet de alomtegenwoordigheid van Gods Wezen, kracht en werking begrepen worden?

10.11Derde vraag: kunnen wij, de eindigheid van de wereld vooropgesteld, Gods alomtegenwoordigheid begrijpen zonder een begrip van bovenhemelse ruimten?

10.12Vierde vraag: zijn die bovenhemelse ruimten waarmee de Goddelijke alomtegenwoordigheid samenbestaat, ware lichamen?

10.13Vijfde vraag: komt de alomtegenwoordigheid aan Christus’ menselijke natuur toe?

Het praktische deel

10.14Eerste praktijk: Gods onmetelijkheid strekt tot vertroosting van de vromen

10.15Tweede praktijk: Gods onmetelijkheid strekt tot vreze en eerbied voor God

10.16Derde praktijk: Gods onmetelijkheid strekt tegen huichelarij en tot oprechtheid

10.17Vierde praktijk: Gods onmetelijkheid strekt tot ijver om te wandelen met God

Boek II - Hoofdstuk 11

Gods eeuwigheid

Boek II - Hoofdstuk 12

Gods leven en onsterfelijkheid - Het leven van God - De onsterfelijkheid van God

Johannes 5:26 : Want gelijk de Vader het leven heeft in Zichzelven, alzo heeft Hij ook den Zoon gegeven het leven te hebben in Zichzelven.

12.1De derde soort van Goddelijke eigenschappen – Gods leven

Het verklarende deel

12.2De exegese van de tekst

Eerste leerstuk Het leven van God
Het leerstellige deel

12.3God leeft en Hij is de Fontein van alle leven

12.4Het leven wordt aan de afzonderlijke Goddelijke Personen toegeschreven

12.5Het leven komt God toe

12.6Wat en hoe velerlei is het leven?

12.7Wat voor leven komt God toe?

12.8Waarin verschilt het leven van God en van de schepselen?

12.9Waarin komt het leven van God met het leven van de schepselen overeen, en waarin verschilt het van Gods gedachte?

Het weerleggende deel

12.10Eerste vraag: is iets een God, of moet iets voor een God gehouden worden dat geen redelijk leven leeft?

12.11Tweede vraag: hebben degenen die levenloze schepselen godsdienstig eren, geen levenloze goden?

12.12Derde vraag: verschilt het leven van God niet van Zijn verstand en wil?

12.13Vierde vraag: komt het leven van God en het leven van de schepselen bijna nergens anders in overeen dan alleen in de naam?

Het praktische deel

12.14Eerste praktijk: het leven van God geeft ons een grond om Hem te verheerlijken

12.15Tweede praktijk: het leven van God geeft ons stof tot dankbaarheid

12.16Derde praktijk: het leven van God geeft ons stof tot bestraffing

12.17Vierde praktijk: het leven van God geeft ons stof tot vertroosting

12.18Vijfde praktijk: het leven van God geeft ons een grond om voor God te leven

Tweede leerstuk De onsterfelijkheid van God
Het leerstellige deel

12.19God is onsterfelijk

12.20Dit wordt bevestigd met redenen

12.21Op welke manier aan God alleen de onsterfelijkheid toekomt

Het weerleggende deel

12.22Gods onsterfelijkheid wordt geschonden door de antropomorfisten, Vorstius en de socinianen

Het praktische deel

12.23Eerste praktijk: Gods onsterfelijkheid strekt tot Zijn verheerlijking

12.24Tweede praktijk: Gods onsterfelijkheid strekt tot onze vernedering

12.25Derde praktijk: Gods onsterfelijkheid strekt tot vertroosting van de vromen

12.26Vierde praktijk: Gods onsterfelijkheid strekt tot ijver en een trachten naar een zalige onsterfelijkheid

Boek II - Hoofdstuk 13

Gods verstand, kennis en wijsheid

Romeinen 11:33 en 34 : O diepte des rijkdoms, beide der wijsheid en der kennis Gods! Hoe ondoorzoekelijk zijn Zijn oordelen, en onnaspeurlijk Zijn wegen! Want wie heeft den zin des Heeren gekend? Of wie is Zijn raadsman geweest?

13.1Door het leven van God wordt ten eerste Gods verstand werkzaam

Het verklarende deel

13.2De exegese van de tekst

Het leerstellige deel

13.3Aan God komt verstand toe

13.4Dit wordt bevestigd met redenen

13.5Wat betekent ‘verstaan’ in de schepselen?

13.6Wat betekent ‘verstaan’ in God?

13.7In welke zin zijn denkbeelden God eigen?

13.8Hoe verschilt een denkbeeld in God van een denkbeeld in de schepselen?

13.9Hoe is het denkbeeld in God één en ook velerlei?

13.10Het velerlei denkbeeld in God heeft verschillende namen

13..11De oorsprong van de volmaaktheid van het Goddelijke verstand

13.12Het Goddelijke verstand als een daad wordt ‘alwetendheid’ genoemd

13.13De voorwerpen van de Goddelijke alwetendheid

13.14Verdelingen en benamingen van de Goddelijke kennis

13.15De deugd van Gods verstand en kennis is de wijsheid

13.16Wat Gods wijsheid is, en waarin ze blijkt

Het weerleggende deel

13.17Eerste vraag: strekt Gods kennis zich uit tot alle zaken en tot elke afzonderlijke zaak?

13.18Tweede vraag: verstaat en begrijpt God door te redeneren?

13.19Derde vraag: komt God alleen maar een gissende voorkennis van de toekomstige gebeurlijke en vrijwillige zaken toe?

13.20Vierde vraag: is er behalve de natuurlijke en vrije kennis ook een middenkennis in God?

13.21De argumenten waardoor dit gevoelen in elkaar stort Hiervoor

13.22De belangrijkste tegenwerpingen ten gunste van de middenkennis

13.23Vijfde vraag: wordt de mogelijkheid van de dingen door God niet anders gekend dan uit het besluit?

Het praktische deel

13.24Eerste praktijk: Gods alwetendheid strekt tot Zijn verheerlijking

13.25Tweede praktijk: Gods alwetendheid strekt tot onze vernedering

13.26Derde praktijk: Gods alwetendheid strekt tot bescheidenheid

13.27Vierde praktijk: Gods alwetendheid strekt tot verfoeiing van de zonde

13.28Vijfde praktijk: Gods alwetendheid strekt tot oprechtheid in al onze plichten

13.29Zesde praktijk: Gods alwetendheid strekt tot vertrouwen en vertroosting

13.30Zevende praktijk: Gods alwetendheid strekt tot betrachting van geestelijke kennis en wijsheid

Boek II - Hoofdstuk 15

Gods wil en wilsaandoeningen

Psalm 115:3 : Onze God is toch in den hemel, Hij doet al wat Hem behaagt.

15.1Door het leven van God wordt ten tweede Gods wil werkzaam

Het verklarende deel

15.2De exegese van de tekst

Het leerstellige deel

15.3Aan God wordt een wil toegeschreven

15.4Vergelijking tussen onze wil en Gods wil

15.5Wat zijn de daden van de menselijke wil?

15.6Het voorwerp van de wil is het goede

15.7In hoeverre komt de wil van God niet overeen met de menselijke wil?

15.8Wat is de wil in God?

15.9De onafhankelijkheid van Gods wil

15.10De eenvoudigheid van Gods wil

15.11De onveranderlijkheid van Gods wil

15.12De eeuwigheid van Gods wil

15.13De oneindigheid van Gods wil

15.14De vrijheid van Gods wil

15.15De beraadslaging en voorverkiezing van Gods wil

15.16De krachtdadigheid van Gods wil

15.17Wat is het niet willen in God?

15.18Het voorwerp van Gods wil is het goede

15.19Wat zijn de aandoeningen in God, in het algemeen?

15.20Wat zijn de aandoeningen in God, in het bijzonder?

15.21Wat is de deugd in God?

15.22De wil van het teken en van het welbehagen

15.23Gods verborgen en geopenbaarde wil

15.24Gods absolute en voorwaardelijke wil

15.25Gods besluitende en wetgevende wil

15.26Het nut van deze onderscheidingen

Het weerleggende deel

15.27Eerste vraag: is er in God een wil die afhankelijk is van een voorwaarde?

15.28Antwoord op tegenwerpingen

15.29Tweede vraag: mag Gods wil onderscheiden worden in een voorafgaande en een volgende wil?

15.30Derde vraag: wil God door een besluitende wil dat alle mensen zalig worden?

15.31Vierde vraag: is de wil van God alleen de oorzaak van alle zedelijke goed?

15.32Vijfde vraag: behoren aan God eigenlijke wilsaandoeningen toe?

Het praktische deel

15.33Eerste praktijk: Gods wil is de grondslag van alle christelijke praktijk

15.34Tweede praktijk: Gods wil toont de volmaaktheid van de Goddelijke heerschappij aan

15.35Derde praktijk: Gods wil beteugelt de vleselijke redenering in de particuliere predestinatie en verlossing

15.36Vierde praktijk: Gods wil beteugelt de wil om te zondigen

15.37Vijfde praktijk: Gods wil raadt de verloochening van onze eigen wil aan

15.38Zesde praktijk: Gods wil raadt ijver om Zijn wil te volbrengen aan

15.39Zevende praktijk: Gods wil vormt ons tot verschillende deugden

15.40Achtste praktijk: Gods wil wekt ons op om onze wil gelijkvormig te maken aan Zijn wil

15.41Negende praktijk: Gods wil verschaft vertroosting en lijdzaamheid

Boek II - Hoofdstuk 16

Gods goedheid

Matthéüs 19:17 : Wat noemt gij Mij goed? Niemand is goed dan Eén, namelijk God.

16.1De volmaaktheid van Gods wil is Zijn goedheid

Het verklarende deel

16.2De exegese van de tekst

Het leerstellige deel

16.3God is goed

16.4Dit wordt bevestigd met redenen

16.5Antwoord op tegenwerpingen tegen Gods goedheid

16.6Wat het goede is in het denkbeeld

16.7Wat is Gods goedheid?

16.8Gods inwendige (intrinsieke) of inblijvende goedheid

16.9Gods uitwendige (extrinsieke) of overgaande goedheid

16.10De verschillende manier waarop God Zijn goedheid meedeelt

Het weerleggende deel

16.11Eerste vraag: zijn zij niet onzinnig, die zich God als kwaad voorstellen?

16.12Tweede vraag: ontkennen zij die niet erkennen dat God het hoogste Goed is, niet dat Hij God is?

16.13Derde vraag: misbruiken zij niet Gods goedheid, die uit het feit dat één God goed genoemd wordt, proberen op te maken dat Christus geen God is?

16.14Vierde vraag: vereist Gods goedheid dat Hij zou willen dat alle en eenieder mens zalig wordt?

16.15Vijfde vraag: schenden de gereformeerden Gods goedheid door hun leer van een onafhankelijke verwerping, enzovoort?

Het praktische deel

16.16Eerste praktijk: Gods goedheid wekt ons op om Hem lief te hebben

16.17Tweede praktijk: Gods goedheid wekt ons op om allerlei goed in God te zoeken

16.18Derde praktijk: Gods goedheid wekt ons op om in haar een remedie tegen allerlei kwaad te zoeken

16.19Vierde praktijk: Gods goedheid wekt ons op tot erkenning van het kwaad van de zonde

16.20Vijfde praktijk: Gods goedheid wekt ons op tot navolging

16.21Zesde praktijk: Gods goedheid wekt ons op om in God de gelukzaligheid te zoeken

16.22Zevende praktijk: Gods goedheid wekt ons op om God te verheerlijken

Boek II - Hoofdstuk 17

Gods liefde, genade, barmhartigheid, lankmoedigheid en goedertierenheid

Exodus 34:6 : HEERE HEERE, God, barmhartig en genadig; lankmoedig en groot van weldadigheid en waarheid.

17.1Gods goedheid in de zin van Zijn liefde, genade, enzovoort

Het verklarende deel

17.2De exegese van de tekst

Het leerstellige deel

17.3In God is een zekere goedgunstige neiging tot de schepselen

17.4Dit wordt bevestigd met redenen

17.5Gods neiging wordt verklaard

17.6Er is liefde in God

17.7Wat is liefde in God?

17.8Voorwerpen van de Goddelijke liefde

17.9Gods liefde tot de schepselen is drieërlei

17.10Aandoeningen van de Goddelijke liefde

17.11Wat haat is en in God betekent

17.12Bewijs dat er genade in God is

17.13Wat ‘genade’ is, ten aanzien van het woord

17.14Wat ‘genade’ is, ten aanzien van de zaak

17.15Wat en hoedanig is de universele genade?

17.16Wat en hoedanig is de algemene genade?

17.17Wat en hoedanig is de bijzondere genade, die aan de uitverkorenen eigen is?

17.18Dingen die tegenover de genade staan

17.19Wat en hoedanig is de toorn in God?

17.20God komt barmhartigheid toe

17.21Antwoord op tegenwerpingen tegen Gods barmhartigheid

17.22Wat is Gods barmhartigheid?

17.23Aandoeningen van de Goddelijke barmhartigheid

17.24Tegenover Gods barmhartigheid staat Gods strengheid in het oordelen

17.25Aan God komen lijdzaamheid en lankmoedigheid toe – dit wordt bewezen

17.26Wat lijdzaamheid en lankmoedigheid zijn, en wat hun daden in God zijn

17.27Oorzaken en redenen van Gods lankmoedigheid en verdraagzaamheid

17.28De begeerte tot wraak komt God toe – dit wordt bewezen uit de Schrift en met redenen

17.29Gods goedertierenheid wordt bewezen en verklaard

Het weerleggende deel

17.30Eerste vraag: is Gods liefde alleen genoeg om de zondaar te verzoenen, zonder enige genoegdoening van Christus?

17.31Tweede vraag: wordt uit de liefde waardoor God ons uitverkoren heeft, met grond de verkiezing uit een voorgezien geloof opgemaakt?

17.32Derde vraag: strekt Gods zaligmakende genade zich gelijk uit tot alle en eenieder mens?

17.33Vierde vraag: is niet ten minste de voorwerpelijke genade universeel?

17.34Vijfde vraag: kan iemand die tot nu toe onherboren is, door de krachten van de vrije wil, zonder de genade, de Heilige Geest ‘niet wederstaan’?

17.35Zesde vraag: ontzenuwen zij niet de genade van de verkiezing, die de verkiezing laten afhangen van voorgeziene dingen?

17.36Zevende vraag: ontzenuwen zij niet de genade van de rechtvaardiging, die de rechtvaardiging laten afhangen van de goede werken?

17.37Achtste vraag: misbruiken zij niet Gods barmhartigheid, die stellen dat niet alleen mensen, maar ook zelfs duivelen eenmaal zalig zullen worden?

Het praktische deel

17.38Eerste praktijk: ijver om Gods welwillende en weldadige neiging voor zich te verwerven

17.39Tweede praktijk: ijver om op onze hoede te zijn dat wij Gods neiging niet van ons afwenden en Zijn afkerigheid over ons verwekken

17.40Derde praktijk: ijver om de neiging van Gods liefde, genade, en barmhartigheid jegens ons te onderzoeken en te toetsen

17.41Vierde praktijk: ijver om gebruik te maken van de neiging van de Goddelijke liefde, enzovoort

17.42Vijfde praktijk: ijver om Gods liefde, genade, enzovoort, na te volgen

17.43Zesde praktijk: ijver om God te verheerlijken en te danken

Boek II - Hoofdstuk 18

Gods rechtvaardigheid

Psalm 119:137 : HEERE, Gij zijt rechtvaardig, en elkeen Uwer oordelen is recht.

18.1Gods goedheid in de zin van Zijn rechtvaardigheid

Het verklarende deel

18.2De exegese van de tekst

Het leerstellige deel

18.3God is rechtvaardig in Zichzelf en in al Zijn daden en werken

18.4Wat ‘rechtvaardigheid’ in het algemeen en in het bijzonder is

18.5Wat en hoe velerlei Gods rechtvaardigheid is

18.6Gods vergeldende rechtvaardigheid

18.7De wrekende rechtvaardigheid is voor God wezenlijk, en de oefening daarvan volstrekt noodzakelijk

18.8Aandoeningen van de Goddelijke rechtvaardigheid

Het weerleggende deel

18.9Eerste vraag: kan er rechtvaardigheid in God zijn, en op welke manier?

18.10Tweede vraag: moet Gods regering in elk opzicht ‘rechtvaardig’ genoemd worden?

18.11Derde vraag: hangt alle rechtvaardigheid alleen van Gods wil af?

18.12Vierde vraag: kan God met behoud van Zijn rechtvaardigheid de mens verplichten tot onmogelijke dingen?

18.13Vijfde vraag: is God door Zijn rechtvaardigheid evenzeer verplicht om de gehoorzaamheid te belonen, als om de ongehoorzaamheid te straffen?

18.14Zesde vraag: worden de droevige kwade dingen die de gelovigen en gerechtvaardigden in dit leven overkomen, hun toegezonden van Gods wrekende rechtvaardigheid?

18.15Zevende vraag: kan God met behoud van Zijn rechtvaardigheid een onschuldig schepsel bezoeken?

18.16Achtste vraag: zou God met behoud van Zijn rechtvaardigheid kunnen nalaten de zonde te straffen?

Het praktische deel

18.17Eerste praktijk: Gods rechtvaardigheid verschaft ons stof tot verheerlijking van God

18.18Tweede praktijk: Gods rechtvaardigheid geeft de zondaren stof tot schrik, verbrijzeling en vernedering

18.19Derde praktijk: Gods rechtvaardigheid drijft ons aan om de Voldoener Christus te zoeken, aan te grijpen, enzovoort

18.20erde praktijk: Gods rechtvaardigheid lokt ons aan tot vreze en eerbied voor God

18.21Vijfde praktijk: Gods rechtvaardigheid trekt ons terug van zonden

18.22Zesde praktijk: Gods rechtvaardigheid wekt ons op tot ijver voor rechtvaardigheid

18.23Zevende praktijk: Gods rechtvaardigheid vertroost ons in allerlei omstandigheden

Boek II - Hoofdstuk 19

Gods heiligheid

Leviticus 19:2 : Gij zult heilig zijn, want Ik, de HEERE uw God, ben heilig.

19.1Gods goedheid in de zin van Zijn heiligheid

Het verklarende deel

19.2De exegese van de tekst

Het leerstellige deel

19.3God is heilig – Dit wordt bewezen uit de Schrift

19.4Dit wordt bevestigd met redenen

19.5Wat is ‘heiligheid’ in de schepselen?

19.6Wat is ‘heiligheid’ in God?

19.7Die heiligheid vertoont God op verschillende manieren

19.8Op welke manier komt heiligheid God toe?

Het weerleggende deel

19.9Eerste vraag: komen de titels ‘allerheiligste’ en ‘zijne heiligheid’ aan iemand van de stervelingen toe?

19.10Tweede vraag: schendt de pauselijke heiligverklaring niet God en Zijn heiligheid?

19.11Derde vraag: schenden de verdiensten uit gelijkwaardigheid niet Gods allerzuiverste heiligheid?

19.12Vierde vraag: schendt de gereformeerde godsdienst door haar hypotheses Gods heiligheid, door te stellen dat Hij de auteur van de zonde is?

Het praktische deel

19.13Eerste praktijk: Gods heiligheid spoort ons aan te trachten door God geheiligd te worden

19.14Tweede praktijk: Gods heiligheid spoort ons die geheiligd zijn, aan God te heiligen

19.15Derde praktijk: Gods heiligheid spoort ons aan een afschuw te hebben van alle onheiligheid

19.16Vierde praktijk: Gods heiligheid spoort ons aan ons op heiligheid toe te leggen

19.17Vijfde praktijk: Gods heiligheid spoort ons aan ons te benaarstigen om onze heiligmaking te toetsen

19.18Zesde praktijk: Gods heiligheid strekt tot vertroosting

19.19Zevende praktijk: Gods heiligheid strekt tot verheerlijking van Hem

Boek II - Hoofdstuk 20

Gods macht en kracht

Éfeze 3:20 en 21 : Hem nu Die machtig is meer dan overvloediglijk te doen boven al wat wij bidden of denken, naar de kracht die in ons werkt, Hem, zeg ik, zij de heerlijkheid in de gemeente.

20.1De beschouwing van Gods macht en kracht

Het verklarende deel

20.2De exegese van de tekst

Het leerstellige deel

20.3Gods oneindige macht en kracht wordt bewezen uit de Schrift

20.4Dit wordt bevestigd met redenen

20.5Wat is Gods macht?

20.6De grondslag en benamingen van Gods macht

20.7De voorwerpen van Gods macht

20.8De uitoefening en de daden van Gods macht

20.9De hoedanigheden van Gods macht

20.10Wat is Gods kracht?

20.11Gods kracht strekt zich uit tot alles

20.12Wat de wortel van de onmogelijkheid is

20.13Gods absolute en geordende kracht

20.14De hoedanigheden van Gods kracht

Het weerleggende deel

20.15Eerste vraag: is de schepping, het verbond, de weldaad en de zonde de grondslag van alle Goddelijke macht over de mensen?

20.16Tweede vraag: kan God door Zijn macht voor gelijke mensen ongelijke dingen besluiten?

20.17Derde vraag: kan God door Zijn macht de zonden van ouders straffen in de kinderen?

20.18Vierde vraag: komt in God een passief vermogen voor?

20.19Vijfde vraag: is Gods kracht oneindig in Zichzelf of alleen ten aanzien van ons?

20.20Zesde vraag: wil God dat geen dingen zullen gebeuren, die Hij door Zijn almacht niet uitvoert?

20.21Zevende vraag: kan God door Zijn absolute macht tegenstrijdige dingen doen?

20.22Achtste vraag: kan God door Zijn kracht een lichaam voortbrengen dat in zijn massa oneindig is?

20.23Negende vraag: kan God bedriegen als Hij wil?

20.24Tiende vraag: kunnen Gods macht en kracht aan het schepsel meegedeeld worden?

20.25Elfde vraag: wordt Gods almacht ontkend of geschonden door degenen die ontkennen dat God kan maken dat een lichaam oneindig en alomtegenwoordig is?

Het praktische deel

20.26Eerste praktijk: Gods macht en kracht raden ons aan om deze in het bijzonder over ons te erkennen

20.27Tweede praktijk: Gods macht en kracht vormen ons tot lijdzaamheid

20.28Derde praktijk: Gods macht en kracht vormen ons tot zelfverloochening

20.29Vierde praktijk: Gods macht en kracht wekken ons op om onszelf en het onze aan God over te geven

20.30Vijfde praktijk: Gods macht en kracht wekken ons op om ons bereidwillig aan God te onderwerpen

20.31Zesde praktijk: Gods macht en kracht wekken ons op om God te eerbiedigen en de zonden te ontvluchten

20.32Zevende praktijk: Gods macht en kracht wekken ons op om door vertrouwen in Hem te berusten

20.33Achtste praktijk: Gods macht en kracht wekken ons op om Hem daarom te verheerlijken

Boek II - Hoofdstuk 21

Gods algenoegzaamheid en volmaaktheid

Genesis 17:1 en 2 : Ik ben God de Almachtige; wandel voor Mijn aangezicht en zijt oprecht. En Ik zal Mijn verbond stellen tussen Mij en tussen u, en Ik zal u gans zeer vermenigvuldigen.

21.1De beschouwing van Gods algenoegzaamheid en volmaaktheid

Het verklarende deel

21.2De exegese van de tekst

Het leerstellige deel

21.3God is algenoegzaam – Dit wordt bewezen uit de Schrift

21.4Dit wordt bevestigd met redenen

21.5Antwoord op tegenwerpingen tegen Gods volmaaktheid en genoegzaamheid

21.6De natuur van Gods volmaaktheid en genoegzaamheid wordt verklaard

21.7Gods volmaaktheid en algenoegzaamheid vloeit voort uit al Zijn eigenschappen

21.8Gods volmaaktheid en algenoegzaamheid vloeit voort uit de Drie-eenheid van de Personen

Het weerleggende deel

21.9Eerste vraag: nemen de socinianen niet Gods volstrekte volmaaktheid en algenoegzaamheid nagenoeg weg?

21.10Tweede vraag: schenden en ondermijnen de pelagianen en de semipelagianen niet Gods volmaaktheid en algenoegzaamheid?

Het praktische deel

21.11Eerste praktijk: Gods volmaaktheid of algenoegzaamheid overtuigt ons van de ijdelheid van alle zaken

21.12Tweede praktijk: Gods volmaaktheid of algenoegzaamheid vertroost ons in allerlei tegenspoeden

21.13Derde praktijk: Gods volmaaktheid of algenoegzaamheid bestraft degenen die in de praktijk Gods algenoegzaamheid verwaarlozen

21.14Vierde praktijk: Gods volmaaktheid of algenoegzaamheid wekt een betrachting van verschillende deugden in ons op

21.15Vijfde praktijk: Gods volmaaktheid of algenoegzaamheid lokt ons aan om met God te wandelen

21.16Zesde praktijk: Gods volmaaktheid of algenoegzaamheid spoort ons aan tot de betrachting van verbondmaking met God

21.17Zevende praktijk: Gods volmaaktheid of algenoegzaamheid geeft ons een voorbeeld om na te volgen

Boek II - Hoofdstuk 22

Gods majesteit en heerlijkheid

Jesaja 42:8 : Ik ben de HEERE, dat is Mijn Naam; en Mijn eer zal Ik aan geen ander geven, noch Mijn lof den gesneden beelden.

22.1De beschouwing van Gods majesteit en heerlijkheid

Het verklarende deel

22.2De exegese van de tekst

Het leerstellige deel

22.3Gods majesteit en heerlijkheid wordt bewezen uit de Schrift

22.4Dit wordt bevestigd met redenen

22.5Vier elementen van de Goddelijke heerlijkheid

22.6Ten tweede: de glans van Gods uitnemendheid

22.7Ten derde: de kennis van en de achting voor Gods uitnemendheid

22.8Ten vierde: de roem ofwel openbaring van Gods uitnemendheid

22.9Het roemen van God vindt vooral plaats in de godsdienstoefeningen

Het weerleggende deel

22.10Eerste vraag: verzwakken en verduisteren de socinianen niet Gods heerlijkheid door hun hypotheses?

22.11Tweede vraag: ondermijnen en verduisteren de oude en nieuwe pelagianen door hun leerstellingen niet Gods heerlijkheid?

22.12Derde vraag: geven de roomsgezinden niet Gods heerlijkheid aan een ander, en Zijn lof aan de gesneden beelden?

22.13Vierde vraag: schenden en verduisteren de lutheranen niet Gods heerlijkheid door hun hypotheses?

Het praktische deel

22.14Eerste praktijk: Gods majesteit of heerlijkheid vormt ons tot nederigheid

22.15Tweede praktijk: Gods majesteit of heerlijkheid trekt ons terug van allerlei ontheiliging van de Goddelijke heerlijkheid

22.16Derde praktijk: Gods majesteit of heerlijkheid spoort aan tot verheerlijking van God

22.17Vierde praktijk: Gods majesteit of heerlijkheid wijst aan op welke wijze wij naar heerlijkheid moeten trachten

22.18Vijfde praktijk: Gods majesteit of heerlijkheid maakt de begeerte gaande naar de eeuwige heerlijkheid

22.19Zesde praktijk: Gods majesteit of heerlijkheid verschaft troost in allerlei versmaadheid

Boek II - Hoofdstuk 24

De heilige Drie-eenheid

2 Korinthe 13:13 : De genade van den Heere Jezus Christus en de liefde Gods en de gemeenschap des Heiligen Geestes zij met u allen. Amen.

24.1De verborgenheid van de heilige Drie-eenheid

Het verklarende deel

24.2De exegese van de tekst

Het leerstellige deel

24.3God is drie-enig – Dit wordt bewezen uit de Schrift

24.4Dit wordt bevestigd met Schriftuurlijke redenen

24.5Natuurlijke redenen worden uitgesloten

24.6De belangrijkste uitdrukkingen worden verklaard

24.7De gemeenschap van de drie Personen

24.8Het onderscheid tussen de Personen – Het onderscheid tussen de Personen en het Wezen

24.9Het onderscheid tussen de Goddelijke Personen

24.10Waarin de Goddelijke Personen onder Elkaar onderscheiden zijn

24.11De huishouding van de drie Personen

24.12De huishoudelijke ambten van de drie Personen

24.13De huishoudelijke regering van de drie Personen

24.14Huishoudelijke eigenschappen van de Personen

24.15Huishoudelijke dienst en eer

24.16Huishoudelijke zonden

Het weerleggende deel

24.17Eerste vraag: hebben Vader, Zoon en Heilige Geest een en hetzelfde Wezen in getal gemeen?

24.18Tweede vraag: worden Vader, Zoon en Heilige Geest onderscheiden als Personen?

24.19Derde vraag: is het niet een Schriftuurlijk leerstuk dat God één in Wezen en drie in Personen is?

24.20Vierde vraag: is het leerstuk aangaande de Drie-eenheid noodzakelijk om geloofd te worden?

24.21Vijfde vraag: kan het leerstuk aangaande de Drie-eenheid gekend worden door de rede?

Het praktische deel

24.22Eerste praktijk: de verborgenheid van de Drie-eenheid bewijst het atheïsme van de antitrinitariërs

24.23Tweede praktijk: de Drie-eenheid geeft ons stof tot verheerlijking van God

24.24Derde praktijk: de Drie-eenheid prijst de voortreffelijkheid van een mens aan

24.25Vierde praktijk: de Drie-eenheid lokt ons aan om de gemeenschap met de Drie-eenheid te zoeken

24.26Vijfde praktijk: de Drie-eenheid dringt aan op Haar eer en dienst

24.27Zesde praktijk: de Drie-eenheid raadt de zonden af

24.28Zevende praktijk: de Drie-eenheid nodigt tot de gemeenschap der heiligen

Boek II - Hoofdstuk 26

God de Zoon

Psalm 2:7 en 8 : Ik zal van het besluit verhalen: de HEERE heeft tot Mij gezegd: Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd. Eis van Mij, en Ik zal de heidenen geven tot Uw erfdeel.

26.1De beschouwing van de Zoon

Het verklarende deel

26.2De exegese van de tekst

Het leerstellige deel

26.3In de huishouding van de Drie-eenheid is de Zoon de tweede Persoon

26.4Wat de Zoon is, ten aanzien van de Naam

26.5Ten eerste: de personaliteit van de Zoon

26.6Ten tweede: het onderscheid tussen de Zoon en de Vader en de Heilige Geest

26.7De eeuwige generatie van de Zoon

26.8Ten derde: de Godheid van de Zoon

26.9Ten eerste: Hem komen Goddelijke Namen toe

26.10Ten tweede: Hem komen Goddelijke eigenschappen toe

26.11Ten derde: Hem komen Goddelijke werken toe

26.12Ten vierde: Hem komt een Goddelijke dienst en eer toe

26.13Ten vierde: het huishoudelijke ambt van de Zoon

26.14Zijn huishoudelijke eigenschappen

26.15De periode van Zijn huishoudelijke bediening en besturing

Het weerleggende deel

26.16Eerste vraag: is Christus alleen krachtens de eeuwige generatie de Zoon van God?

26.17Tweede vraag: bestaat de generatie van de Zoon in de gemeenschap van het Wezen, Zijn eeuwige samenbestaan met de Vader en Zijn huishoudelijke openbaring in het vlees?

26.18Derde vraag: is Christus van eeuwigheid God, eenswezens met Zijn Vader?

26.19Vierde vraag: is de Zoon van Zichzelf God?

Het praktische deel

26.20Eerste praktijk: de Persoon en het huishoudelijke ambt van de Zoon verschaft ons stof tot verheerlijking van God

16.21Tweede praktijk: dit leerstuk ontsteekt het verlangen om de Zoon te kennen

16.22Derde praktijk: dit leerstuk prijst ons de genoegzaamheid van onze Middelaar aan

26.23Vierde praktijk: dit leerstuk lokt ons aan om de Zoon te kussen

26.24Vijfde praktijk: dit leerstuk raadt ons het geloof in de Zoon aan

26.25Zesde praktijk: dit leerstuk dringt ons om de Zoon van God op het hoogst te schatten

26.26Zevende praktijk: dit leerstuk wekt ons op om onze hoop van zaligheid in Hem te stellen

26.27Achtste praktijk: dit leerstuk schrikt ons af van huishoudelijke zonden tegen de Zoon

Boek II - Hoofdstuk 27

God de Heilige Geest

Johannes 14:26 : Maar de Trooster, de Heilige Geest, Welken de Vader zenden zal in Mijn Naam, Die zal u alles leren, en zal u indachtig maken alles wat Ik u gezegd heb.

27.1De beschouwing van de Heilige Geest

Het verklarende deel

27.2De exegese van de tekst

Het leerstellige deel

27.3De Heilige Geest is de derde Persoon in de hemelse huishouding

27.4De Namen van de Heilige Geest

27.5De Heilige Geest is een Persoon

27.6Hij is een Persoon Die van Vader en Zoon onderscheiden is

27.7Hij is een Goddelijke Persoon

27.8Dit wordt bewezen uit Zijn Goddelijke eigenschappen

27.9Dit wordt bewezen uit Zijn Goddelijke werkingen

27.10Dit wordt bewezen uit de Hem toekomende Goddelijke dienst en eer

27.11Het huishoudelijke ambt van de Heilige Geest

27.12De daden van Zijn huishoudelijke ambt

27.13Ten tweede: heilig maken

27.14Ten derde: vertroosten

27.15De huishoudelijke eigenschappen van de Heilige Geest

27.16De huishoudelijke periode van de Heilige Geest

Het weerleggende deel

27.17Eerste vraag: is de Heilige Geest een Persoon?

27.18Tweede vraag: is de Heilige Geest een Goddelijke Persoon, van eeuwigheid eenswezens met de Vader?

27.19Derde vraag: heeft de aanbidding van de Heilige Geest grond in de Heilige Schrift?

27.20Vierde vraag: gaat de Heilige Geest uit van de Vader en ook van de Zoon?

27.21Vijfde vraag: leert de Heilige Geest nu nog op dezelfde manier en in dezelfde mate als oudtijds?

Het praktische deel

27.22De eerste praktijk raadt ons aan te trachten om de Heilige Geest te verkrijgen

27.23De tweede praktijk raadt ons aan de Heilige Geest te bewaren

27.24De derde praktijk raadt ons aan de leiding van de Heilige Geest te volgen

27.25De vierde praktijk raadt ons aan de natuur van de Heilige Geest te onderzoeken

27.26De vijfde praktijk raadt ons aan ons te wachten voor de zonden tegen de Heilige Geest

27.27De zesde praktijk raadt ons aan weg te vluchten van elke geest die de Heilige Geest vijandig is

Register

Register van personen

Woordenlijst

Verklarende woordenlijst