Navigatie
Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 1

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 1

Deel 1/6 - De voorkennis van de godgeleerdheid - Het geloof in God.

Boek II - Hoofdstuk 27

God de Heilige Geest

Johannes 14:26 : Maar de Trooster, de Heilige Geest, Welken de Vader zenden zal in Mijn Naam, Die zal u alles leren, en zal u indachtig maken alles wat Ik u gezegd heb.

27.1 De beschouwing van de Heilige Geest 

In de huishouding van de heilige Drie-eenheid heeft de Heilige Geest de derde plaats. Want Hij bestaat niet alleen ten aanzien van de orde en wijze van bestaan van Twee, Vader en Zoon, maar ook ten aanzien van de manier van werken. Evenals Hij bestaat, zo werkt Hij ook van de Vader en de Zoon. 

Hierom komt Hem de voltooiing en volmaking van de dingen toe, krachtens Zijn huishoudelijke ambt of werk, namelijk de wedergeboorte, de bekering, de heiligmaking, enzovoort. 

De Persoonsbeschrijving van Hem zullen wij gronden op de woorden van de Zaligmaker, die wij vinden in Johannes 14:26.

Het verklarende deel

27.2 De exegese van de tekst 

De tekst bevat een voorzegging, of liever een belofte, aangaande de Persoon, het huishoudelijke ambt en de huishoudelijke weldaden van de Heilige Geest. 

Daarin merken wij deze drie stukken op:

  1. De Persoon van de Heilige Geest, als de Weldoener. 

    Van Hem wordt een dubbele Naam voorgesteld:

    1. Een toenaam, ontleend aan Zijn huishoudelijke ambt of taak: ὁ παράκλητος, ‘de Trooster’. 

      Het lidwoord ὁ, ‘de’, is hier een letter van nadruk. Het lidwoord geeft te kennen een Zodanige, Die de Trooster is bij uitnemendheid, ja, Die in de Drie-eenheid alleen, krachtens Zijn ambt, de Trooster is. 

      Het Griekse grondwoord παράκλητος (parakletos) is bij de Joden een zeer gebruikelijk woord in de Chaldeeuwse Parafrase en bij de talmoedisten. Niet in de betekenis van een trooster, maar van iemand die de zaak van een ander, en wel van een aangeklaagde en schuldige, behandelt en bepleit. Het woord stamt af van παρακαλέω, ‘voorspreken’, zodat het ‘voorspraak’, ‘advocaat’ betekent, die als doel heeft:

      • Iemand voor te staan in het gericht.

      • Iemand met raad te hulp te komen in zijn gevaar.

      • Iemand te leren in onbekende zaken.

      • Voor iemand tussen te treden en voor hem een verzoek te doen bij een ander.

      • Iemands gemoed op te beuren in tegenspoeden.

      • Een versuft iemand op te wekken en een traag iemand aan te sporen. 

      Vanwege al deze dingen betekent het woord παράκλητος (parakletos): voorspraak van een zaak, leraar, vertrooster, vermaner, bemiddelaar. 

      Zo wordt daarom de Heilige Geest genoemd, omdat Hij in de eeuwige raad door de Vader en de Zoon als het ware geroepen is:

      • Om het werk van de Drie-eenheid in het stuk van ’s mensen zaligheid, door de Vader besloten en door de Zoon verworven, als het ware te voltooien door te leren, te leiden, te vertroosten, tussen te treden, te vermanen.

      • Om zo, krachtens Zijn ambt, Zich te betonen als de Leermeester, Voorspraak en Trooster van de uitverkorenen. 

      Dus wordt door dit woord zowel de aanstelling door het huishoudelijke besluit als het algehele ambt of werk van de Heilige Geest te kennen gegeven. 

    2. Zijn eigennaam, τὸ πνεῦμα, τὸἅγιον, ‘Geest, Heilig’. 

      Deze twee woorden, ‘Heilige Geest’, maken slechts één Naam uit, van de derde Persoon; echter samengesteld, niet dubbel als een eigennaam en een toenaam. Hoewel deze Naam bij wijze van afkorting soms door het ene woord ‘Geest’ wordt uitgedrukt, toch vooronderstelt hij altijd het daaronder verstane. 

      Ondertussen wordt het lidwoord τὸ bij beide delen onderscheiden vooraan gezet, opdat:

      • Het eerste τὸ in de Drie-eenheid de derde Persoon zal onderscheiden van de Twee voorgaande.

      • Het tweede τὸ de Heilige Geest zal onderscheiden van iedere andere, onreine, geschapen geest. 

      Van deze samengestelde Naam worden twee onderscheiden delen gesteld, waardoor Hij genoemd wordt: 

      1. a. ‘Geest’, πνεῦμα. Hij wordt zo genoemd:

        • Niet zozeer vanwege Zijn onstoffelijke Wezen,* dat aan al de Personen van de Drie-eenheid gemeen is. 

        • Ook niet vanwege een zekere huishoudelijke werking, waardoor Hij de mensen geestelijk maakt.

        • Als wel vanwege de wijze van bestaan, omdat Hij door een onuitsprekelijke ‘blazing’ bestaat. Daarom wordt Hij de ‘Geest des monds’, de ‘Geest des HEEREN’, namelijk van de Vader, en ook de ‘Geest des Zoons’ genoemd. Dit zullen wij in het leerstellige deel uitvoeriger benoemen. 

      2. b. ‘Heilig’, ἅγιον. Hij wordt zo genoemd:

        • Niet zozeer vanwege de heiligheid, die als een wezenlijke eigenschap aan al de Personen gemeen is.

        • Als wel vanwege het werk der heiligmaking, voor zover dat aan de derde Persoon, als het ware tot Zijn huishoudelijke ambtstaak, door de overige Personen opgedragen is. 

      Ook hierover zullen ons meer dingen in het leerstellige en praktische deel voorkomen.

  2. De zending van de Heilige Geest, door een huishoudelijk besluit: ὃ πέμψει ὁ πατὴρ ἐν τῷὀνόματί μου, ‘Welken de Vader zenden zal in Mijn Naam’. 

    Met deze woorden worden in het algemeen twee zaken te kennen gegeven:

    • Zijn dubbele Beginsel, waarvan Hij gezonden wordt.

    • De zending, die van Beiden voortkomt. 

    Deze dingen worden meer onderscheiden in de tekst gezegd door deze drie stukken: 

    1. De Zender: ὁ πατὴρ, ‘de Vader’. Hij is namelijk het eerste Beginsel van de Heilige Geest. Hij gaat niet uit en wordt niet gezonden van een Ander, maar is eenvoudig* van Zichzelf. Dit hebben wij uitvoerig behandeld in hoofdstuk 25. 

    2. De zending: πέμψει, ‘Hij zal zenden’. Daardoor wordt de uitgang van de Heilige Geest te kennen gegeven, aangezien Hij is van een Ander. 

      Er is een tweeërlei uitgang: 

      1. De ene uitgang is eeuwig ofwel personeel, waardoor Hij uitgaat:

        • Van de Vader. Daarom wordt Hij de ‘Geest des Vaders’ genoemd (Matth. 10:20), de ‘Geest Gods’ (2 Kor. 3:3) en de ‘Geest, Die uit God is’ (1 Kor. 2:12).

        • Van de Zoon. Daarom wordt Hij de ‘Geest [des] Zoons’ genoemd (Gal. 4:4), en de ‘Geest van Christus’ (Rom. 8:9), omdat Hij ook van Hem gezonden wordt (Joh. 16:7). 

      2. De andere uitgang is in de tijd en huishoudelijk, volgens Zijn huishoudelijke ambtstaak, waardoor Hij de Trooster of Voorspraak is. 

    3. De manier van zenden: ἐν τῷὀνόματί μου, ‘in Mijn Naam’. 

      Dat wil zeggen:

      1. Enerzijds, ‘van Mij’, als van een tweede Beginsel waarvan Hij uitgaat, zoals wij zojuist gezegd hebben.

      2. Anderzijds, ‘omwille van Mij’ (Gal. 4:4), aangezien Ik door Mijn verdienste en voorbede die Geest voor de Mijnen verworven heb. Hierover meer in het vervolg.

  3. De dubbele huishoudelijke weldaad van de Heilige Geest, namelijk:

    1. Zijn lering. Deze ziet op het verstand, om daaraan de kennis van tot nu toe onbekende zaken toe te brengen. Ἐκεῖνος ὑμᾶς διδάξει πάντα, ‘Die zal u alles leren’. 

      Hier wordt getekend:

      1. De Leraar: ἐκεῖνος, ‘Die’, in het mannelijke geslacht. Dit komt volgens de gewone grammaticale regel niet erg overeen met het naamwoord in het onzijdige geslacht. Daardoor wordt te kennen gegeven dat de Heilige Geest niet een accidentele* kracht van God zou zijn, maar een Persoon. En wel een zodanige Persoon aan Wie alle dingen bekend zijn, ofwel Die alwetend, dat is: Goddelijk, zou zijn. 

      2. Degenen die geleerd zouden worden: ὑμᾶς, ‘u’. Namelijk de apostelen en andere door Gods Geest gedreven mannen, echter zij niet alleen, maar allerlei uitverkorenen, ook door alle tijden van de wereld heen (Jes. 54:13; Joh. 6:45; Jer. 31:34), hoewel in een ongelijke trap en op een ongelijke manier. De eerstgenoemden zouden in een voortreffelijker en onfeilbare trap geleerd worden, en de laatstgenoemden in een lagere en mindere trap, zoveel hun althans genoeg is tot zaligheid.

      3. De lering ofwel de daad van leren: διδάξει, ‘Hij zal leren’, uitwendig door het Woord, door Hem ingegeven, en de uitwendige bediening daarvan, inwendig door de verlichting van het verstand:

        • Buitengewoon en onfeilbaar, zoals heeft plaatsgevonden in buitengewone personen, patriarchen, profeten, apostelen.

        • Gewoon, in allen die zalig zullen worden. 

        Hij zal niet alleen de waarheid, maar ook de goedheid van de leringen leren; en niet alleen door aan te raden, maar ook door te overreden, zodat zij in de waarheid wandelen. 

        Ondertussen worden in dit ene woord ‘leren’ vervangenderwijs alle huishoudelijke daden van de Heilige Geest begrepen, die vereist worden om het eeuwige leven te bewerkstelligen: besturen, vertroosten, bestraffen, vermanen en opwekken. 

      4. Datgene wat geleerd zou worden: πάντα, ‘alles’. Namelijk alles wat tot zaligheid noodzakelijk is, en niet alleen wat noodzakelijk is tot het wezen van het christendom, maar ook tot het welwezen. 

    2. Zijn indachtigmaking. Deze ziet op het geheugen, opdat de dingen die eruit ontglipt zijn, terugkomen en hun krachtdadigheid zullen oefenen. 

      Hier wordt aangetekend: 

      1. De indachtigmaking, ofwel de daad van indachtig te maken: ὑπομνήσει, ‘Hij zal het in het geheugen terugroepen’. De Vulgaat, Erasmus en anderen hebben suggeret, ‘Hij zal het u te binnen brengen’. Weliswaar niet verkeerd, zegt Beza, maar met een gevaarlijke twijfelachtigheid. Want ook van die dingen wordt gezegd dat ze suggeri, ‘te binnen gebracht worden’, die men nog niet eerder gehoord heeft. Maar hier gaat het over dingen die reeds gehoord zijn, dat die verstaan en begrepen worden, en in het geheugen teruggeroepen worden. 

        ‘Hij zal u dus niet alleen noodzakelijke en nuttige dingen voor het eerst leren, maar Hij zal u ook de dingen die u al lang gekend hebt, weer in het geheugen brengen. 

      2. De dingen die indachtig gemaakt zouden worden: πάντα ἃ εἶπον ὑμῖν, ‘alles wat Ik u gezegd heb’. Namelijk evenals Christus de leer van Mozes heeft opgehelderd, zo heeft de Heilige Geest de leer van Christus opgehelderd. Hij heeft, althans in de wezenlijke dingen, niet iets nieuws of wat daarvan vreemd of daarmee in strijd was, voorgesteld (Joh. 16:13,14; Matth. 28:19). 

Het leerstellige deel

27.3 De Heilige Geest is de derde Persoon in de hemelse huishouding 

Er is in het Goddelijke Wezen een zekere Persoon Die met de Vader en de Zoon bestaat, en van Hen op verschillende manieren onderscheiden is. Hij wordt de Heilige Geest genoemd. 

Al die zaken staan, als met de stralen van de zon geschreven, in de verklaarde tekst, waar dit van de Heilige Geest met zoveel woorden gezegd wordt. 

Dat Hij een Persoon is, wijst het woord ἐκεῖνος, ‘Die’, aan, evenals Zijn zending en Zijn personele werkingen: ‘Hij zal leren’ en ‘indachtig maken’. 

Zijn onderscheiding van Vader en Zoon leren de woorden: ‘Welken de Vader zenden zal in Mijn Naam.’ 

Dat dit in het Goddelijke Wezen plaats heeft, toont de hele context aan, wanneer die over God, over de Goddelijke Personen Vader en Zoon, en over de Goddelijke Gezant van Beiden spreekt. 

Andere Schriftplaatsen bevestigen dit (o.a. Ps. 33:6; Jes. 61:1; Matth. 28:19; 1 Joh. 5:7), en de weg om volgens de raad des vredes ’s mensen zaligheid te bewerkstelligen, schijnt dit te vereisen. Want evenals er in het Goddelijke Wezen een Vader is, Die het werk der verlossing in en door de eeuwige predestinatie getekend heeft, zo is er ook een Heilige Geest, Die de verworven verlossing toepast en de zaak voleindt en volmaakt door de wedergeboorte, de heiligmaking, enzovoort.

27.4 De Namen van de Heilige Geest 

De Naam ‘Heilige Geest’ wordt (ten minste los van elkaar) voor God gebruikt:

  • Soms wezenlijk (Joh. 4:24), omdat iedere Persoon zowel een onstoffelijk Wezen als heilig is. 

  • Soms meer bijzonder, om de Godheid van de Zoon te kennen te geven, ter onderscheiding van Zijn menselijke natuur (Rom. 1:4; 1 Petr. 3:18; Hebr. 9:14; Mark. 2:8; 1 Tim. 3:16). 

Wanneer deze Naam voor de derde Persoon gebruikt wordt, betekent hij:

  • De Persoon, zoals in de tekst. 

  • Of Zijn weldaden, zowel de gewone (Joël 2:28), als de buitengewone (Joh. 7:39; Hand. 19:2; 1 Kor. 12:9,10). Deze weldaden worden wel zorgvuldig onderscheiden van de Persoon (Hand. 2:38; Hand. 10:45; 1 Kor. 12:4,8,11), maar ze betekenen ook tevens de Persoon als hun Oorzaak. Daarom wordt hij volgens de ouden ‘zeven Geesten’ (Openb. 1:4) ofwel ‘zevenvoudige Geest’ genoemd. 

Deze Persoon wordt in het bijzonder ‘Geest’ genoemd, omdat Hij door een onuitsprekelijke ‘blazing’ bestaat. Daarom wordt Hij de ‘Geest [des] monds’ genoemd (Ps. 33:6; 2 Thess. 2:8), Wiens teken de Zaligmaker aan de discipelen geeft (Joh. 20:22).

Hij wordt ‘Heilig’ genoemd, omdat Hij krachtens Zijn ambt heiligt (Rom. 1:4). 

Er zijn ook andere Namen waarmee Hij aangeduid wordt, wanneer Hij genoemd wordt:

  • ‘Goede Geest’ (Ps. 143:10).

  • ‘Geest der aanneming tot kinderen’ (Rom. 8:15).

  • ‘Geest der genade’ (Hebr. 10:29).

  • ‘Geest der gebeden’ (Zach. 12:10).

  • ‘Geest der edelmoedigheid’, of ‘vrijmoedige Geest’ (Ps. 51:12).

  • ‘Geest der belofte’ (Ef. 1:13).

  • ‘Geest der waarheid’ (Joh. 14:17; Joh. 15:26).

  • ‘Geest der heerlijkheid’ (1 Petr. 4:14).

  • ‘Geest des levens’ (Rom. 8:2).

  • ‘Geest der dienstbaarheid’ (Rom. 8:15).

  • Voorspraak of Trooster, en meer andere overdrachtelijke namen. 

27.5 De Heilige Geest is een Persoon 

Dat de Heilige Geest een Persoon is, blijkt hieruit:

  1. Hij wordt gewoonlijk met de andere Goddelijke Personen samen opgenoemd (Matth. 28:19; 1 Joh. 5:7).

  2. Hij heeft Zich onder de gedaante van een Zelfstandigheid* ter beschouwing vertoond (Matth. 3:16; Luk. 3:22; Hand. 2:3,4).

  3. De Griekse naam πνεῦμα, ‘Geest’, die onzijdig is, wordt samengevoegd met het mannelijke voornaamwoord ἐκεῖνος, ‘Die’ (Joh. 14:26). 

  4. Van Hem wordt gezegd dat Hij ‘gezonden’ wordt en ‘komt’ (Joh. 14:26). 

  5. Alles wat personeel is, komt Hem volgens de Heilige Schrift toe en wordt Hem daarin toegeschreven:

    • Zelfstandigheid (Matth. 3:16).

    • Leven (Rom. 8:2).

    • Verstand (1 Kor. 2:10).

    • Wil (1 Kor. 12:2).

    • Personele werkingen die overal in de Heilige Schrift voorkomen: wederbaren, bekeren, heiligen, leren, vertroosten, leiden, gebieden, dienaars zenden.

  6. Er wordt gezegd dat Hij bedroefd wordt en met smart aangedaan wordt (Jes. 63:10; Ef. 4:30), evenals dat er tegen Hem gezondigd wordt (Matth. 12:32). 

    Ἀγεννησία, het ‘niet geboren te zijn’, heeft Hij inderdaad met de Vader gemeen, maar ook verschilt Hij hierin van de Vader, dat de Vader samen met het ‘niet geboren te zijn’ gegenereerd heeft, de Heilige Geest geenszins. Dus wordt Hij vooral daardoor van de Zoon onderscheiden. 

27.6 Hij is een Persoon Die van Vader en Zoon onderscheiden is 

Dat Hij een Persoon is Die van Vader en Zoon onderscheiden is, blijkt hieruit:

  1. Hij wordt als een Derde met de Twee Anderen samen opgenoemd (Matth. 28:19; 1 Joh. 5:7; 2 Kor. 13:13). 

  2. Hij wordt uitdrukkelijk een ‘Ander’ genoemd (Joh. 14:16,17), hoewel niet ‘iets anders’, ten aanzien van het Wezen, zoals Vincentius zeer terecht zegt in Commonitorium adversus haereses (Waarschuwing tegen de ketterijen): 

    In de Drie-eenheid is een Ander en een Ander, niet iets anders en iets anders. In de Zaligmaker is iets anders en iets anders, niet een Ander en een Ander. Hoe is er in de Drie-eenheid een Ander en een Ander, niet iets anders en iets anders? Omdat een Ander de Persoon van de Vader, een Ander de Persoon van de Zoon, een Ander de Persoon van de Heilige Geest is; niet een andere en een andere natuur, maar een en dezelfde natuur.

  3. In het bijzonder, Hem worden personele en kenmerkende eigenschappen toegeschreven, die aan de andere Personen onmededeelbaar zijn, namelijk:

    • De passieve ‘blazing’* ofwel ‘uitgang door blazing’. Daarom wordt Hij ‘Geest’ genoemd, en de ‘Geest Gods’, de ‘Geest Zijns [van Jehovah’s] monds’, volgens een menselijke wijze van spreken (Ps. 33:6; Job 33:4). Ten teken daarvan heeft de Zaligmaker, toen Hij de Zijnen de Heilige Geest zou meedelen, op hen geblazen en gezegd: ‘Ontvangt den Heiligen Geest’ (Joh. 20:22). Hierom geeft en zendt de Vader Hem ‘in de Naam’ van de Zoon (Joh. 15:26), en ‘door’ de Zoon (Tit. 3:6). Door deze passieve ‘blazing’ is Hij onderscheiden van de Vader, Die niet uitgaat van een Ander.

    • De bijzondere orde van bestaan. Daardoor bestaat Hij van Vader en Zoon, als van Hen uitgaand, en daarom wordt Hij als de Derde geteld in de huishouding (o.a. Matth. 28:19).

    • De bijzondere orde van werken. Daardoor werkt Hij van Vader en van Zoon, aangezien Hij werkt als van Hen uitgaand en gezonden. Daarom wordt van Hem gezegd dat Hij ‘niet van Zichzelven spreekt’, maar van Anderen ‘ontvangt’ ofwel ‘neemt’ (Joh. 16:13-15). Hierdoor is Hij onderscheiden van de twee voorgaande Personen. Want de Vader werkt van Zichzelf, maar door twee Anderen, De Zoon werkt van een Ander en door een Ander, en de Heilige Geest werkt van twee Anderen, maar door Zichzelf. 

27.7 Hij is een Goddelijke Persoon 

Dat Hij niet een geschapen, maar een Goddelijke Persoon is, mede-eeuwig en eenswezens met de Vader en de Zoon, blijkt hieruit:

  1. Niet alleen wordt Hij voortdurend met de Goddelijke Personen samengevoegd, als Eén met Hen (1 Joh. 5:7).

  2. Maar ook wordt alles wat Goddelijk is, zowel aan Hem als aan Vader en Zoon toegekend. 

Dit wordt bewezen uit Zijn Goddelijke Namen

Ten eerste worden Hem Goddelijke Namen toegeschreven. Want Hij wordt genoemd:

  • Jehovah (dit blijkt uit vergelijking van Jes. 6:9 met Hand. 28:25,26; van Ex. 17:1,7 met Ps. 95:7,8; Hebr. 3:7-9; Hebr. 4:3,7,8; van Lev. 16:2 met Hebr. 9:7,8; van Jer. 31:31 met Hebr. 10:15,16). 

  • Θεός, ‘God’ (Hand. 5:3,4; 1 Kor. 3:16,17, vgl. met 1 Kor. 6:19).

  • Κύριος, ‘Heere’ (2 Kor. 3:17). Met deze Naam vertalen de Septuagintvertalers het tetragrammaton[1]יְהוָה (Jehovāh) meestal. 
     

[1] Het Griekse woord ‘tetragrammaton’ betekent ‘vier letters’. Zo worden de vier Hebreeuwse letters van de Naam ‘Jehovah’ ook wel genoemd.

27.8 Dit wordt bewezen uit Zijn Goddelijke eigenschappen 

Ten tweede worden Hem Goddelijke eigenschappen toegeschreven, die een en hetzelfde als het Wezen zijn, zoals: 

  • Eeuwigheid (Hebr. 9:14).

  • Onmetelijkheid (Ps. 139:7).

  • Alwetendheid (1 Kor. 2:10,11). Daar wordt gezegd dat Hij ‘de diepten Gods onderzoekt’, dat is: op het allernauwkeurigst kent (vgl. Jer. 17:10,11).

  • Almacht en een onafhankelijke macht en kracht (1 Kor. 12:4,6,11; vgl. Luk. 11:20 met Matth. 12:28). 

27.9 Dit wordt bewezen uit Zijn Goddelijke werkingen 

Ten derde worden Hem Goddelijke werken toegeschreven, zoals:

  • De schepping (Gen. 1:2; Ps. 33:6).

  • Het doen van wonderwerken, de opwekking van doden (Matth. 12:28; Rom. 8:11), de gave van wonderbaarlijke gezondmaking, van krachten, talen, profetieën (1 Kor. 12:9,10). 

  • De zalving van Christus (Jes. 61:1, vgl. met Luk. 4:18).

  • De wedergeboorte ofwel de geestelijke levendmaking, vernieuwing, bekering, heiligmaking, versterking van de christenen, de onfeilbare leiding van de profeten en de apostelen in alle waarheid. 

Deze zaken zullen wij, met andere soortgelijke, elders aantonen. 

27.10 Dit wordt bewezen uit de Hem toekomende Goddelijke dienst en eer 

Ten vierde wordt Hem godsdienstige dienst en eer toegeschreven. 

Daarom worden de gelovigen ‘tempelen’ van de Heilige Geest genoemd (1 Kor. 3:16,17; 1 Kor. 6:19), aangezien zij aan Zijn dienst toegewijd zijn. 

Ook worden wij in Zijn Naam gedoopt (Matth. 28:19). 

Hij wordt aangebeden (2 Kor. 13:13; Openb. 1:4,5), hoewel minder vaak, omdat Hij veeleer onze gebeden voorzegt en vormgeeft, dan dat Hij ze ontvangt en ze in Hem eindigen. Ja, omdat Hij veeleer in ons aanroept, dat is: ons doet en leert aanroepen, dan dat Hij Zelf aangeroepen wordt. 

Hij wordt godsdienstig gehoorzaamd (Ps. 95:6, vgl. met Hebr. 3:7,9). 

Tegen Hem wordt afzonderlijk gezondigd (Matth. 12:31,32). 

27.11 Het huishoudelijke ambt van de Heilige Geest 

Wat het huishoudelijke ambt of werk van de Heilige Geest aangaat, Hij is, als het ware, de Gezant van de Drie-eenheid, om die dingen uit te voeren en te volmaken, die besloten zijn geweest. 

Daarom wordt van Hem gezegd dat Hij in de schepping ‘gezweefd’, ‘gerust’ heeft ‘op de wateren’, מְרַחֶ֖פֶת (meraḥefet), zoals een hen op eieren (Deut. 32:11, Gen. 1:2; Ps. 33:6).

Hierom wordt Hij ook de ‘Kracht’ Gods genoemd (Luk. 1:35; Rom. 15:13,19), evenals de ‘Vinger Gods’ (Luk. 11:20, vgl. met Matth. 12:28), Die de wonderwerken verrichtte (zie dezelfde teksten). 

Hij is de παράκλητος, ‘Advocaat’, van de Drie-eenheid, om de zaak van ’s mensen zaligheid, die de Vader uitgedacht en de Zoon verworven heeft, te volmaken. De Zoon neemt de zaak van de mens allermeest waar bij God (1 Tim. 2:5), door Zichzelf voor de mensen aan te bieden en te offeren (Ef. 5:2). Zo neemt de Heilige Geest de zaak van God allermeest waar bij de mens, door de mens te brengen tot het geloof in God en in de Middelaar, en door hem te heiligen en te versterken, opdat de zaligheid, voor hem bestemd door de Vader en verworven door de Zoon, hem toegepast wordt. Daarom wordt Hem de κοινωνία, ‘gemeenschap’, toegeschreven (2 Kor. 13:13). 

27.12 De daden van Zijn huishoudelijke ambt 

Dit voert de Heilige Geest vooral uit door een drieërlei werkzaamheid:

Ten eerste: leren

Ten eerste werkt de Heilige Geest door te leren (Joh. 14:26). Dit doet Hij door:

  • Leraars uit te zenden (Hand. 13:2).

  • De uitgezondenen toe te rusten met, en te voorzien van nodige gaven (Hand. 2:4).

  • Met de aldus toegerusten samen te werken (Rom. 15:19), door het te spreken Woord in te geven (2 Petr. 1:21), door met het gesprokene mee te werken door een inwendige verlichting van het verstand (Hebr. 6:4) en door een krachtdadige leiding (Ps. 143:10). 

Vanwege al die zaken wordt Hij de ‘Geest der waarheid’ genoemd (Joh. 14:17). 

27.13 Ten tweede: heilig maken 

Ten tweede werkt Hij door te heiligen, waarom Hij de ‘Heilige Geest’ genoemd wordt. Dit sluit in een ruimere betekenis in:

  • De wedergeboorte (Joh. 3:5) en de vernieuwing (Tit. 3:5), waardoor de eerste daad van het geestelijke leven aan en in de ziel toegebracht wordt. Daarom wordt de werking een ‘levendmaking’ en de Werker de ‘Geest des levens’ genoemd (Rom. 8:2).

  • De bekering, waardoor een levend gemaakte persoon gebracht wordt tot de daad* van het geloof. Daarom wordt Hij de ‘Geest des geloofs’ genoemd (2 Kor. 4:13). 

  • De heiligmaking (1 Kor. 6:11), waardoor de vruchten van het geloof verwekt worden (Gal. 5:22). 

  • De versterking in de waarheid en in de praktijk der godzaligheid (2 Kor. 1:21,22).

  • De opwekking en aansporing tot al wat goed is (Rom. 8:14), waardoor de gelovigen ijver en vurigheid van geest toegebracht wordt. Daarom wordt Hij bij ‘vuur’ en bij een ‘geweldige gedreven wind’ vergeleken (Hand. 2:2,3). 

27.14 Ten derde: vertroosten 

Ten derde werkt de Heilige Geest door te vertroosten. Daarom wordt Hij in het bijzonder παράκλητος, ‘Trooster’ genoemd. Dit gebeurt door:

  1. In en voor de gelovigen te bidden met onuitsprekelijke zuchtingen (Rom. 8:26), opdat namelijk de genade van verhoring en vertroosting God als het ware afgedwongen wordt. Het wil zeggen dat Hij tot dit doel onuitsprekelijke zuchtingen in hun harten verwekt.

  2. De gelovigen te versterken tegen de aanval van allerlei vijanden (Rom. 8:26).

  3. Hen in allerlei tegenheden te verzekeren van Gods onbeweeglijke gunst jegens hen. Daarom wordt Hij een ‘Getuige’ genoemd (1 Joh. 5:7). Hij ‘getuigt’ met onze geest (Rom. 8:15,16). Hij ‘verzegelt’ en ‘zalft’ ons als ons ‘Onderpand’ (2 Kor. 1:22,23; Ef. 4:30). Hij ‘stort de liefde Gods uit’ in onze harten (Rom. 5:5). En door dat alles brengt Hij teweeg dat wij kunnen en mogen roemen in de verdrukkingen (Rom. 5:3), en dat er in onze harten ‘vrede en blijdschap door den Heiligen Geest’ is (Rom. 14:17).

27.15 De huishoudelijke eigenschappen van de Heilige Geest 

Vanwege al die huishoudelijke werkingen en weldaden komt Hem in het bijzonder toe:

  • Heiligheid. Daarvan heeft Hij Zijn Naam.

  • Goedheid (Ps. 143:10). 

  • Genade (Hebr. 10:29; Zach. 12:10).

  • Macht en kracht. Hij is de Kracht van God, Die alles volmaakt (Luk. 1:35).

  • Heerlijkheid (1 Petr. 4:14). Hij Die de gelovigen tot een onmetelijke en eeuwige heerlijkheid leidt. 

27.16 De huishoudelijke periode van de Heilige Geest 

Er zijn ook huishoudelijke ambtstaken die, hoewel niet met uitsluiting van de andere Personen, toch op een bijzondere wijze de Heilige Geest eigen zijn, namelijk die uit Zijn bijzondere werking en uit Zijn huishoudelijke weldaden voortvloeien. 

Bovendien zijn er huishoudelijke zonden, die tegen de Heilige Geest strijden. Deze zullen wij, zo God wil, in ons praktische deel vermelden. 

De Heilige Geest heeft Zijn huishoudelijke ambtstaak wel van den beginne der wereld af (Gen. 1:2), en onder Mozes in de woestijn uitgevoerd, door Gods kerk te leiden (Jes. 63:10; Hand. 7:51,52). Maar Hij werd allermeest beloofd aan de tijden van het Nieuwe Testament (Joël 2:28; Jes. 44:3). 

Ten slotte heeft Hij Zijn opgenomen taak aanvaard, sinds het heengaan van Gods Zoon naar de hemel (Hand. 2:1-6,17), volgens de voorafgaande beloften die meermaals door de Zoon gedaan zijn (Joh. 14:16,17,26; Joh. 15:26; Joh. 16:7). 

Zijn taak zal Hij waarnemen en heerlijk uitvoeren tot aan het einde van de eeuwen. Hij zal bij de Zijnen en in hen blijven, opdat zij, sinds het vertrek van hun Zaligmaker, geen wezen gelaten zouden worden. Namelijk totdat de Zoon ‘het Koninkrijk aan ... de Vader zal overgeven’, ‘opdat God zij alles in allen’ (1 Kor. 15:24,28), ja, ook tot in eeuwigheid toe (Joh. 14:15). 

Het weerleggende deel

27.17 Eerste vraag: is de Heilige Geest een Persoon? 

Men vraagt ten eerste: is de Heilige Geest een Persoon? 

Het gevoelen van verschillende partijen

De Geestbestrijders (pneumatomachen) en de macedonianen – en in onze tijd de Engelsman Bidellus – erkenden Hem wel als een Persoon, maar alleen een geschapen persoon, namelijk de overste van de engelen. Tegen hen zullen wij in het volgende geschilpunt disputeren. 

De overige socinianen stellen dat ‘de Heilige Geest op generlei manier een Persoon genoemd kan worden, tenzij men wil stellen dat alles wat in God is, Personen zijn die van God onderscheiden zijn’. Zo spreekt Valentinus Smalcius in Refutatio disputationis Alberti Graveri, de Spiritu Sancto (Weerlegging van de disputatie van Albertus Graverus over de Heilige Geest). 

In het bijzonder stellen zij dat Hij is:

  • ‘Iets in het midden’ tussen de Schepper en het schepsel.

  • Een accidentele* kracht van God.

  • Een Goddelijk geblaas.

  • Het Evangelie.

  • Godvruchtige bewegingen in de mens.

De Cadmese broeders[1] verschillen immers onderling van mening. Afgedwaald van de waarheid, vinden zij niets waar ze hun voet op vast zullen zetten. Zie Johannes Hoornbeeck, Socinianismi Confutati (Het socinianisme weerlegd), deel 1, p. 117. 

Het gevoelen van de gereformeerden

De gereformeerden stellen daarentegen dat Hij een ware Persoon is:

  1. Met en overeenkomstig de Heilige Schrift, zoals wij in § 4 aangetoond hebben.

  2. Met de rechte rede,* want: 

    • God is een absoluut allervolmaaktst Wezen, zoals allen erkennen. Hoe kan er dan, zonder tegenstrijdigheid, toegestemd worden dat in Hem een onvolmaaktheid van afhankelijkheid is, die wezenlijk eigen is aan een accident?* Het wezen van een accident bestaat immers uit het zijn in een subject,* en het daarvan afhankelijk zijn. Bovendien is een accident vanuit zijn natuur onvolmaakter dan de zelfstandigheid.*

    • Een zeker ‘iets in het midden’ te bedenken tussen God en het schepsel, betekent een zeker ‘iets in het midden’ te bedenken tussen het afhankelijke en het Onafhankelijke, het eindige en het Oneindige, het niet-almachtige en het Almachtige – om het met één woord te zeggen: iets in het midden tussen tegenstrijdige dingen.

    • Op deze wijze zou in God iets zijn wat ten dele God, en ten dele geen God is. 

  3. Omdat de gevoelens van de tegenpartijen met elkaar in strijd zijn. Want als Hij een accidentele kracht van God, en dus in God is, hoe is Hij dan een geblaas, dat buiten God is? Hoe is Hij dan het Evangelie? 

Het algemene argument, waarmee wij in § 5 onweerlegbaar bewezen hebben dat de Heilige Geest een Persoon is, namelijk omdat Hem door de Heilige Schrift alle personele dingen toegeschreven worden, zullen wij niet herhalen. Wij zullen alleen de tegenwerpingen kort oplossen.

Antwoord op tegenwerpingen

Tegenwerping 1. Al die personele dingen komen de Heilige Geest alleen maar toe door een personificatie (prosopopoeia), bijvoorbeeld dat de Heilige Schrift ‘voorziet’, dat de wet ‘spreekt’, dat de zonde ‘verleidt’, enzovoort.

Antwoord. In een personificatie wordt mogelijk een of andere personele eigenschap toegeschreven aan iets wat geen persoon is. Maar uit geen enkel voorbeeld blijkt dat alle personele eigenschappen toegeschreven worden aan iets wat geen persoon is. Ja, het wijst op een duidelijke tegenstrijdigheid, te stellen dat iets wat alle personele eigenschappen heeft, geen eigenlijk* zo genoemde persoon zou zijn.

Tegenwerping 2. Aan Hem worden zodanige dingen toegeschreven die niet bij een persoon passen, bijvoorbeeld dat Hij gegeven en uitgestort wordt onder de mensen, dat mensen met Hem gedoopt worden, met Hem gezalfd worden, met Hem vervuld worden, en dat Hij gegeven wordt met mate.

Antwoord. 

  1. Het is niet in strijd met de natuur van een persoon dat hem sommige dingen op figuurlijke wijze toegeschreven worden. God wordt bijvoorbeeld ‘Liefde’ genoemd (1 Joh. 4:8). Van Christus wordt gezegd dat Hij ‘de Weg, en de Waarheid, en het Leven’ is (Joh. 14:6), evenals de ‘Opstanding’ en een ‘Verzoening’ (1 Joh. 2:2), en dat Hij ‘voor ons zonde gemaakt’ is (2 Kor. 5:21).

  2. Bijgevolg worden al die dingen wel van de Heilige Geest gezegd, maar alleen ten aanzien van Zijn gaven. In die zin komen de woorden ‘Geest’ en ‘Heilige Geest’ dikwijls in de Heilige Schrift voor (bijvoorbeeld in 2 Kon. 2:9; Num. 11:17; Joël 2:28; Joh. 7:39).

Tegenwerping 3. De Heilige Geest wordt niet samen opgenoemd met de andere Personen, Vader en Zoon (bijvoorbeeld in Joh. 17:3; 1 Kor. 8:6; 1 Tim. 5:21; Luk. 9:26; Joh. 8:16). 

Antwoord. Dit is niet in strijd met Zijn personaliteit. Want ook wordt er, wanneer er van de Vader en de Heilige Geest melding gemaakt wordt, soms geen melding gemaakt van de Zoon (1 Kor. 3:16). Zo wordt de Heilige Geest met de Zoon samengevoegd, zonder dat er melding gemaakt wordt van de Vader (Joh. 1:33; Rom. 9:1). Het is genoeg dat Hij, en wel niet zelden, met de andere Personen samengevoegd wordt (Matth. 28:19; 2 Kor. 13:13; 1 Joh. 5:7), hoewel dit niet altijd gebeurt, om bepaalde redenen die God bekend zijn.

Tegenwerping 4. Ook aan de wind wordt een willen toegeschreven (Joh. 3:8).

Antwoord. Maar zonder verstand en zonder alle andere personele eigenschappen die aan de Heilige Geest toegeschreven worden.

Tegenwerping 5. Ook aan accidenten* worden werkingen toegeschreven, bijvoorbeeld aan de liefde (1 Kor. 13:4-7) en aan de zonde (Rom. 7:11). 

Antwoord. 

  1. Aan de liefde en aan de zonde worden niet alle personele eigenschappen toegeschreven.

  2. De werkingen die aan de liefde en aan de zonde toegeschreven worden, zijn geen personele werkingen, zoals aan de Heilige Geest toegeschreven worden. 

Tegenwerping 6. Hij wordt een ‘kracht’ van God genoemd, waardoor God werkt (Luk. 1:35).

Antwoord. De kracht van God is:

  • Geen accidentele* kracht, die in het allervolmaaktst Wezen geen plaats kan hebben.

  • Ook geen instrumentele kracht, zodat Hij door middel daarvan de wereld geschapen zou hebben (Ps. 33:6), waarin een instrument geen plaats kan hebben. 

  • Maar een personele of huishoudelijke kracht, omdat de Vader door de Zoon en door de Heilige Geest de werken naar buiten voltooid en volmaakt, zoals wij hierboven geleerd hebben.

Tegenwerping 7. Hij wordt een geblaas genoemd (Joh. 20:22), en bij een wind en bij vuur vergeleken (Hand. 2:2,3). 

Antwoord. Hij wordt daarbij vergeleken om te kennen te geven:

  • Enerzijds Zijn personele uitgang, zoals wij hierboven gezien hebben.

  • Anderzijds Zijn huishoudelijke werking, zoals elders van Hem gezegd wordt dat Hij ‘in den wind’ geweest is (1 Kon. 19:11-13). 
     

[1] Hiermee bedoelt Van Mastricht dat ze even weinig succes zullen hebben als Cadmus of Kadmos, een figuur uit de Griekse mythologie (zie het ... register op p.*).

27.18 Tweede vraag: is de Heilige Geest een Goddelijke Persoon, van eeuwigheid eenswezens met de Vader? 

Tweede vraag: is de Heilige Geest een Goddelijke Persoon, van eeuwigheid eenswezens met de Vader? 

Het gevoelen van verschillende partijen

De tritheïsten vanouds, en de peraten, met wie Gentilis in alles overeenstemt, erkenden wel dat Hij God is, en ook van eeuwigheid. Maar zij loochenden dat Hij eenswezens is met de Vader, en zeiden dat Hij is ‘wezengemaakt’ (essentiatus) door de Vader. 

De Joden spreken verschillend over de Heilige Geest. Want nu eens zeggen zij dat Hij een kracht van God is, dan weer voortreffelijke gaven van God, dan weer heldhaftige bewegingen. Soms zeggen zij dat Hij de tegenwoordigheid van de Goddelijke majesteit in de tempel is, die zij de שֵׁכִינַה (šēchiynah) noemen. Soms zeggen zij dat Hij de laagste trap van de profetie is, door Wiens hulp en toedoen de Hagiographa, ‘Heilige Schriften’, beschreven zouden zijn. 

De macedonianen, afkomstig van Macedonius I, in het jaar 360 na Christus, meenden dat Hij een overste van de geschapen engelen, een dienaar van God en een diaken van Christus is. 

Dat gevoelen heeft de Engelsman Bidellus onlangs opnieuw uit de afgrond opgehaald. De zeer vermaarde Cloppenburg heeft hem in een afzonderlijk geschrift op de meest overtuigende manier weerlegd. 

Zijn uitvinding tracht Bidellus vooral op deze hypotheses* te gronden:

  1. Hij vooronderstelt dat ‘Heilige Geest’ en een ‘goede engel’ in de Schrift synoniemen zijn (evenals ‘onreine geest’ en ‘kwade engel’), hetzij er over gewone engelen gesproken wordt, hetzij over de archangel. Maar hij vooronderstelt dit buiten de Schrift om, waarin de Heilige Geest nooit een ‘goede engel’ genoemd wordt of de goede engelen ‘heilige geesten’ genoemd worden. 

  2. Hij vooronderstelt dat in Psalm 51:14 ר֥וּחַ נְדִיבָ֣ה (ruaḥ nediyvāh), πνεῦμα ἡγεμονικὸν, ‘vorstelijke Geest’ (volgens de Septuagint), een hoofdengel ofwel een vorst en hoofd van de geschapen engelen is. Die benaming, ר֥וּחַ נְדִיבָ֣ה (ruaḥ nediyvāh), wordt echter door de uitleggers verschillend vertaald en ook verschillend toegepast. Sommigen verstaan het van Davids edelmoedige geest, die een vorst past, of van de Heilige Geest, Die hem vrij- en edelmoedig maakte en hem versierde met een geest die paste bij de waardigheid van een vorst. Maar dat daar die spreekwijze voor een hoofdgeest onder de geschapen engelen gebruikt wordt, zal Bidellus nog moeten bewijzen. 

  3. Hij zegt dat de Zaligmaker Hem verlaagt en verkleint onder God, door Hem παράκλητον (parakletos), ‘Voorspraak’ of ‘Trooster’, te noemen, en door Hem de dienst van een Advocaat toe te schrijven. Maar dat Hij daardoor verlaagd wordt, heeft Bidellus niet bewezen en hij probeert het ook niet te bewijzen. Want daarmee wordt Zijn huishoudelijke ambt of werk te kennen gegeven, dat door Hem vrijwillig op Zich genomen is in de raad des vredes. Hierom wordt Hij misschien ר֥וּחַ נְדִיבָ֣ה (ruaḥ nediyvāh), ‘vrijwillige Geest’, genoemd (Ps. 51:14).

  4. Hij zegt dat Hij in Wezen onderscheiden wordt van God, als de ‘Geest Gods’. Maar ook dit heeft Bidellus niet bewezen en hij zal het ook nooit bewijzen. Want het woord ‘God’ wordt hier personeel gebruikt, om de Persoon van de Vader en ook van de Zoon te betekenen, zoals dikwijls in de Heilige Schrift gebeurt. 

Zolang daarom Bidellus deze vier stukken niet uit de Heilige Schrift bewezen zal hebben, zolang zal hij ook niets in zijn voordeel hebben. Hij zal ze echter nooit bewijzen. 

Maar wij hebben, met dit ene onwrikbare argument, al bewezen dat Hij een Goddelijke Persoon is, omdat al wat Goddelijk is, Hem toegeschreven wordt. 

Er rest ons dus niets meer dan dat wij de voornaamste tegenwerpingen van deze Geestbestrijder oplossen. 

Antwoord op tegenwerpingen

Bidellus wendt het volgende voor:

Tegenwerping 1. De Geest verschilt van God, als Zijn Geest.

Antwoord. Jazeker, maar niet als een Wezen van een Wezen, maar als een Persoon van een Persoon.

Tegenwerping 2. Hij Die de Geest gegeven heeft, is ‘Jehovah alleen’ (Neh. 9:6,20).

Antwoord. De zin van de woorden is: ‘Gij Jehovah drie-enig, Vader, Zoon en Heilige Geest, zijt die Jehovah alleen’, in dezelfde betekenis en bijna in dezelfde zinsconstructie die voorkomt in Deuteronomium 6:4: יְהוָֹ֥ה אֱלֹהֵ֖ינוּ יְהוָֹ֥ה אֶחָֽד (Jehovāh ʼElōhēynu Jehovāh ʼeḥād), ‘Jehovah onze God Jehovah één’. ‘Gij hebt gemaakt den hemel ... en Gij hebt Uw goeden Geest gegeven, ... op dezelfde manier als Gij ook Uw Zoon aan de wereld gegeven hebt’ (vgl. [Neh. 9:6,20;] Joh. 3:16). Bijgevolg is de hele Drie-eenheid en elke Persoon daarin, die Jehovah alleen, ὁ μόνος ἀληθινὸςΘεὸς, ‘den enigen waarachtigen God, en Jezus Christus, Dien Gij gezonden hebt’ (Joh. 17:3).

Tegenwerping 3. Degene Die niet van Zichzelf spreekt (Joh. 16:13), is geen God.

Antwoord. De Heilige Geest spreekt niet van Zichzelf, voor zover Hij niet van Zichzelf bestaat (als Persoon) maar van de Vader en Zoon. Maar het is niet zo dat Zijn Wezen niet van Zichzelf is en Hij daarom niet van Zichzelf spreekt, zoals wij in het leerstellige deel aangetoond hebben.

Tegenwerping 4. Hij hoort het van een Ander (Joh. 16:13), en wordt dus geleerd van een Ander.

Antwoord. ‘Van een ander horen’ en ‘van een ander geleerd worden’ zijn geen volstrekte synoniemen, hoewel ze naar vereis van de zaak soms een en hetzelfde zijn (zoals in Joh. 8:26-28). Het ‘horen’ van de Vader, moet daarom in de Heilige Geest op een Gode betamelijke wijze opgevat worden, voor zover het aanduidt ‘spreken van een Ander’, namelijk naar Zijn orde van bestaan en werken.

Tegenwerping 5. Hij ontvangt het van een Ander (Joh. 16:14), en is dus afhankelijk van een Ander.

Antwoord. Ook hier wordt verkeerd voorondersteld dat ‘ontvangen van een ander’ en ‘afhankelijk zijn van een ander’ synoniemen zijn. Hij ontvangt het dus van een Ander, zoals Hij bestaat en werkt van een Ander. Namelijk niet door afhankelijkheid, maar door een Hem eigen wijze van bestaan, die wij hierboven geleerd hebben. 

Dezelfde fout zit er in wat hij vervolgens voorwendt:

Tegenwerping 6. Hij wordt gezonden, en dient dus. 

Antwoord. Hoewel het soms gebeurt dat wie gezonden wordt, dient, is dit echter niet algemeen waar. En het kan niet waar zijn van Hem Wie al wat Goddelijk is, eigen is. 

Tegenwerping 7. Hij is een gave van God en dus niet de Gever van alles.

Antwoord. Iemand kan zichzelf aan iemand geven, zoals God door het verbond der genade Zichzelf aan de Zijnen geeft, wanneer Hij hun God wil zijn (Hebr. 8:10; 1 Tim. 2:6; Tit. 2:14).

Tegenwerping 8. Hij verandert van plaats (Luk. 3:21,22). 

Antwoord. Het wordt ontkend dat Hij van plaats verandert, tenzij alleen op zinnebeeldige wijze, zoals God van plaats verandert (Gen. 18:19,20). 

Tegenwerping 9. Hij bidt Christus om ten oordeel te komen (Openb. 22:17). 

Antwoord. Hij bidt uitwerkenderwijs* (zoals men dat noemt) in de gelovigen, niet vormelijkerwijs* in Zichzelf. Hoewel men ook kan zeggen dat ‘de geest en de bruid’, door een spreekwijze die men hendiadys[1] noemt, ‘de geestelijke bruid’ betekenen.

Tegenwerping 10. De gedoopten wisten zelfs niet dat er een Geest was (Hand. 19:2).

Antwoord.

  1. Al zouden zij het niet geweten hebben, is dat een bewijs dat Hij er daarom niet geweest is?

  2. Zij hebben niet de buitengewone gaven van de Geest gekend, maar wel Zijn bestaan.

Tegenwerping 11. Hij heeft een verstand dat onderscheiden is van Gods verstand, omdat Hij van Hem hoort en van Hem geleerd wordt.

Antwoord. Dit is een opgewarmde hutspot van het derde en vierde argument.

Tegenwerping 12. Hij heeft een wil die onderscheiden is van Gods wil, omdat van Hem gezegd wordt dat Hij voor de heiligen bidt ‘naar God’, dat is: naar Gods wil (Rom. 8:26,27). 

Antwoord. Behalve wat wij op de negende tegenwerping gezegd hebben, zeggen wij ook nog dat de spreekwijze κατὰΘεὸν, ‘naar God’, hier niet betekent ‘naar de wil van God’ als onderscheiden van Zijn wil. Maar ‘naar God’ betekent hetzelfde als καθὸ δεῖ, ‘gelijk het behoort’, uit vers 26. Namelijk dat de Heilige Geest voor de gelovigen de Auteur, de Voortbrenger en de Ingever is, opdat zij kunnen en zullen bidden ‘gelijk het behoort’ en, zo u wilt, ‘naar de wil van God’, maar dan dezelfde wil als Zijn wil. 

De zeer vermaarde Johann Cloppenburg heeft deze stof uitvoerig en nauwkeurig behandeld in zijn Vindiciae pro Deitate Spiritus Sancti, adversus Pneumatomachum Johan. Bidellum (Verdediging van de Godheid van de Heilige Geest, tegen de Geestbestrijder Johannes Bidellus). 
 

[1] Een ‘hendiadys’ is een stijlfiguur waarbij iets wordt aangeduid door twee zelfstandige naamwoorden aan elkaar te koppelen door ‘en’, in plaats van de gebruikelijker samenstelling bijvoeglijk plus zelfstandig naamwoord.

27.19 Derde vraag: heeft de aanbidding van de Heilige Geest grond in de Heilige Schrift? 

Derde vraag: heeft de aanbidding van de Heilige Geest grond in de Heilige Schrift? 

Het gevoelen van verschillende partijen

Omdat de socinianen de eeuwige Godheid van de Heilige Geest loochenen, worden zij genoodzaakt ook te loochenen dat de aanbidding van Hem in de Heilige Schrift grond heeft. Anders zouden wij uit de aanbidding van Hem ook Zijn Godheid kunnen besluiten. 

Hoewel de apologetische remonstranten anderszins de eeuwige Godheid van de Heilige Geest willen schijnen te erkennen, ontkennen zij echter, uit liefde tot de socinianen, dat de aanbidding van Hem grond heeft in de Heilige Schrift. 

Het gevoelen van de gereformeerden

De gereformeerden erkennen dat er in de Heilige Schrift minder vaak over de aanbidding van de Heilige Geest gesproken wordt, omdat Hij, krachtens Zijn ambt, veeleer de Oorzaak dan het Einde en Voorwerp is van de aanbidding in ons (Rom. 8:25,26; Gal. 4:6). Toch bevestigen zij dat de aanbidding van Hem fundament heeft in de Schrift, want:

  1. Volgens de inhoud van de Schrift is de Heilige Geest de eenswezende God met Vader en Zoon, zoals wij in het leerstellige deel bewezen hebben en zoals onze tegenstanders zelf toegeven. Ook wordt in diezelfde Schrift bevolen God te aanbidden (Deut. 6:13; Matth. 4:10), en het is al te ongerijmd dat de aanbidding van Degene Die waarachtig God is, in de Schrift geen bevel of voorbeeld zou hebben.

  2. Er komen ook genoeg duidelijke voorbeelden van deze aanbidding voor, in onze doop (Matth. 28:19), in de wens van Paulus (2 Kor. 13:13) en in de wens van Johannes (Openb. 1:4).

  3. Het ademt naar atheïsme om Degene Die waarlijk God is, niet te aanbidden. 

Antwoord op tegenwerpingen

De volgende tegenwerpingen hebben geen geldingskracht:

Tegenwerping 1. In 1 Johannes 1:3 wordt gezegd dat wij gemeenschap hebben met de Vader en met de Zoon, maar niet met de Heilige Geest.

Antwoord. Dit gebeurt om deze reden, dat de Heilige Geest veeleer de band en de innige en inwendige Oorzaak dan het Einde daarvan is. Ook doet dit niet de minste afbreuk aan de aanbidding van Hem.

Tegenwerping 2. Van de gelovigen wordt gezegd dat zij zijn en blijven in de Vader en in de Zoon (o.a. 1 Joh. 4:13, vgl. met 1 Joh. 2:6), maar niet in de Heilige Geest.

Antwoord.

  1. Dit doet niets toe aan de aanbidding van Hem.

  2. Dit gebeurt omdat Hij en Zijn zalving veeleer in ons is en blijft, dan wij in Hem (1 Joh. 2:20,27).

Tegenwerping 3. De Heilige Schrift spreekt minder vaak over de Heilige Geest dan over de andere Personen.

Antwoord. Dit gebeurt zowel omdat Hij gedurig spreekt in de Schrift, als omdat Hij Zich door Zijn inwendige werkingen in de zielen van de gelovigen inboezemt. Vergelijk:

  • Johannes Hoornbeeck, Socinianismi confutati (Het socinianisme weerlegd)deel 1, p. 447.

  • Henricus Alting, Theologia elenctica nova (Nieuwe weerleggende theologie), hoofdstuk 3, controverse 2. 

27.20 Vierde vraag: gaat de Heilige Geest uit van de Vader en ook van de Zoon? 

Vierde vraag: gaat de Heilige Geest uit van de Vader alleen, of van de Vader en van de Zoon? 

Het gevoelen van verschillende partijen

Weigel, met zijn geestdrijvers, stelt dat de Heilige Geest wel onder het Oude Testament uitgegaan is van de Vader alleen, maar onder het Nieuwe Testament van Vader én Zoon. Misschien omdat hij het bestaan van de Zoon onder het Oude Testament niet voldoende ronduit erkend heeft. 

De Grieken [oosterse kerk] oudtijds merkten tijdens het voorlezen van de Geloofsbelijdenis van Constantinopel uit het jaar 381 na Christus op dat er alleen maar deze woorden stonden: ‘Die van de Vader uitgaat’, en dat er door de Latijnen [westerse kerk] aan toegevoegd was: ‘... en van de Zoon.’ Niet alleen werden de openbare canons van de kerk op het eigen gezag van de Latijnen veranderd, maar ook verhief de Latijnse kerk zich boven de andere kerken tot een rechter over het geloof. Ja, zelfs wilde zij de Heilige Schrift zelf verbeteren, waaruit de woorden van de Geloofsbelijdenis genomen waren, namelijk Johannes 15:26. De Grieken hebben daaruit aanleiding genomen om geheel en al te ontkennen dat de Heilige Geest uitgaat van de Zoon, als van de Oorsprong van Zijn zelfbestaandheid* (ὑποστάσεως).

Ook is dat schisma niet opgeheven door de bepaling van het Concilie van Ferrara-Florence in het jaar 1438, dat de Heilige Geest van Vader en Zoon van eeuwigheid uitgaat, als van één Beginsel en door een enige blazing. Maar het is daardoor eerder nog groter geworden, omdat de Latijnen dit leerstuk, dat tot dat concilie toe nog niet noodzakelijk was, nu tot een noodzakelijk geloofsartikel opdrongen. 

Hier is van twee kanten gezondigd. Door de Latijnen, omdat zij aan de Geloofsbelijdenis van Constantinopel iets toegevoegd hebben en daardoor aan de Grieken het gezag van de paus indirect opdrongen. Maar ook door de Grieken, omdat zij een leerstuk dat met de Heilige Schrift overeenkwam en door de oudere kerkvaders erkend was, alleen uit afgunst en nijd tegen de Latijnse naam lichtvaardig en roekeloos verworpen hebben. 

Er zijn echter genoeg mensen die menen dat zowel de oude als vooral de latere Grieken niets anders hebben willen zeggen dan dat de Heilige Geest alleen van de Vader, door de Zoon, uitgaat. Dan zou hun gevoelen beter te dulden zijn, aangezien de Vader alles werkt door de Zoon. Ja, dan zou dit geschilstuk bijna op een woordenstrijd uitlopen. 

Het gevoelen van de gereformeerden 

Ondertussen menen de gereformeerden, met de Latijnen, dat de Heilige Geest uitgaat van de Vader en van de Zoon, en wel om deze redenen:

  1. Hij wordt genoemd:

    • Niet alleen ר֣וּחַ אֱלֹהִ֔ים (ruaḥ ʼElōhiym), de ‘Geest van Elohim’, ‘Geest van God’, dat is: van de Goddelijke Personen.

    • Maar ook in het bijzonder de ‘Geest [des] Vaders’ (Matth. 10:20), de ‘Geest [des] Zoons’ (Gal. 4:6; Rom. 8:9; Filipp. 1:19).

    Bijgevolg, evenals Hij ‘de Geest van de Vader’ is vanwege Zijn uitgang (1 Kor. 2:11), zo is Hij om diezelfde reden ook ‘de Geest van de Zoon’. 

  2. Hij wordt de Geest van de mond van de Heere Jezus genoemd (2 Thess. 2:8), evenals Hij de Geest van de mond van de Vader genoemd wordt (Ps. 33:6). 

  3. Van die ‘zuivere rivier van het water des levens, klaar als kristal’ (waaronder niets anders meer gepast verstaan kan worden dan de Heilige Geest, Jes. 44:3; Joh. 7:38; Ez. 36:25,26), wordt gezegd dat zij ‘voortkomt uit den troon Gods en des Lams’ [Openb. 22:1]. 

  4. Er wordt gezegd dat Hij gezonden wordt van de Zoon, zowel als van de Vader (Luk. 24:49; Joh. 15:26; Joh. 16:17), ja, ook in de Naam van de Zoon (Joh. 14:26), evenals andersom de Zoon Hem zendt van de Vader (Joh. 15:26), opdat men zou verstaan dat Hij van Beiden op een gelijke wijze uitgaat.

  5. Christus zegt van de Heilige Geest: ‘Hij zal het uit het Mijne nemen, en zal het u verkondigen’ (Joh. 16:14), evenals Hij van Zichzelf zegt: ‘Al wat de Vader heeft, is Mijne’ (vers 15). Wat de Heilige Geest zou verkondigen, heeft Hij immers niet ontvangen en genomen in de tijd, dus dan van eeuwigheid. En hoe van eeuwigheid, tenzij door Zijn uitgang?

  6. Als Zijn uitgang van de Zoon geloochend wordt, zal de orde van bestaan en werken in de Drie-eenheid niet weinig verstoord worden. Als namelijk de Heilige Geest op een even onmiddellijke manier als de Zoon uitgaat van de Vader, zal er nauwelijks iets zijn – behalve de generatie en de blazing – waardoor de uitgang van de Zoon en de Heilige Geest voldoende gepast van elkaar onderscheiden kunnen worden. 

Antwoord op tegenwerpingen 

Dit zijn de voornaamste argumenten waarmee de Grieken hun gevoelen trachten te bevestigen:

Tegenwerping 1. Johannes 15:26: ‘Maar wanneer de Trooster zal gekomen zijn, Dien Ik u zenden zal van den Vader, namelijk de Geest der waarheid’, ὃ παρὰ τοῦπατρὸς, ‘Die van den Vader uitgaat, Die zal van Mij getuigen.’ 

Antwoord.

  1. Omdat er geen woord staat waardoor een Persoon wordt uitgesloten, bewijst deze Schriftplaats niets meer dan dat de Heilige Geest van de Vader uitgaat. Dit wordt niet tegengesproken.

  2. Als zij niets anders bedoelen dan dat Hij uitgaat van de Vader alleen, maar door de Zoon, zo heb ik niet veel daartegen in te brengen. 

  3. Ondertussen lijkt deze Schriftplaats niet zozeer te spreken over Zijn personele uitgang, als wel over Zijn huishoudelijke uitgang, die in de tijd plaatsvindt. 

Tegenwerping 2. De Heilige Schrift zegt niets over de uitgang van de Heilige Geest van de Zoon. 

Antwoord. Hiertegen stellen wij alle argumenten die wij reeds bijgebracht hebben voor het gevoelen van de Latijnen.

Tegenwerping 3. Volgens het gevoelen van de Latijnen wordt de orde van de Personen in de Drie-eenheid niet weinig verward, en men kan misschien beter zeggen dat de Heilige Geest uitgaat van de Vader, door de Zoon, zoals de voorzetsels ἐκ, ‘uit’, διὰ, ‘door’, en εἰς, ‘tot’ (Rom. 11:36) gebruikt lijken te worden. Dit willen Basilius, Theophylactus en Johannes van Damascus, volgens het getuigenis van Bessarion in zijn geschiedbeschrijving over het Concilie van Ferrara-Florence. 

Antwoord.

  1. Ik verzet mij daar niet sterk tegen.

  2. Romeinen 11:36 lijkt echter niet te gaan over de uitgang van de Heilige Geest, laat staan te spreken over Zijn personele uitgang. Maar alleen over de voortbrenging van de schepselen door God, de onderhouding daarvan door de voorzienigheid, en de besturing daarvan tot Zijn verheerlijking. 

  3. Maar desondanks zal de orde van bestaan nauwkeurig genoeg standhouden als men stelt dat de Heilige Geest én van de Vader én van de Zoon uitgaat, wanneer men het zo zegt: 

    • De Vader gaat eenvoudig* niet uit van Iemand. 

    • De Zoon gaat uit van de Vader door een eeuwige generatie.

    • De Heilige Geest gaat uit van Beiden door een uitgang ofwel actieve ‘blazing’.* 

27.21 Vijfde vraag: leert de Heilige Geest nu nog op dezelfde manier en in dezelfde mate als oudtijds? 

Men vraagt ten vijfde: leert en leidt de Heilige Geest nu, nadat de canon van de Heilige Schrift verzegeld is, de gelovigen op dezelfde manier en in dezelfde mate als Hij oudtijds de patriarchen, de profeten, de apostelen en andere door Gods Geest gedreven mannen geleerd en geleid heeft? 

De geestdrijvers, Weigel, Sebastian Franck, Schwenkfeld, David Joris en anderen van dat soort, willen dat de Geest (zouden zij nu maar ronduit de personaliteit en het onderwijsambt van de Heilige Geest erkennen, en niet veeleer onder hun ‘geest’ hun eigen rede en het ingeven daarvan verstaan) ook nu nog, nadat de Heilige Schrift verzegeld is, de mensen leert en leidt zoals oudtijds de patriarchen, de profeten en de apostelen, door hen met ἐνθουσιασμοῦς θεοπνευγίας, ‘geestdrijverige goddelijke inblazingen’, nieuwe leer- en grondstellingen in te blazen, die verschillen van de Heilige Schrift.

Maar wij hebben die controverse al van weerskanten beredeneerd in boek 1, hoofdstuk 2, § 32. Daarom zal het nu genoeg zijn, tot voltooiing van dit weerleggende deel, dat we deze zaak hier maar met de vinger aangeroerd en de lezer daarnaar verwezen hebben. 

Het praktische deel

27.22 De eerste praktijk raadt ons aan te trachten om de Heilige Geest te verkrijgen 

Nu gaan we over tot de praktijk. Er is grote reden waarom wij met al onze inspanning moeten staan naar de ‘gemeenschap des Heiligen Geestes’ (2 Kor. 13:13), opdat wij de Heilige Geest deelachtig worden en Hem ontvangen (Hand. 19:2). 

Daartoe wordt van Gods kant vereist:

  1. Dat Hij ons om niet gegeven wordt, waarom Hij ook een ‘Gave’ van God genoemd wordt (Neh. 9:20; Joh. 14:16; Joh. 20:22; Hand. 2:38; Rom. 5:5).

  2. Dat Hij tot ons gezonden wordt van de Vader, in de Naam van de Zoon, dat is: dat Hij als het ware op het gezag, ja, uit Naam van de hele Drie-eenheid tot ons komt (Joh. 15:26). 

  3. Dat Hij over ons uitgegoten wordt (Joël 2:28), als een reinigende stroom (Jes. 44:3; Tit. 3:6). 

Om de Heilige Geest te ontvangen, wordt van onze kant vereist:

  1. Het geloof (Gal. 3:2,14; Joh. 7:39), namelijk dat geloof waardoor wij Hem aangrijpen als de ‘Geest der belofte’ (Ef. 1:13). Zulke beloften verkrijgen wij door het geloof (Gal. 3:14).

  2. Het gebed (Luk. 1:13), waarom Hij ook een ‘Geest der gebeden’ genoemd wordt (Zach. 19:10).

  3. Verwachting (Hand. 1:4).

  4. Het horen van het Woord (Hand. 10:34; 2 Kor. 3:8), en meer andere dergelijke middelen (Hand. 2:1). 

  5. Bekering van zonde (Hand. 2:38). 

  6. Een godsdienstige oefening, waardoor wij ons gedragen als tempelen van de Heilige Geest, waarin Hij lust heeft te wonen (1 Kor. 6:19). 

  7. Gehoorzaamheid, waardoor wij ons naar Zijn bewegingen en leidingen zorgvuldig richten (Rom. 8:14). 

Tot deze inspanning zal ons opwekken en aansporen:

  • De voortreffelijkheid van de Persoon, als God, eenswezens met de Vader en de Zoon, van een gelijke macht, wijsheid en goedheid. Daardoor kunnen wij ons alles van Hem beloven wat wij ons van de Vader en de Zoon beloven.

  • Het oogmerk van Zijn huishoudelijke ambt, namelijk om het werk van ’s mensen zaligheid te volmaken. Dat is: om de genade van onze Heere Jezus Christus, de liefde van de Vader en alles wat die genade en liefde kunnen doen, aan ons mee te delen (2 Kor. 13:13).

  • De overvloed en dierbaarheid van Zijn huishoudelijke werken en weldaden: wedergeboorte, besturing, onderwijzing, vertroosting.

  • Zijn volstrekte noodzakelijkheid. Zonder Hem kunnen wij zelfs niet zeggen dat Christus ‘Heere’ is (1 Kor. 12:3), en kunnen wij geen gemeenschap met Christus hebben (Rom. 8:9). 

27.23 De tweede praktijk raadt ons aan de Heilige Geest te bewaren 

Er is grote reden waarom wij, wanneer wij de Heilige Geest verkregen hebben, Hem zorgvuldig moeten bewaren en koesteren, opdat Hij niet zozeer in ons herbergt als een vreemdeling, alleen maar voor een tijd, maar opdat Hij in ons woont (Rom. 8:11), als in Zijn tempel (1 Kor. 6:19), ja, bij ons ‘blijft tot in eeuwigheid’ (Joh. 14:16). 

In hoeverre men de Geest kan verliezen

De Heilige Geest kan verloren worden, en wel geheel en voorgoed, wat Zijn algemene gaven aangaat. Dit blijkt in Saul (1 Sam. 6:14; zie ook Hebr. 6:4-6). Hij kan in zoverre ‘uitgeblust’ worden (1 Thess. 5:19). 

Men kan, wat de zaligmakende gaven aangaat, het gevoel van de tegenwoordig zijnde Heilige Geest verliezen (Ps. 119:8). Dit gebeurt in geestelijke verlatingen (Ps. 13:1). Men kan Hem verliezen wat Zijn aangename gaven betreft, die strekken tot volle verzekerdheid van het geloof, tot blijdschap, tot vrede en tot vertroosting (Ps. 51:13, vgl. met vers 14 en Ps. 30:8; Ps. 77:9,10; Ps. 88:15). Hij kan, ten aanzien van de zaligmakende vruchten, geloof, hoop en liefde, zozeer verminderd worden, dat men zou kunnen vragen: ‘Waar is uw geloof?’ (Luk. 8:25; Openb. 2:4,5; Jes. 6:13). 

Omdat dus de Heilige Geest op zovele manieren verloren kan worden (hoewel Hij niet eenvoudig* en definitief verloren kan worden), is er waarlijk grote reden dat wij ons uiterste best doen om de Heilige Geest en al Zijn vruchten te bewaren, naar het voorbeeld van David (Ps. 51:13). Het is immers de moeite wel waard om niet alleen de Heilige Geest Zelf, maar ook Zijn genadegaven; niet alleen Zijn zaligmakende, maar ook Zijn algemene gaven; niet alleen de eervolle, maar ook de aangename vruchten; en niet alleen de aanwezigheid van dit alles, maar ook het gevoel en de blijken ervan te bewaren en te koesteren. 

Middelen om de Geest te bewaren

Dit zijn de middelen om de Heilige Geest te bewaren:

  1. Een zorg wat betreft de bewegingen van de Heilige Geest in ons hart. Laten wij niet alleen daarop nauwkeurig letten en ze opmerken, zoals de bruid (Hoogl. 2:8) en Johannes (Openb. 1:10), die de tot hen sprekende stem opmerkten en zich daarheen keerden. Maar laten wij ook Hem direct gehoorzamen, de Geest horen wanneer Hij met ons twist (Gen. 6:3), en binnenlaten wanneer Hij klopt (Openb. 3:20; Hoogl. 5:3,5-7).

  2. Een gebruikmaken van de gaven van de Heilige Geest, waardoor de Heilige Geest in ons als het ware leeft (Gal. 5:25), en waardoor wij de gaven van de Geest ἀναζωπυρεῖν, ‘ontsteken’, ‘aansteken’, ‘opwekken’ (2 Tim. 1:6), want wat werkeloos blijft liggen, verdwijnt langzamerhand.

  3. Een gebruikmaken van de middelen waardoor de Heilige Geest verkregen, opgewekt en vermeerderd kan worden, zoals:

    • Het gehoor van het Woord (Hand. 10:44; 1 Petr. 1:12; Gal. 3:2). 

    • De overdenking van het Woord (Rom. 8:6).

    • Het gebed (Luk. 11:13).

    • Omgang met godvruchtigen (Ef. 4:29,30).

  4. Een ons wachten voor al die dingen waardoor de Heilige Geest uitgeblust of verdreven kan worden, zoals:

    1. Allerlei zonden die tegen beter weten en tegen het geweten begaan worden, vooral die schandelijker en zwaarder zijn dan andere, bijvoorbeeld:

      • Het overspel en de doodslag van David (Ps. 51:1,13,14).

      • Dronkenschap (Ef. 5:18).

      • Onmatige liefde tot de wereld (1 Joh. 2:15).

      • Traagheid en vadsigheid in geestelijke dingen (Rom. 12:11).

      • Lauwheid en verzadigdheid, waardoor wij berusten in de dingen die wij al verkregen hebben, en niet trachten vooruit te komen (Openb. 3:15-17).

    2. Met name die zonden waardoor wij in het bijzonder en als het ware met opzet ons tegen de Heilige Geest verzetten, zoals:

      • De Geest uitblussen (1 Thess. 5:19).

      • Hem bedroeven (Ef. 4:30).

      • Hem wederstaan (Hand. 7:51).

      • Hem verbitteren (Jes. 63:10).

      • Hem lasteren (Hebr. 10:29). 

          Over dit alles zal het verderop uitvoerig gaan. 

27.24 De derde praktijk raadt ons aan de leiding van de Heilige Geest te volgen 

Er is grote reden om op de bewegingen en leidingen van de Heilige Geest acht te geven, ze op te merken, op te volgen en gehoor te geven (Rom. 8:14), om naar de Geest te leven (Rom. 8:1) en om in de Geest te wandelen (Gal. 5:25). 

Wij verstaan onder de leiding van de Heilige Geest alle werkingen waarmee die Geest omtrent onze ziel werkzaam is, en die wij hierboven al tot drie soorten herleid hebben:

  1. Zijn leer en onderwijs: ‘Hij zal u alles leren.’ Daaraan zijn wij gehoorzaam door Hem, wanneer Hij inwendig en uitwendig leert, godsdienstig en eerbiedig te horen, en de waarheid niet in ongerechtigheid ten onder te houden (Rom. 1:18). 

  2. De heiligmaking, waardoor Hij arbeidt om:

    • Ons te wederbaren, te vernieuwen en levend te maken, als een Geest des levens (Rom. 8:2). Daarmee kunnen wij, als dood in zonden, niet meewerken (Ef. 2:1).

    • Ons te bekeren, ofwel wanneer wij levend gemaakt zijn, tot het geloof in Christus te brengen, door ons van zonde, van ellende, van de strafschuld van onze eeuwige verdoemenis en van onze natuurlijke onmacht tot het goede te overtuigen (Joh. 16:8-10). Vanwege die werkingen wordt Hij een ‘Geest der dienstbaarheid tot vreze’ genoemd (Rom. 8:15; 2 Tim. 1:7). 

    • De bekeerden krachtdadig terug te trekken van hun gebreken en hen aan te sporen tot deugd. Daarom wordt Hij bij uitnemendheid ‘Heilige Geest’ en een ‘Geest der heiligmaking’ genoemd (Rom. 1:4). 

    • De geheiligden te versterken in de betrachting van het goede (2 Kor. 1:21).

    • Hen te verzegelen en te verzekeren ‘tot den dag der verlossing’ (Ef. 4:30).

  3. De vertroosting. Hij vertroost de geheiligden in allerlei voorkomende tegenheden en tegenspoeden. Daarom draagt Hij in het bijzonder de Naam ‘Trooster’ of ‘Voorspraak’ (Joh. 14:26).

 

Nu, in al deze dingen is het onze plicht om:

  1. Nauwkeurig acht te geven op die bewegingen, zodat wanneer goede gedachten, hoedanige die ook zijn mogen, in ons hart opkomen, direct te horen en te erkennen dat het een stem is, dat het kloppingen zijn van de Heilige Geest, zoals Samuël: ‘Spreek, HEERE, Uw dienstknecht hoort’ (1 Sam. 3:10), en de bruid: ‘Dat is de stem mijns Liefsten, zie Hem, Hij komt’ (Hoogl. 2:8). 

  2. Het oogmerk van die bewegingen zorgvuldig te onderzoeken, ‘welke de mening des Geestes is’ (Rom. 8:27), namelijk waartoe die bewegingen strekken. Is het bijvoorbeeld tot erkentenis, gevoel en verfoeiing van de zonde? Of tot een godvruchtige wanhoop aan onszelf en tot bekering? Of tot het geloof? Of tot heiligmaking? Of tot vertroosting? Zodat wij met Paulus vragen: ‘Wat wilt Gij, Heere?’ (Hand. 9:6). 

  3. Aan de gekende bewegingen van de Heilige Geest bereidwillig te gehoorzamen:

    • Ons als het ware daarheen te keren, zoals Johannes (Openb. 1:12).

    • Met Zijn werkingen mee te werken.

    • Wanneer wij getrokken worden, Hem na te lopen (Hoogl. 1:4).

    • Wanneer Hij klopt, Hem open te doen (Openb. 3:20), zoals de bruid: ‘Ik zal opstaan, ik zal opendoen’; zij is opgestaan, zij heeft opengedaan (Hoogl. 5:3,5,6).

    • Wanneer Hij leidt, Hem graag te volgen, zoals Petrus (Hand. 12:8,9). 

  4. Ten minste ons uiterst te wachten dat wij de gekende en erkende bewegingen van de Heilige Geest nooit verwaarlozen, kleinachten, in de wind slaan, wat ‘de Geest uitblussen’ is (1 Thess. 5:19). Laat staan dat wij ons ertegen zouden verzetten, hetzij door redeneringen van het vlees (Gal. 1:16; 2 Kor. 10:5), hetzij door verlokkingen van de wereld, zoals Saul de bewegingen van de kwade geest door het harpspel van David verdreef (1 Sam. 16:14-16). 

27.25 De vierde praktijk raadt ons aan de natuur van de Heilige Geest te onderzoeken 

Er is grote reden dat wij de geesten onderzoeken en beproeven, of zij uit God zijn (1 Joh. 4:1; 1 Thess. 5:21). Laten wij toetsen en onderzoeken:

  • Of wij de Heilige Geest ontvangen hebben: ‘Hebt gij den Heiligen Geest ontvangen?’ (Hand. 19:2). Dat is: of wij enige goede bewegingen in ons hart gevoelen. En als wij die gevoelen, zijn het bewegingen van de Heilige Geest, of bewegingen van het natuurlijke geweten (Rom. 2:14,15), of bewegingen van een nobeler en zedelijker* natuur?

  • Als het bewegingen van de Heilige Geest zijn, hoedanige het dan zijn? Zijn het algemene bewegingen (Hebr. 6:4), of zaligmakende bewegingen, die ‘met de zaligheid gevoegd zijn’ (Hebr. 6:9). 

Dit zal ons voorspoedig duidelijk worden als wij de natuur van de Heilige Geest, die andere soortgelijke bewegingen uitsluit, nauwgezet onderzoeken, en als wij die dan vergelijken met ons hart. 

Kentekenen van de Heilige Geest

De Heilige Geest is:

  1. Een ‘Geest des levens’ (Rom. 8:1), Die ‘levend maakt’ (Joh. 6:63), zoals de tegenwoordigheid van onze geest of ziel het lichaam levend maakt (Hand. 20:10). Hierom wordt de Heilige Geest ‘Leven’ genoemd (Rom. 8:10), Die ons opwekt en levend maakt. De apostel zegt: ‘Indien de Geest Desgenen Die Jezus uit de doden opgewekt heeft, in u woont, zo zal Hij Die Christus uit de doden opgewekt heeft, ook uw sterfelijke lichamen levend maken door Zijn Geest, Die in u woont’ (Rom. 8:11).

    Als wij dus geestelijk leven in ons bespeuren, waardoor wij van onze kant voor de Geest leven (Rom. 8:12) en ‘de werkingen des lichaams doden’ (vers 13), dan worden wij zeker ‘door den Geest Gods geleid’, zodat wij ‘kinderen Gods’ zijn (vers 14). 

  2. Een ‘Geest der heiligmaking’ (Rom. 1:4). 

    Als wij dus een ernstige begeerte en ijver in ons bemerken naar heiligheid, en een verfoeiing van alle onreinheid, dan kunnen wij daaruit veilig besluiten dat wij de Heilige Geest ontvangen hebben.

  3. Een Geest van licht, van Wie alle geestelijk licht moet voortkomen. Want ‘de natuurlijke mens begrijpt niet de dingen die des Geestes Gods zijn’ (1 Kor. 2:14). 

    Als wij dus merken dat in ons verstand een nieuw licht is, waardoor wij geestelijke dingen ‘geestelijk onderscheiden’ (vers 14,15), dan ... 

  4. Een vurige en brandende Geest (Matth. 3:11; Mark. 9:49). Daarom is Hij onder de gedaante van vurige tongen meegedeeld (Hand. 2:3,4). Hij maakt degenen in wie Hij woont, ook ‘vurig van geest’ (Rom. 12:11). Overal waar Hij is, slaapt Hij niet werkeloos, maar drijft en spoort Hij aan (Rom. 8:14). 

    Als wij dus niet koud zijn, noch lauw, noch ledig en werkeloos in al wat goed is, maar vurig en ijverig, dan hebben wij het kenmerk van de Heilige Geest.

  5. De ‘Geest van Christus’ (Rom. 8:9), door Wie Christus ‘in ons leeft’ (Gal. 2:20), Die Christus verheerlijkt (Joh. 16:14), door Wie Zijn heiligheid, rechtvaardigheid, liefde, gehoorzaamheid, nederigheid, lankmoedigheid, verachting van de wereld en een hemelse wandel in ons leven en bloeien. 

    Als wij dus die dingen bij ons bespeuren, dan mogen wij vast en zeker overtuigd zijn dat wij de ‘Geest van Christus’ onfeilbaar verkregen hebben. 

  6. Dit zal ons ook bekend worden uit de vruchten van de Heilige Geest, die de apostel vermeldt in Galaten 5:23-25

27.26 De vijfde praktijk raadt ons aan ons te wachten voor de zonden tegen de Heilige Geest 

Er is grote reden om ons allerzorgvuldigst te wachten voor al die zonden die in het bijzonder de Heilige Geest tegenstaan, zoals:

  1. De Geest uitblussen, de bewegingen en leidingen van de Heilige Geest verwaarlozen en kleinachten, zoals Felix deed (Hand. 24:25). Hierover hebben wij in het voorgaande al gesproken.

  2. De Geest wederstaan (Hand. 7:51; Ps. 81:9,12,14), door ‘de waarheid in ongerechtigheid ten onder te houden’ (Rom. 1:18). Dan stoppen wij de Heilige Geest als het ware de mond, stellen wij tegenover Zijn leiding ‘het bedenken des vleses’, en leven wij ‘naar het vlees’ en ‘niet naar den Geest’ (Rom. 8:1,13). 

  3. De Geest bedroeven, door Wie wij ‘verzegeld zijn tot den dag der verlossing’ (Ef. 4:30), door datgene te doen waardoor, als het mogelijk was, de Heilige Geest bedroefd zou worden, hetzij in onszelf, hetzij in anderen. Dit gebeurt door grovere en schandelijker misdaden, onreinheid, wellustigheid, dronkenschappen en andere zonden (Ef. 4:30). En ook door zich over te geven aan die dingen waardoor de blijdschap, vrede, vertroosting, bereidwilligheid van de geest verduisterd en als het ware bedroefd kunnen worden.

  4. De Heilige Geest verbitteren (Jes. 63:10), door Zijn leidingen dikwijls te wederstaan en door tegen Hem te murmureren (Ps. 95:8-11). 

  5. De Heilige Geest liegen, zoals Ananías en Saffira (Hand. 5:3). Dit gebeurt voornamelijk door geveinsdheid en heiligschennis.

  6. De Geest der heiligheid lasteren (Hebr. 10:29), wat die grote, die onvergeeflijke zonde is tegen de Heilige Geest (Matth. 12:32), waarin de hele Drie-eenheid, Vader en Zoon, van Wie en in Wier Naam de Heilige Geest gezonden wordt en komt, ‘smaadheid aangedaan’ worden. Daartoe banen de andere bovengenoemde zonden de weg. 

Beweegredenen

Daarom moeten wij ons wachten voor al die zonden tegen de Heilige Geest, als voor het ergste wat denkbaar is, want anders zal het volgende gebeuren:

  1. Dan zal de Heilige Geest van Zijn kant ons verwaarlozen, versmaden en verachten, ons tegenstaan, ons bedroeven, ons verbitteren, namelijk door het recht van vergelding (Spr. 1:24).

  2. Hij zal ons zweren: ‘Zo zij in Mijn rust zullen ingaan!’ (Ps. 95:11). Hij zal ons verlaten, zoals Hij Saul, ja, ook zoals Hij David verlaten heeft (Ps. 51:13,14); hetzij voor een tijd, zoals David; hetzij voor eeuwig, zoals Saul. 

  3. Bovendien zullen, nadat wij de Geest uitgeblust hebben, de geest van de duivel ofwel ‘vurige pijlen des duivels’ ontstoken worden (Ef. 6:16), naar het voorbeeld van Saul (1 Sam. 16:14). Er zal een boze geest in de plaats komen, die nog ‘zeven andere geesten’ met zich neemt, erger dan hij zelf, en zo zal het laatste erger zijn dan het eerste (volgens Matth. 12:44,45). 

  4. Ook zullen wij, door het vuur van de Heilige Geest uit te blussen, voor ons het vuur van de Goddelijke verbolgenheid ontsteken (2 Kon. 22:17), door allerlei oordelen van God over ons te halen, zowel geestelijke (Openb. 2:4,5), als eeuwige, namelijk dat onuitblusbare vuur (Jes. 66:24; Mark. 9:43,46,48). 

  5. Ik zal eraan toevoegen dat door de eerste zonden tegen de Heilige Geest de weg langzamerhand gebaand wordt voor die laatste, grote en verschrikkelijke zonde, de lastering tegen de Heilige Geest, waarvan de gedachte iedereen terecht schrik en ontzetting moet aanjagen. 

Wanneer u de Geest verwaarloosd en daardoor als uitgeblust hebt, wat is er dan gemakkelijker dan:

  • Hem met uitgezochte zwakke argumenten te wederstaan? 

  • Bovendien met zwaardere en schandelijker misdaden de Heilige Geest als het ware te bedroeven?

  • Ja ook, door dat dikwijls te doen en tegen Zijn bewegingen en leidingen te murmureren, Hem te verbitteren? 

  • Verder, om die gruweldaden te bedekken, huichelarij tot een hulpmiddel te gebruiken en daardoor, met Ananías en Saffira, de Heilige Geest te liegen?

  • Door al deze misdaden voldoende voorbereid en tot de naaste trap geraakt, wat zal u dan nog terughouden om ook niet uiteindelijk deze trap te beklimmen en de Geest der heiligheid, Die uit Naam van de hele Drie-eenheid komt, te lasteren, en zo uzelf het onvermijdelijke verderf te berokkenen? 

Om dus hiervan verre te blijven, wacht u voor de eerste trap daartoe. 

27.27 De zesde praktijk raadt ons aan weg te vluchten van elke geest die de Heilige Geest vijandig is 

Er is grote reden om zorgvuldig van iedere geest weg te vluchten die de Heilige Geest vijandig is, namelijk:

  1. De geest van dwaling en van verleiding (1 Tim. 4:1), de geest van leugen, die in de mond van de valse profeten was (1 Kon. 22:22), de geest van de antichrist (1 Joh. 4:3). Met die naam wordt iedereen aangeduid, die in het stuk van de godsdienst verdraaide dingen leert, met name de geestdrijvers, die een geest geloven buiten het Woord en tegen het Woord. Daarom wordt ons bevolen ‘de geesten te beproeven’ (1 Joh. 4:1).

  2. De verkeerde geest ofwel de geest van verkeerdheid (Jes. 19:14), die de mens verblindt, zodat hij al zijn bezigheden in een verkeerde volgorde onderneemt en verricht. 

  3. De geest van deze wereld (1 Kor. 2:12), die tot wereldse wijsheid en allerlei andere wereldse dingen aanlokt en verleidt (1 Joh. 2:15,16).

  4. De geest van onreinheid (Mark. 1:23), die tegenover een reine, zuivere en rechte geest gesteld wordt (Ps. 51:12), en die de mensen in allerlei wellusten stort. 

  5. De boze, kwaadaardige geest, de satan (Matth. 12:43), bij wie ‘de macht der lucht’ is, die krachtig ‘werkt in de kinderen der ongehoorzaamheid’ (Ef. 2:2). 

Beweegredenen

Laten wij haastig wegvluchten van al die met de Heilige Geest vijandige geesten, om deze reden dat wij anders geen gemeenschap kunnen hebben met de Heilige Geest (2 Kor. 13:13). ‘Want wat mededeel heeft de gerechtigheid met de ongerechtigheid, en wat gemeenschap heeft het licht met de duisternis? En wat samenstemming heeft Christus met Belial?’ (2 Kor. 6:14,15; 1 Kor. 10:21).