Navigatie
Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 1

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 1

Deel 1/6 - De voorkennis van de godgeleerdheid - Het geloof in God.

Boek II - Hoofdstuk 25

God de Vader

Éfeze 3:14 en 15 : Ik buig mijn knieën tot den Vader van onzen Heere Jezus Christus, uit Welken al het geslacht in de hemelen en op de aarde genaamd wordt.

25.1 De beschouwing van de Vader 

Hiervandaan gaan wij rechtstreeks over tot de bijzondere beschouwing van de afzonderlijke Personen, en wel eerst tot die van God de Vader. Zijn Persoonsbeschrijving, ten aanzien van Zijn Godheid, personaliteit en onderscheiding van de andere Personen, leert de apostel nauwkeurig genoeg in de bovenstaande woorden. 

Het verklarende deel

25.2 De exegese van de tekst 

Deze woorden bevatten een gedeelte van de wens ofwel het gebed dat de apostel voor zijn Efeziërs uitstort, vanaf vers 4 tot het einde van het hoofdstuk.

In de bovenstaande woorden gaat het dus over:

  1. Een aanroeping: κάμπτωτὰ γόνατά μου, ‘ik buig mijn knieën’. Dit komt bijna overeen met het Griekse προσκυνεῖν, ‘aanbidden’ (of eigenlijk: ‘als een hondeke zich ter aarde werpen’), en met het Hebreeuwse הִשְׁתַּחֲוָה (hištaḥawāh), ‘neerbuigen’, ‘neerknielen’. Het geeft de gewoonte van biddende mensen in zeer angstige en benauwde zaken te kennen (Luk. 22:41; Hand. 7:60; Hand. 9:40; Hand. 20:36). In elk geval betekent het twee dingen:

    • Een godsdienstige eer van aanbidding, die aantoont dat de aangebeden Vader God is, omdat zij volgens Matthéüs 4:10 aan niemand dan aan God alleen toekomt.

    • Een onderwerping die aan de Vader, als Hoofd en Heere van het huisgezin, huishoudelijkerwijs in het bijzonder eigen is. Evenwel wordt zij ook aan de Zoon toegeschreven (Filipp. 2:10), namelijk als aan de Huisverzorger van de Vader, δεσπότη (Jud. vers 4), krachtens de wil en de schenking van de Vader, opdat daardoor te kennen gegeven wordt dat Hij God is.

  2. De Aangeroepene. Hem stelt de apostel voor onder de betrekking die Hij tot de huishouding heeft. Zijn huishouding wordt hier getekend. 

    Dus gaat het hier over:

    1. De Vader van het huisgezin: πρὸς τὸν πατέρα, ‘tot den Vader’. Hij wordt ‘Vader’ genoemd:

      1. Zeker niet wezenlijk, zoals gebeurt in 1 Korinthe 8:6.

      2. Maar personeel, zoals steeds gebeurt zo dikwijls Hij tegenover de Zoon gesteld en van Hem onderscheiden wordt. 

      3. Ja, ook huishoudelijk, want:

        • De Vader is in de Goddelijke huishouding de Bestuurder, Wetgever, Rechter, Vergelder en Wreker van de wetten. 

        • Bovendien is Hij de goedertieren en welwillende Verzorger van het hele huisgezin.

        • Hij is de Genereerder van Zijn eigen en eniggeboren Zoon.

        • Hij is omwille van Zijn Zoon de aannemende Vader van de gelovigen. 

    2. De Zoon van het huisgezin des Heeren: ‘Van onzen Heere.’ Hij is ‘onze Heere’:

      1. Niet door een wezenlijke heerschappij, krachtens Zijn Godheid, die de drie Personen gemeen hebben.

      2. Ook niet door een personele heerschappij, die de Vader volgens de huishouding in het bijzonder eigen is.

      3. Maar door een Middelaarsheerschappij, die Hem eigen is krachtens koping (1 Kor. 6:20), en van verlossing (Hebr. 2:5). 

      Hem duidt de apostel met twee Namen aan:

      1. Met Zijn eigennaam, ‘Jezus’, Verlosser, Zaligmaker. Daardoor wordt Zijn huishoudelijke ambtstaak uitgedrukt. 

      2. Met Zijn toenaam, ‘Christus’. Daardoor wordt Zijn inwijding en inhuldiging tot Zijn huishoudelijke ambtstaak, door de zalving die door de Heilige Geest plaatsgevonden heeft, te kennen gegeven.

  3. Het huisgezin: πᾶσα πατριὰ, ‘al het geslacht’, de algehele huishouding (Ef. 1:10). ‘Al het’, of ‘het gehele’πατριὰ,‘vaderschap’, ‘verwantschap’, ‘maagschap’ of ‘huisgezin’. In het Hebreeuws is dit מִּשְׁפָּחָ֜ה (mišpāḥāh),‘geslacht’ (2 Sam. 14:7; Esther 9:27), of בֵֽית־אֲב֥וֹת (bēyt­-ʼavōt), ‘huis der vaders’, ‘huisgezin’ (Ex. 6:24; Ex. 12:3). Nu, een familie of huisgezin is een volk en geslacht dat één gemeenschappelijke huisvader heeft of tot hetzelfde huis behoort. Vergelijk Lukas 2:4

    Omtrent dat huisgezin of geslacht worden de volgende zaken aangetekend en genoemd:

    1. Het hemelse huisgezin: ἐν οὐρανοῖς, ‘in de hemelen’. Ofwel, zoals men gewoonlijk zegt: het ‘bovenste huisgezin’, ter onderscheiding van het ‘benedenste huisgezin’. Hieronder worden begrepen:

      • De Vader van het huisgezin.

      • De Zoon van het huisgezin.

      • De Heilige Geest, als de Gezant van Beiden (Joh. 15:26).

      • De engelen, als gedienstige geesten (Hebr. 1:14).

      • De zalige hemelingen (Hebr. 12:22,23). 

    2. Het aardse huisgezin: ἐπὶ γῆς, ‘op de aarde’. De apostel verstaat hieronder de strijdende kerk op aarde, die genoemd wordt:

      • Het ‘huis Gods’ (1 Tim. 3:15).

      • De ‘huisgenoten Gods’ (Ef. 2:19).

      • De ‘huisgenoten des geloofs’ (Gal. 6:10). 

      Het is de kerk die over de hele aardbodem verspreid is. 

    3. De Oorsprong van beide: ἐξ οὗ ὀνομάζεται, ‘uit Welken ... genaamd wordt’. Ὀνομάζεται, ‘genaamd worden’, is hetzelfde als ‘zijn’, ‘bestaan’ (Luk. 1:32; Rom. 9:26), evenals ‘uit’ ofwel ‘naar iemands naam genoemd worden’ (1 Joh. 3:1). 

Het leerstellige deel

25.3 De eerste Persoon in het hemelse huisgezin is de Vader 

Uit het bovenstaande blijkt dat de eerste Persoon in de hemelse huishouding God de Vader is, want:

  1. In alle huisgezinnen is de vader de eerste.

  2. Met name is in het hemelse huisgezin ἐκ πάτρὸς πᾶσα πατριὰ, ‘uit de Vader al het geslacht’. Hij is van Zichzelf, zowel ten aanzien van Zijn zelfbestaandheid* als ten aanzien van Zijn Wezen.*

  3. Hij is de Fontein van de hele Godheid en van al de Personen. 

  4. Daarom wordt Hij meestal (niet altijd) om huishoudelijke redenen als eerste genoemd (Matth. 28:19; 1 Joh. 5:7; Rom. 1:7; 1 Kor. 1:3). 

25.4 De Godheid van de Vader 

Dat de Vader van eeuwigheid God is, staat bij allen zonder twijfel vast, tot zover toe, dat de vijanden van de Drie-eenheid alleen aan Hem de eeuwige Godheid overlaten. Ondertussen, opdat u niet zult twijfelen, niet alleen wordt Hij steeds ‘God’ genoemd (Joh. 17:3), maar ook wordt Hem al wat Goddelijk is, toegeschreven, zoals:

  • Goddelijke namen, bijvoorbeeld ‘God’ (Joh. 3:16; 8:54), en ‘Jehovah’ (Ps. 33:6; Jes. 61:1). 

  • Goddelijke eigenschappen, bijvoorbeeld onafhankelijkheid, eeuwigheid (Joh. 5:26; Openb. 1:4; Hand. 17:28), heerschappij en macht (Matth. 11:25).

  • Goddelijke werken (Hand. 4:24,30).

  • Goddelijke dienst en eer (Joh. 17:1 e.v.; Filipp. 2:11; Matth. 11:25).

25.5 Zijn personaliteit 

Dat Hij een Persoon is, is eveneens buiten twijfel. Want Hij wordt niet alleen uitdrukkelijk een ‘Persoon’ ofwel ‘Zelfstandigheid’ genoemd (Hebr. 1:3), maar Hem wordt ook steeds al wat personeel is, toegeschreven: leven, verstand, wil, personele werkingen (Joh. 5:26; Joh. 6:57; Matth. 11:25-27). 

25.6 Zijn onderscheiding van de andere Personen 

Ja, dat Hij ook een Persoon is Die van de andere Personen onderscheiden is, leert de Heilige Schrift openlijk (Joh. 14:16; Matth. 3:16,17). En Zijn personele ofwel kenmerkende eigenschappen bevestigen dit, zoals:

  1. De van-Zichzelfheid,* niet de wezenlijke, die aan de drie Personen eigen is, maar de personele. Daardoor heeft Hij het Wezen van Zichzelf en zonder oorsprong van een Ander. Daardoor wordt gezegd dat Hij ‘het leven heeft in Zichzelven’, en ‘den Zoon gegeven heeft het leven te hebben in Zichzelven’ (Joh. 5:26). Daarom wordt Hij door de ouden ἀγέννητος, ‘ongeboren’, genoemd.

  2. De actieve ‘generatie’* van de Zoon (Ps. 2:7). Daarom wordt de Zoon steeds Zijn ‘eigen’ en ‘eniggeboren’ Zoon genoemd. Door deze generatie heeft Hij aan de Zoon Zijn een en hetzelfde Wezen meegedeeld, op een volstrekt bovennatuurlijke wijze, die niet naar enige wetten en regels van een natuurlijke generatie af te meten is. 

  3. De actieve ‘blazing’* van de derde Persoon, die de Vader met de Zoon gemeen heeft. Daardoor geven Zij een gemeenschappelijk beginsel aan de Heilige Geest. Hierom wordt gezegd dat Hij van Beiden ‘gezonden’ wordt (Joh. 15:26).

  4. De personele eerstheid* in de orde van bestaan. Daarom wordt uit Hem ‘het ganse geslacht’ genoemd (Ef. 3:15).

  5. De personele eerstheid in het werken:

    • Naar binnen, voor zover gezegd wordt dat Hij de Zoon ‘zendt’ (Joh. 3:16,17; Joh. 10:36; Joh. 16:28) en ook de Geest van Zijn Zoon ‘zendt’ (Gal. 4:6), en dat de Zoon de Geest zendt ‘van den Vader’ (Joh. 15:26).

    • Naar buiten, voor zover gezegd wordt dat Hij de wereld gemaakt heeft ‘door de Zoon’ (vgl. Hebr. 1:2; Ps. 33:6), en dat de Heilige Geest ‘de diepten Gods ... onderzoekt’ (1 Kor. 2:10). 

    Door deze eerstheid werkt de Vader van Zichzelf, door de Zoon en door de Heilige Geest. 

25.7 Zijn huishoudelijke ambt 

Vanwege deze orde van bestaan en werken, volgens het huishoudelijke ambt of werk, is de Vader:

  1. De Heere (Matth. 11:25; Ef. 4:5), als Degene Die ‘het huis gebouwd heeft’ (Hebr. 3:4). Hierom is het Zijn werk geweest om door de eeuwige predestinatie of voorverordinering:

    • De besturing van het toekomstige huisgezin voor te bereiden.

    • Het doel en de orde van de middelen te beschikken (Rom. 9:22,23), opdat alle dingen uitgevoerd zouden worden ‘naar den raad van Zijn wil’ (Matth. 11:26; Ef. 1:11).

    • Degenen die in Zijn familie aangenomen zouden worden, met voorbijgaan van anderen te verkiezen (Ef. 1:3,4).

  2. De Schepper van de wereld (Ex. 20:11), opdat Hij het huis zou bouwen (Hebr. 3:3,4), de zaden van het ‘huisgezin’ en ‘geslacht’, πατριᾶς, zou leggen (Ef. 3:15), de Eigenaar van het huisgezin zou worden (Rom. 9:20), om over alles, volstrekt naar Zijn wil en welbehagen, te kunnen beslissen (Matth. 20:15).

  3. De Wetgever (Jak. 4:12). Hij heeft de geschapen mens voorzien van:

    • De wet der natuur (lex naturalis), door hem, naar Zijn beeld, recht te scheppen (Pred. 7:19).

    • De stellige* wet (lex positiva) (Gen. 2:17). Deze heeft Hij bekrachtigd met een bedreiging en een belofte, toen Hij met de mens enig verbond was aangegaan. 

  4. De Handhaver en Wreker van de gegeven, bekrachtigde en geschonden wet (Rom. 12:19). Hij heeft aan de gevallen mens en aan al zijn nakomelingen allerlei soort van dood, zowel de tijdelijke als de eeuwige, tot een straf aangekondigd, om óf aan de zondaar zelf, óf aan zijn Borg toegebracht te worden.

  5. Een barmhartige Vader (Ps. 103:13). Hij heeft, volgens de eeuwige raad des vredes, voor zondaren een Middelaar uitverkoren, gezonden, gezalfd en gegeven (Jes. 42:1; Joh. 3:16,17; Jes. 61:1). Hij heeft de gegeven Middelaar met alle soorten van straffen voor hun zonden bezocht (Jes. 53:4-6; 2 Kor. 5:18,19), opdat Deze hen zou verlossen. Hij zendt bovendien ook Zijn Heilige Geest (Gal. 4:6), Die hun de verworven verlossing door het geloof toepast, hen wederbaart, bekeert en heiligt. Tot slot, door de bediening van het Woord roept Hij hen tot het deelgenootschap van de verlossing, rechtvaardigt Hij de geroepenen door het geloof, neemt Hij de gerechtvaardigden tot kinderen aan, heiligt Hij hen en verheerlijkt Hij hen. 

Al deze zaken komen verspreid in de Heilige Schrift voor (Rom. 8:29,30). Vanwege al deze dingen wordt de Vader in het bijzonder ‘God’ genoemd (2 Kor. 5:18), namelijk: niet zozeer vanwege het Goddelijke Wezen, Dat al de Personen gemeen hebben, als vanwege Zijn huishoudelijke ambt of werk. 

25.8 Huishoudelijke eigenschappen 

Krachtens deze huishoudelijke ambten of taken zijn de Vader ook enige huishoudelijke eigenschappen op een bijzondere manier eigen. Aan Hem komt bijvoorbeeld toe:

  • Als Heere: macht (zodanige macht heeft Hij ook aan de Zoon meegedeeld, Matth. 28:18), onafhankelijkheid en vrijheid om te doen naar Zijn welbehagen (Matth. 11:26; Matth. 20:15; Ef. 1:11).

  • Als Wetgever, Rechter en Wreker: rechtvaardigheid (Gen. 18:25; 2 Thess. 1:6).

  • Als Vader: liefde en barmhartigheid (Joh. 3:16; Rom. 5:5,8; 2 Kor. 13:13). 

Daarom moet alles wat wij elders over die eigenschappen gezegd hebben, weliswaar niet op de Vader alleen, maar toch in het bijzonder op de Vader betrokken worden, vanwege Zijn huishoudelijke ambt of werk. 

25.9 De besturing van de Vader vóór de wetgeving op Sinaï 

De huishoudelijke besturing van de Vader is het allerduidelijkst te zien geweest:

  1. In de staat der rechtheid, door het oprichten van het verbond der natuur [werkverbond], dat geschonden zou worden.

  2. Daarna in de staat na de val, weliswaar de hele tijd van het Oude Testament door, maar in het bijzonder onder de aartsvaders:

    • In de aankondiging en de verbreiding van het eerste Evangelie (proto-Evangelie), met herhaling van de beloften van het gezegende Zaad.

    • In de verlossing van Zijn huisgezin uit de dienstbaarheid van Egypte.

    • In de Sinaïtische wetgeving. 

Dit alles zal elders uitvoerig behandeld moeten worden.

Het weerleggende deel

25.10 Eerste vraag: is het alleen de Vader eigen om van nature God, de hoogste God, te zijn? 

Deze hoofdzaak is aan de pijlen van de vijanden niet zo blootgesteld, omdat allen erkennen dat de Vader een Persoon is en dat Hij God is, en ook onderscheiden, ten minste van de Zoon. Opdat wij echter zullen weten waarover getwist kan worden wat betreft deze hoofdzaak, vraagt men ten eerste: is het alleen de Vader eigen om φύσει Θεὸν, ‘van nature God’, de ‘hoogste God’, te zijn? 

Het gevoelen van de antitrinitariërs

De antitrinitariërs erkennen wel dat de Zoon en de Heilige Geest God, de ware God, de eeuwige God zijn, Die in eeuwigheid zullen duren. Echter erkennen zij Hen niet als God ‘van nature’, maar als ‘gemaakte’ God. Zij zeggen dat alleen de Vader van nature God is. Hierom noemen zij Hem de ‘hoogste’ God, bij wijze van onderscheiding, niet alleen ten aanzien van de overheden, maar ook ten aanzien van de Zoon en de Heilige Geest. 

Het gevoelen van de gereformeerden 

De gereformeerden zeggen dat niet alleen de Vader ‘van nature’ God is, maar ook de Zoon en de Heilige Geest. Bijgevolg zijn Zij, ten minste ten aanzien van het Wezen, evengoed de ‘hoogste’ God als de Vader. Dit hebben wij in het vorige hoofdstuk reeds meer in het algemeen bewezen. En, als God wil, zullen wij het in twee hoofdstukken afzonderlijk van de Zoon en de Heilige Geest bewijzen. Daaruit zal blijken dat die Drie ‘van nature’ een en dezelfde God zijn, en wel de ‘hoogste’ God. 

Antwoord op tegenwerpingen

Wij zullen onderzoeken en toetsen wat hiertegen ingebracht kan worden:

Tegenwerping 1. De Schriftplaats Johannes 17:3: ἴνα γινώσκωσιν σὲ τὸν μόνονἀληθινὸνΘεὸν, ‘dat zij U [de Vader] kennen, den enigen waarachtigen God’.

Antwoord.

  1. De antitrinitariërs voegen er niet bij wat er door de Heiland bijgevoegd wordt: καὶ ὃν ἀπέστειλας Ἰησοῦν Χριστόν, ‘en Jezus Christus, Dien Gij gezonden hebt’. Vul dit als volgt aan: ‘... en Jezus Christus, Dien Gij gezonden hebt, is den enigen waarachtigen God.’ Zonder deze aanvulling zou de zin onvolledig en onsamenhangend zijn.

  2. Zij letten er niet op dat de Vader wel ‘alleen die ware God’ genoemd wordt, maar dat er geenszins gezegd wordt dat ‘alleen de Vader’ de ware God is. Want dan zou het de Zoon uitsluiten, Die Johannes duidelijk en uitdrukkelijk de ‘ware’ ofwel ‘waarachtige God’ noemt (1 Joh. 5:20). Ook de tegenpartijen zelf noemen Hem dat. 

  3. Ook merken zij niet op dat door het uitsluitende woord μόνον, de ‘ene’ of ‘enige’, niet de eenswezende Personen, maar alle andere ongelijksoortige wezens uitgesloten worden. 

Tegenwerping 2. De Schriftplaats 1 Korinthe 8:6: ‘Wij hebben maar één God, den Vader, uit Welken alle dingen zijn.’ 

Antwoord.

  1. Evenals Jezus de ene Heere is, zonder uitsluiting van de Vader, zo is de Vader de ene God, zonder uitsluiting van de Zoon, Die Hij ‘heden gegenereerd’ heeft (Ps. 2:7) en Die ‘Gode evengelijk’ is (Filipp. 2:6), maar alleen met uitsluiting van alle andere dingen. 

  2. Evenals de Zoon de ene Heere is ten aanzien van Zijn Middelaarsambt, zo is de Vader de ene God ten aanzien van Zijn huishoudelijke ambt. 

  3. Of u moest liever willen dat hier niet alleen de eerste Persoon van de Godheid, maar de hele Drie-eenheid ‘de Vader’ genoemd wordt, opdat men zou verstaan en begrijpen dat de ene Drie-eenheid de Vader van alle dingen is, namelijk door schepping, voorzienigheid, enzovoort. 

25.11 Tweede vraag: heeft de Vader van eeuwigheid de Zoon gegenereerd? 

Men vraagt ten tweede: heeft de Vader van eeuwigheid de Zoon gegenereerd? 

Het gevoelen van verschillende partijen

Sommige antitrinitariërs, zoals de tritheïsten, laten wel een eeuwige generatie toe, maar niet een zodanige eeuwige generatie waardoor Hij aan de Zoon Zijn een en hetzelfde Wezen meegedeeld heeft. 

De socinianen erkennen geen eeuwige generatie, hoewel zij een generatie die in de tijd heeft plaatsgevonden, niet verwerpen. Deze generatie in de tijd betreft zowel Christus, Die de Vader in de opwekking van de Zoon als het ware gegenereerd heeft, als de aangenomen kinderen ofwel allerlei gelovigen, die Hij door de wedergeboorte als het ware genereert. Zij leren dit om het eeuwige bestaan van de Zoon uit te sluiten. 

Het gevoelen van de gereformeerden

Onder de rationalistische gereformeerden[1] is er deze en gene die de generatie welke in de mededeling van een en hetzelfde Wezen bestaat, niet vanuit een helder en onderscheiden begrip overeen kan brengen met zijn denkbeelden,* en daarom deze generatie ontkent. Hierover zal in het volgende hoofdstuk meer te lezen zijn.

Voor het overige maken de gereformeerden gewoonlijk onderscheid tussen:

  • Een bovennatuurlijke generatie, die van eeuwigheid hetzelfde Wezen in getal* aan de eigen en eniggeboren Zoon heeft meegedeeld.

  • Een natuurlijke generatie, die φύσιν Θεοῦ, ‘Gods natuur’, op enigerlei wijze aan de gelovigen meedeelt (2 Petr. 1:4).

  • Een gewone generatie, die in lichamelijke onderwerpen plaatsheeft. 

De laatstgenoemde generatie verwerpen zij geheel en al in het Goddelijke; de tweede laten zij in de gestelde zin toe; maar de eerstgenoemde houden zij staande en verdedigen die tegen allerlei antitrinitariërs. Want:

  1. Aan Hem wordt uitdrukkelijk een actieve generatie* toegeëigend, en er wordt verzekerd dat deze ‘van eeuwigheid’ heeft plaatsgevonden (Micha 5:1).

  2. De Heilige Schrift schrijft een zodanige generatie aan de Vader toe, waardoor de Zoon is:

    • De ἴδιος, ‘eigen’ Zoon (Rom. 8:32).

    • De μονογενὴς, ‘eniggeboren’ Zoon (Joh. 3:16).

    • ἴσος Θεῷ, ‘Gode’, namelijk de Vader, ‘evengelijk’ (Filipp. 2:6). 

    Deze generatie kan geen andere zijn dan een zodanige waardoor Hij Hem Zijn een en hetzelfde Wezen gemeen heeft gemaakt.

  3. De Heilige Schrift schrijft door de generatie aan de Gegenereerde een zodanige Godheid toe, waaraan alle vereisten van God eigen zijn, namelijk Goddelijke Namen, eigenschappen, werken en eer. Dit zullen wij in het volgende hoofdstuk onderscheiden zien. 

Antwoord op een tegenwerping

Tegenwerping. Een zodanige generatie brengt mee:

  • Een verscheidenheid van Wezens.

  • Een verandering, zowel in de Genererende als in de Gegenereerde.

  • Bijgevolg meer dan één onvolmaaktheid in Beiden.

  • Een overgang van het vermogen tot de daad.

  • Dat de Genererende altijd iets van Zijn Wezen verliest, namelijk datgene wat Hij aan de Gegenereerde meedeelt.

  • Dat de generatie niet van eeuwigheid heeft kunnen plaatsvinden, omdat voorondersteld wordt dat een Gegenereerde vóór Zijn generatie niet bestaan heeft. 

Al die dingen kunnen niet bij God passen, zelfs niet volgens de hypotheses* van de gereformeerden. 

Antwoord. Het antwoord zal gemakkelijk zijn: al die dingen komen alleen in een natuurlijke en lichamelijke generatie voor, maar geenszins in een bovennatuurlijke generatie, die wij met en volgens de Heilige Schrift aan de Vader toe-eigenen. 
 

[1] Zie voetnoot *.

25.12 Derde vraag: verschilt de Vader zakelijk van de Zoon en de Heilige Geest? 

Men vraagt ten derde: verschilt de Vader zakelijk* van de Zoon en de Heilige Geest? Verschilt Hij van de Zoon als de Schepper van het schepsel, en van de Heilige Geest als Degene Die kracht heeft van de kracht, ofwel zoals een onderwerp van de toevoeging?

Het gevoelen van de antitrinitariërs

Alle antitrinitariërs willen dat de Vader zakelijk van de andere Personen verschilt, als een Wezen van een wezen, een scheppend Wezen van een geschapen wezen. 

Het gevoelen van de gereformeerden

De gereformeerden zijn van gevoelen dat Hij geenszins zakelijk verschilt, als een Wezen van een wezen, maar alleen personeel, als een Persoon van een Persoon, want:

  1. Er is maar één Goddelijk Wezen aan Drie gelijk gemeenschappelijk, zoals wij in het vorige hoofdstuk bewezen hebben.

  2. Als er meer wezens in God waren, zou men in God afhankelijkheid, samenstelling, eindigheid moeten erkennen. Die dingen hebben wij van het Goddelijke Wezen uitgesloten, omdat ze een onvolmaaktheid te kennen geven. 

  3. In de twee volgende hoofdstukken zullen wij bewijzen dat aan de Zoon en de Heilige Geest een en hetzelfde Wezen in getal* toekomt. 

De antitrinitariërs kunnen niets anders tegenwerpen dan de eenheid van het Goddelijke Wezen. Het kan niet anders of Dat moet de Vader eigen zijn (Joh. 7:3). Daarop hebben wij al in § 10 geantwoord. 

Het praktische deel

25.13 De praktijk van dit hoofdstuk ziet op de plichten die wij de Vader schuldig zijn 

De praktijk van dit hoofdstuk bestaat in de plichten van de huishoudelijke dienst en eer, die de Vader in het bijzonder eigen zijn. 

Eerste praktijk: Hem als Heere komt eer toe 

Onder die plichten komt de Vader, als Heere, Huisheer en Hoofd van het huisgezin, eer toe. Deze eer zijn wij ook aan de aardse ouders, volgens Gods wet en voorschrift, schuldig (Ex. 20:12). God klaagde dat deze eer Hem door de Zijnen geweigerd werd (Mal. 1:6). Deze eer brengt Zijn natuurlijke Zoon Hem toe (Joh. 8:49; Joh. 17:4). Alleen deze eer heeft de Vader Zelf gezocht, toen Hij door de eeuwige predestinatie of voorverordinering het werk van onze zaligheid op het allerwijst beschikte en voorbereidde (Rom. 9:23; Ef. 1:5,6). Vergelijk hoofdstuk 22 over Gods heerlijkheid, § 8 en 16.

25.14 Tweede praktijk: Hem als Heere komt onderwerping toe 

De Vader, als Heere, komt onderwerping toe. Daardoor verdragen wij allen onze omstandigheden die Hij over ons besloten of ons toegezonden zal hebben, al zijn ze ook zwaar, niet alleen geduldig met een gelijkmatig gemoed (1 Sam. 3:18), maar ook met dankzegging (Job 1:21), zoals Zijn natuurlijke Zoon (Matth. 26:39,42). Aangezien het voor huisvaders niet ongewoon is om hun kinderen te ‘kastijden, ‘zullen wij dan niet veel meer den Vader der geesten onderworpen zijn, en leven’ (Hebr. 12:6,9,11)? Vergelijk hoofdstuk 20 over Gods macht, § 26.

25.15 Derde praktijk: de plichten die Hem als Schepper toekomen 

Aan de Vader, als Schepper, ‘uit Welken al het geslacht ... genaamd wordt’ en van Wie wij zijn, al wat wij zijn en hebben (1 Kor. 15:10), komt toe:

  1. Nederige dankbaarheid, die de wet voor iedere vader vereist (1 Tim. 5:4), waarover God klaagde dat ze Hem door de Zijnen geweigerd werd (Deut. 32:6), en die Zijn natuurlijke Zoon Hem toegebracht heeft (Matth. 11:25). Deze dankbaarheid komt de Vader toe vanwege:

    • Het natuurlijke leven, ons van Hem gegeven (Hand. 17:25,28). 

    • Het geestelijke leven, door Hem gegeven en hersteld (Ef. 2:1).

    • Het eeuwige leven, dat eens hiernamaals geschonken zal worden (1 Joh. 1:2).

  2. Een geheel overgeven en opdragen van onszelf en van al onze vermogens, goederen, enzovoort, aan de Vader, als Schepper en Eigenaar, zonder enige achterhouding van enige zaak, omdat alles het Zijne is (1 Kor. 6:20). Vergelijk hoofdstuk 20, § 29. 

  3. Getrouwheid in het gebruiken en besturen van onze zaken, omdat die zaken niet het goede van ons zijn, maar het goede van onze Vader en Schepper. Want onder de plichten van kinderen jegens hun ouders en van knechten jegens hun heren, is ook de trouw of getrouwheid (Spr. 28:24; Tit. 2:10; Kol. 3:22,23). Door deze getrouwheid besteden wij onszelf en al het onze bereidwillig ten dienste van onze Vader en Schepper, tot Zijn eer en heerlijkheid en tot welzijn en voordeel van het algemene huisgezin (1 Kor. 6:20; 1 Kor. 10:31; 1 Petr. 4:11). 

25.16 Vierde praktijk: de plichten die Hem als Wetgever, Rechter en Wreker toekomen 

De Vader, als Wetgever, Rechter en Wreker, komt toe:

  • Een algemene en allerbereidwilligste gehoorzaamheid. Volgens de wil van God zijn wij gehoorzaamheid aan onze aardse ouders schuldig (Ef. 6:1; Spr. 6:20-22), en de knechten aan hun heren (Kol. 3:22). Zo zijn wij nog veel meer gehoorzaamheid schuldig aan de hemelse Vader, de Heere van degenen die heersen (1 Petr. 1:14; Hand. 5:29; Deut. 5:33).

  • Eer en vreze. Daarmee eren wij onze aardse ouders (Mal. 1:6; Ef. 6:2,3), de knechten hun heren (Rom. 13:5,7), de onderdanen de rechters en wrekers van de wetten (Jak. 4:12; Gen. 18:25,27; Jes. 66:1; 2 Kor. 5:11). 

25.17 Vijfde praktijk: de plichten die Hem als Vader toekomen 

God, als Vader en Weldoener, komt liefde toe in de hoogste trap (Matth. 10:37). Met een zodanige liefde is Hij omtrent ons bezig (2 Kor. 13:13; Joh. 3:16; Rom. 5:5,8). Zo zal het een onderlinge en wederzijdse liefde zijn, waardoor dat wij gemeenschap met Hem hebben in de liefde. Dit gebeurt wanneer wij niet alleen God onze Vader eren met een oprechte en volkomen liefde (Matth. 22:37), maar ook met een zodanige liefde die op haar wijze evenredig is met Zijn vaderlijke liefde tot ons. 

Maar hoedanig is dan toch die vaderlijke liefde van God tot ons, die wij moeten navolgen?

  1. Gods vaderlijke liefde is vrij en volstrekt onafhankelijk, zowel van alle waardigheid van verdienste aan onze kant, als van alle hoop op winst en voordeel aan Zijn kant (Rom. 9:12; Tit. 3:5; Jak. 1:18), louter en alleen om Zijnentwil. Zodanig moet ook onze liefde zijn: niet om iets wat ons van God voordelig is, of om enig loon dat ons van God zou toekomen, maar enkel en alleen om Zijnentwil (Joh. 6:26).

  2. Gods liefde tot ons is eeuwig, van eeuwigheid tot in eeuwigheid, altijd dezelfde en onveranderlijk (Hos. 2:18; Rom. 11:29; Jes. 54:9,10). Zo moet ook onze liefde tot Hem eeuwig zijn, indien niet ‘van voren’ (zoals men dat noemt), ten minste ‘van achteren’, standvastig en onveranderlijk (Openb. 2:10). 

  3. Gods liefde maakt onderscheid. God bemint en behoudt al Zijn werken (Ps. 36:7), maar op een ongelijke manier en in een ongelijke trap (Rom. 9:13). Hij heeft ze lief als werken van Zijn handen, maar niet als Zijn zonen. Zo moet ook onze liefde tot God onderscheiden en onderscheidmakend zijn. Wij moeten allen en alles beminnen omwille van God, als werken van God, als het beeld van God, maar God om Zijnentwil, boven alle dingen (Ps. 73:25). 

25.18 Zesde praktijk: Hem als Vader komt kinderlijke afhankelijkheid toe 

God, als Vader, komt van ons een kinderlijke en vertrouwelijke afhankelijkheid van Hem toe, ten aanzien van voedsel, kleren en alles wat op enigerlei manier noodzakelijk voor ons is (Matth. 6:26,32; Matth. 7:10). Want Hij draagt een vaderlijke zorg (Ps. 103:13) en een moederlijke zorg voor ons (Jes. 49:15). Tot Hem hebben wij de toegang ‘met vrijmoedigheid’ (Hebr. 4:16). 

25.19 Zevende praktijk: vanwege God de Vader hebben wij stof van vertroosting 

Verder hebben wij vanwege God de Vader stof van vertroosting in allerlei tegenspoeden en tegenheden, want al die dingen overkomen ons van:

  • Een Vader (Matth. 10:29-31; Ps. 27:10; 1 Joh. 3:1).

  • Een almachtige Vader, Die ons te hulp kan komen (2 Tim. 1:12).

  • Een barmhartige Vader, Die dit wil doen (Ps. 103:13; Klaagl. 3:22; Hebr. 13:5). 

  • Een hoogst goede Vader, Die zelfs het allerergste wat ons overkomt, ten goede van ons kan veranderen (Rom. 8:28).

  • Een Vader, Die Zijn vaderlijke liefde en genegenheid jegens ons in grotere dingen al betoond en bewezen heeft (Rom. 5:8; Joh. 3:16).

  • Een Vader, Die door geen tegenheden en tegenspoeden van Zijn liefde tot ons afgetrokken zal worden (Rom. 8:38,39). 

25.20 Achtste praktijk: Gods Vaderschap nodigt ons om de aanneming tot kinderen van de Vader te zoeken 

Gods Vaderschap nodigt ons om de aanneming tot kinderen met al onze inspanning bij Hem te zoeken. Daartoe worden wij aangespoord door de uitmuntende voorrechten en weldaden van dit kindschap, zoals:

  • Een alleredelste afkomst, namelijk een hemelse en Goddelijke (Joh. 1:13; Joh. 3:5; 2 Petr. 1:4). 

  • Een aanzienlijk geslacht, wanneer God onze Vader (Matth. 6:9; 2 Kor. 6:18) en Christus onze Broeder en Bruidegom is (Matth. 12:50; Hebr. 2:11; Hebr. 12:22,23). 

  • Een rijke erfenis: ‘Erfgenamen Gods en mede-erfgenamen van Christus’ (Rom. 8:17). 

Middelen

Wij zullen de aanneming tot kinderen verkrijgen door:

  1. Het geloof in de natuurlijke Zoon van God (Joh. 1:12), waardoor wij met Hem verenigd zullen worden en, met Hem verenigd, dezelfde God en Vader zullen verkrijgen (Joh. 20:17).

  2. De Heilige Geest, Die ‘de Geest der aanneming tot kinderen’ is [Rom. 8:15], en door de Vader gezonden wordt, opdat wij de ‘aanneming tot kinderen’ zullen verkrijgen (Gal. 4:5,6). 

  3. De plichten van kinderen jegens onze hemelse Vader, die tot hiertoe uiteengezet zijn, getrouw te onderhouden en na te komen.

  4. Zorgvuldig af te staan van alle onreinheid van de zonden (2 Kor. 6:17,18), vooral van de zonden die in strijd zijn met Gods vaderlijke waardigheid en onze kinderlijke plicht in het bijzonder, zoals:

    • Rebellie en trouweloosheid, die Hem kwetsen en beledigen als Heere van ons en van al onze zaken (Jes. 63:10; Jer. 4:17; Ez. 2:3; Ez. 20:8; Hos. 5:7; Hos. 6:7). 

    • Ongehoorzaamheid (2 Kon. 17:14,15,40), die God kwetst en beledigt als Wetgever. 

    • Minachting (Deut. 8:11), die in strijd is met de vreze die Hem toekomt als Rechter. 

    • Haat (Ex. 20:5), die tegen de liefde is. 

    • Wantrouwen (Num. 11:21-23), die tegen de vaderlijke zorg is. 

    • Ongeduld en andere zonden (Ex. 15:24; 1 Kor. 10:10), die in strijd zijn met Gods vaderlijke kastijdingen. 

Het is genoeg dat we dit alles kort en als met de vinger aangewezen hebben. De argumenten om hierover uit te weiden, zullen ons verschaft worden door de hoofdstukken over de wederzijdse plichten van ouders en kinderen (boek 3 [deel 6-B], hoofdstuk 9), en over de aanneming tot kinderen (boek 6 [deel 4], hoofdstuk 7).