Navigatie
Institutie Boek 3 - De wijze waarop de genade van Christus verkregen wordt en de vruchten

Institutie Boek 3 - De wijze waarop de genade van Christus verkregen wordt en de vruchten

Hoofdstuk 8

Kruisdragen als deel van de zelfverloochening

1 – 2: Als volgelingen van Christus moeten wij het kruis op ons nemen

8.1 Christus’ kruis en ons kruis 

Ja nog hoger moet een vroom hart opstijgen, namelijk daarheen, waar Christus Zijn discipelen roept, dat eenieder zijn kruis opneme (Matth. 16:24). Want allen, die de Heere heeft aangenomen en de gemeenschap van de Zijnen waardig gekeurd heeft, moeten zich voorbereiden tot een hard, inspannend, onrustig en met zeer vele en verschillende soorten van rampen vervuld leven. Zo is het de wil des hemelsen Vaders de Zijnen op zulk een wijze te oefenen, om een gewisse proef van hen te nemen. Begonnen bij Christus Zijn Eniggeborene, gaat Hij ten opzichte van al Zijn kinderen met deze orde door. Want ofschoon Hij een Zoon was, geliefd boven anderen, en in Wie het hart des Vaders rustte, zien wij toch, dat Hij niet toegeeflijk en zacht behandeld is: zodat men naar waarheid kan zeggen, dat Hij niet alleen door een voortdurend kruis geoefend is, zolang Hij op aarde gewoond heeft, maar dat Zijn gehele leven niets anders geweest is dan de betoning van een voortdurend kruis. De oorzaak daarvan wijst de apostel aan (Hebr. 5:8), namelijk, dat Hij gehoorzaamheid moest leren, uit hetgeen Hij geleden heeft. Waarom zouden wij dan onszelf uitzonderen van die voorwaarde, welke Christus, ons Hoofd, heeft moeten aanvaarden; vooral daar Hij die om onzentwil aanvaard heeft, opdat Hij ons in Zichzelf een voorbeeld van lijdzaamheid zou tonen? Daarom leert de apostel, dat voor alle kinderen Gods dit als doel vastgesteld is, dat zij aan Hem gelijkvormig worden (Rom. 8:29). En daaruit komt ook een aanmerkelijke vertroosting tot ons, namelijk deze, dat wij in harde en moeilijke omstandigheden, die geacht worden als tegenspoeden en rampen, deelhebben aan het lijden van Christus; opdat wij, evenals Hij uit de doolhof van alle rampen tot de hemelse heerlijkheid is ingegaan, zo tot diezelfde heerlijkheid door verschillende verdrukkingen heen, geleid worden. Want zo spreekt Paulus zelf elders (Fil. 3:10), zeggende, dat wanneer wij leren de gemeenschap aan Zijn lijden, wij tevens leren kennen de kracht Zijner opstanding; en wanneer wij gelijkvormig gemaakt worden aan Zijn dood, wij zo voorbereid worden tot de gemeenschap van de heerlijke opstanding. Van welk een kracht kan dit zijn tot het verzachten van alle bitterheid des kruises, dat, hoe meer wij gedrukt worden door tegenspoeden, onze gemeenschap met Christus des te vaster versterkt wordt. En door de gemeenschap met Hem wordt het lijden voor ons niet alleen gezegend, maar brengt het ook veel hulp aan tot het bevorderen van onze zaligheid.

8.2 Het kruis brengt ons ertoe al ons vertrouwen in Gods macht te stellen 

Hierbij komt nog, dat onze Heere het opnemen en dragen van het kruis slechts nodig gehad heeft om aan de Vader Zijn gehoorzaamheid te betuigen en te bewijzen; maar voor ons is het om vele redenen nodig onder een voortdurend kruis te leven. In de eerste plaats (gelijk wij van nature al te zeer geneigd zijn om alles aan ons vlees toe te kennen) stellen wij, indien onze zwakheid ons niet als met het oog wordt aangewezen, licht onze kracht boven de rechte maat, en twijfelen er niet aan of zij zal, wat er ook gebeure, tegenover alle moeilijkheden onverbrekelijk en onoverwinnelijk zijn. Daardoor komen wij tot een dwaas en ijdel vertrouwen des vleses; en daarop bouwend betonen wij een halsstarrige trots tegenover God Zelf, even alsof onze eigen vermogens, zonder Zijn genade, voldoende waren. Deze aanmatiging kan God niet beter breken, dan doordat Hij door de ondervinding ons aantoont, aan hoe grote zwakheid niet alleen, maar ook aan hoe grote broosheid wij lijden. Dus teistert Hij ons of met schande, of armoede, of verlies van dierbaren, of ziekte, of andere rampen, tot het dragen van welke wij verre van in staat zijn, zodat we daaronder, voor zover het van ons afhangt, weldra bezwijken. Zo vernederd, leren wij Zijn kracht inroepen, die ons alleen onder het gewicht der verdrukkingen staande doet blijven. Ja zelfs de allerheiligsten, ook al weten ze, dat ze staan door Gods genade en niet door eigen krachten, zijn toch meer dan recht is gerust omtrent hun eigen kracht en standvastigheid, tenzij Hij hen door de beproeving des kruises tot een diepere zelfkennis brengt. Deze zorgeloosheid heeft ook David beslopen (Ps. 30:7): "Ik zeide," zegt hij, "in mijn gerustheid, ik zal niet wankelen in eeuwigheid. Gij HEERE, Gij hadt in Uw goedgunstigheid voor mijn berg kracht vastgezet: Gij verbergdet Uw aangezicht, en ik werd verschrikt." Want hij erkent, dat in voorspoed door zorgeloosheid zijn zinnen verlamd waren, zodat hij, met terzijdestelling van de genade Gods, waarvan hij afhankelijk had moeten zijn, op zichzelf steunde, en zich een voortdurend standhouden beloofde. Indien dit een zo groot profeet overkomen is, wie van ons zou dan niet vrezen, opdat hij zich ervoor zou hoeden? Dat ze dus in voorspoed zichzelf vleiden met een gedachte van grotere standvastigheid en lijdzaamheid, daarvan leren ze, wanneer ze door tegenspoed vernederd zijn, dat het veinzerij geweest is. Wanneer de gelovigen, zeg ik, door zulke bewijzen herinnerd zijn aan hun ziekten, maken zij vordering tot nederigheid, zodat ze, na het boze vertrouwen op het vlees afgelegd te hebben, zich begeven tot Gods genade. En wanneer ze zich daartoe begeven hebben, ervaren ze de tegenwoordigheid van Gods kracht, waarin genoeg en meer dan genoeg hulp gelegen is.

3 – 6: Het kruis is nodig om ons geduld en gehoorzaamheid te leren

8.3 Het kruis laat ons Gods getrouwheid ervaren en geeft ons hoop voor de toekomst 

En dit is het, wat Paulus leert, dat door de verdrukkingen lijdzaamheid gewerkt wordt en door de lijdzaamheid bevinding (Rom. 5:3). Want dat God beloofd heeft, dat Hij de gelovigen zal bijstaan in verdrukkingen, daarvan gevoelen ze, dat het waar is, wanneer ze, door Zijn hand gesteund, met lijdzaamheid standhouden, wat ze door eigen krachten geenszins zouden kunnen. De lijdzaamheid schenkt dus de heiligen deze ondervinding, dat God de hulp, die Hij beloofd heeft, metterdaad betoont, wanneer het nodig is. Daardoor wordt ook hun hoop versterkt, want het zou een blijk van al te grote ondankbaarheid zijn, wanneer ze voor de toekomst niet de waarheid Gods verwachtten, wier standvastigheid en kracht zij ervaren hebben. Nu zien wij, hoeveel goede dingen in onderlinge samenhang uit het kruis ontstaan. Want het werpt die gedachte, die we ten onrechte koesteren van onze eigen kracht, weg, ontdekt onze veinzerij, die ons vermaak schenkt en drijft ons verderfelijk vertrouwen op het vlees uit. En nadat wij zo vernederd zijn, leert het ons steunen op God alleen; en daardoor komt het, dat wij niet onderdrukt worden en niet bezwijken. En op de overwinning volgt de hoop, en wel aangezien de Heere door te volbrengen wat Hij beloofd heeft, Zijn waarheid voor de toekomst bevestigt. Voorzeker, ook al waren dit de enige redenen, dan blijkt toch, hoe noodzakelijk voor ons de oefening van het kruis is. Immers het is van niet geringe betekenis, dat uw blinde eigenliefde afgewist wordt, opdat ge u terdege bewust zoudt zijn van uw zwakheid, dat gij onder de indruk komt van het besef van uw eigen zwakheid, opdat gij uzelf leert wantrouwen; dat gij uzelf wantrouwt, opdat gij uw vertrouwen op God leert stellen; dat gij met het vertrouwen uws harten op God steunt, opdat gij, bouwend op Zijn hulp, ten einde toe onoverwonnen moogt volharden; dat gij u vestigt op Zijn genade, opdat gij moogt inzien, dat Hij waarachtig is in Zijn belofte; dat gij de zekerheid van Zijn beloften duidelijk hebt leren kennen, opdat uw hoop daardoor versterkt worde.

8.4 Het kruis oefent ons in geduld en gehoorzaamheid 

Ook een andere bedoeling heeft de Heere met het treffen der Zijnen, namelijk om hun lijdzaamheid te beproeven en hen te onderwijzen tot gehoorzaamheid. Weliswaar kunnen ze Hem geen gehoorzaamheid bewijzen, dan die, welke Hij Zelf hun gegeven heeft, maar zo behaagt het Hem door voortreffelijke bewijzen bekend en duidelijk te maken de genadegaven, die Hij de heiligen geschonken heeft, opdat die niet in hun binnenste werkeloos verborgen zouden blijven. Wanneer Hij dus de deugd der lijdzaamheid en de standvastigheid, waarmede Hij Zijn dienaren heeft toegerust, aan de dag brengt, wordt er gezegd, dat Hij hun lijdzaamheid beproeft. Vanhier komen die uitdrukkingen, dat God Abraham beproefd heeft en zijn vroomheid bewezen bevonden heeft, daardoor dat hij niet geweigerd had zijn eigen en enige zoon te offeren (Gen. 22:1,12). Daarom leert Petrus (1 Petrus 1:7), dat ons geloof door verdrukkingen beproefd wordt, evenals het goud in de oven door het vuur wordt onderzocht. En wie zou kunnen zeggen, dat het niet nuttig is, dat de zeer voortreffelijke gave der lijdzaamheid, die de gelovige van zijn God ontvangt, ten gebruik tevoorschijn wordt gehaald om zeker en duidelijk te worden? Immers anders zullen de mensen haar nooit naar verdienste waarderen. Indien God, opdat de deugden, die Hij Zijn gelovigen geschonken heeft, niet in het duister verborgen blijven, ja onnut ter neer liggen en te gronde gaan, er goed aan doet, dat Hij stof verleent om ze op te wekken, hebben de verdrukkingen der heiligen, zonder welke hun lijdzaamheid er niet zou zijn, een zeer goede reden. Ook tot gehoorzaamheid worden zij door het kruis onderwezen, zeg ik; want zo leren zij niet naar hun eigen wens, maar naar Gods wil te leven. Voorzeker, wanneer hun alles naar hun eigen wens ging, zouden ze niet weten, wat het is God te volgen. En Seneca vermeldt, dat dit een oud spreekwoord was, wanneer men iemand aanspoorde tot het verdragen van de tegenspoed: "Volg God." Waarmede men te kennen gaf, dat de mens dan eerst komt onder Gods juk, wanneer hij zijn hand en rug aan Gods gesel aanbiedt. En indien het zeer billijk is, dat wij ons in alles gehoorzaam betonen aan de hemelse Vader, dan mogen wij er zeker niets tegen hebben, dat Hij ons op alle manieren eraan gewent Hem gehoorzaamheid te betonen.

8.5 Het kruis als medicijn 

Toch zien wij nog niet in, hoe noodzakelijk voor ons deze gehoorzaamheid is, indien wij niet tegelijkertijd bedenken, hoe groot de losbandigheid van ons vlees is om Gods juk van ons te werpen, zodra ons vlees een weinig zachter en toegeeflijker behandeld wordt. Want dan gaat het er geheel mee, als met weerbarstige paarden, die, wanneer ze enige dagen zonder arbeid te verrichten gemest worden, daarna vanwege hun wildheid niet getemd kunnen worden, en hun berijder niet dulden, ook al gehoorzaamden ze vroeger aan zijn besturing. En geheel en al is in ons voortdurend aanwezig datgene, wat, gelijk God klaagt (Deut. 21:15) in het Israëlitische volk was, dat wij, vet geworden en met vet overdekt, achteruitslaan tegen Hem, Die ons gevoed heeft en heeft doen opgroeien. De weldadigheid Gods moest ons wel verlokken tot het overleggen en beminnen Zijner goedheid; maar daar onze boosaardigheid zo groot is, dat wij veeleer voortdurend door Zijn goedertierenheid bedorven worden, is het meer dan noodzakelijk, dat wij door enige tucht in de band gehouden worden, opdat wij tot zulk een lichtvaardigheid niet komen. Zo komt de Heere Zelf, naar dat Hij ziet, dat nuttig is, ons tegen en temt en beteugelt de overmoed van ons vlees door middel van het kruis, opdat wij niet door bovenmatige overvloed van rijkdommen verwilderen, opdat wij niet, door eer in de hoogte gestoken, ons verhovaardigen, en opdat wij niet, opgeblazen vanwege de overige goederen van geest, lichaam of fortuin, overmoedig worden. En dit doet de Heere op verschillende wijzen, namelijk zoveel voor eenieder heilzaam is. Immers wij lijden niet allen aan dezelfde ziekten even ernstig, en hebben ook niet allen een even moeilijke genezing nodig. Ten gevolge daarvan kan men zien, hoe de een door deze, de ander door die soort van kruis geoefend wordt. En hoewel de hemelse Geneesheer de ene zachter behandelt, de andere met scherper middelen geneest, terwijl Hij voor aller gezondheid wil zorgen, laat Hij toch niemand vrij en onaangetast voorbijgaan; want Hij weet, dat allen tot de laatste toe ziek zijn.

8.6 Het kruis als vaderlijke kastijding 

Daar komt bij, dat de aller goedertierenste Vader het nodig acht niet alleen onze zwakheid te voorkomen, maar ook de vroegere zonden dikwijls te straffen, opdat Hij ons in een passende gehoorzaamheid jegens Zich houde. Daarom moet, zo dikwijls als wij getroffen worden, terstond de herinnering aan ons vroegere leven ons in de geest komen. Zo zullen wij zonder twijfel bevinden, dat wij iets bedreven hebben, dat een dergelijke kastijding verdiende. Maar toch moet de vermaning tot lijdzaamheid niet voornamelijk ontleend worden aan de bekentenis der zonde. Want de Schrift levert een veel betere overweging, wanneer ze zegt, dat wij door tegenspoed van de Heere getuchtigd worden, opdat wij niet met deze wereld veroordeeld worden (1 Kor. 11:32). Dus moeten wij ook te midden van de bitterheid der verdrukkingen de barmhartigheid en de goedgunstigheid van onze Vader jegens ons erkennen, daar Hij zelfs dan niet ophoudt onze zaligheid te bevorderen. Want Hij tuchtigt ons niet om ons te verderven of te doden, maar veeleer om ons te bevrijden van de veroordeling der wereld. Die gedachte zal ons leiden tot datgene, wat de Schrift elders leert (Spr. 3:11): "Mijn zoon, verwerp de tucht des HEEREN niet, en wees niet verdrietig wanneer ge door Hem gekastijd wordt; want de HEERE kastijdt degenen, die Hij liefheeft, ja, gelijk een vader zijn zoon omhelst." Wanneer wij de roede des Vaders waarnemen, behoren wij dan niet veeleer ons gehoorzame en leerzame kinderen te betonen, dan door hardnekkigheid de goddelozen na te volgen, die in boze daden zijn verhard? God verderft ons, tenzij Hij ons, wanneer wij van Hem zijn afgeweken, terugroept. Zodat Hij terecht zegt (Hebr. 12:8), dat wij bastaarden zijn en geen zonen, wanneer wij zonder kastijding zijn. Wij zijn dus zeer verkeerd, indien wij Hem niet kunnen verdragen, wanneer Hij ons Zijn goedertierenheid betoont en de zorg, die Hij heeft voor onze zaligheid. De Schrift leert, dat dit het onderscheid is tussen ongelovigen en gelovigen, dat de eerste, als slaven van een verouderde en telkens weer oplevende slechtheid, door de geselingen steeds slechter en hardnekkiger worden; maar dat de gelovigen, als zonen, die toegerust zijn met adeldom, daardoor vordering maken tot boetvaardigheid. Nu moet ge kiezen tot wie van beiden gij het liefst wilt behoren. Maar daar hierover elders gesproken is, vind ik het voldoende, dat ik het in 't kort aangeroerd heb, en zal hier thans mee eindigen.

7 – 8: Dragen van het kruis in vervolging en andere rampspoed

8.7 Lijden voor een rechtvaardige zaak 

Verder ligt daarin een bijzondere vertroosting, wanneer wij om de gerechtigheid vervolging lijden. Want dan moet ons in de gedachte komen, hoe grote eer de Heere ons waardig keurt, dat Hij ons zo siert met het bijzondere kenmerk van Zijn krijgsdienst. Ik zeg, dat vervolging lijden om der gerechtigheid wil niet alleen zij, die om de verdediging van het Evangelie, maar ook zij, die om iedere bescherming der gerechtigheid moeite ondervinden. Hetzij dus dat wij bij de verdediging van de waarheid Gods tegen de leugens van Satan, hetzij bij het beschermen van goeden en onschuldigen tegen de ongerechtigheden der bozen, moeten vallen in de ergernissen en de haat der wereld, ten gevolge waarvan of ons leven, of onze bezittingen, of onze eer met gevaar bedreigd wordt: laat het ons niet zwaar vallen of lastig om ons in zoverre aan God ten dienste te stellen, of laat ons niet menen, dat wij ongelukkig zijn in die dingen, waarin Hij Zelf met Zijn mond ons zalig gesproken heeft (Matth. 5:10). De armoede is wel, op zichzelf beschouwd, een ellende; evenzo ballingschap, verachting, gevangenis, smaad; de dood eindelijk zelf is de uiterste van alle rampen. Maar wanneer de gunst van onze God tot ons komt, is er niets van dat alles, wat voor ons niet verandert in geluk. Laat ons dus liever tevreden zijn met het getuigenis van Christus, dan met de valse beoordeling des vleses. Zo zal het geschieden, dat wij naar het voorbeeld der apostelen ons verheugen (Hand. 5:41), zo dikwijls als Hij ons waardig zal achten om voor Zijn naam smaadheid te lijden. Immers, indien wij onschuldig en met een goed geweten door de misdaad der goddelozen van onze goederen beroofd worden, worden wij wel bij de mensen tot armoede gebracht, maar aldus groeit de ware rijkdom bij God in de hemel voor ons aan; indien wij uit ons huis gestoten worden, worden wij des te inniger in Gods gezin opgenomen; indien wij gekweld en veracht worden, schieten wij des te steviger wortel in Christus; indien wij met smaad en schande worden gemerkt, des te heerlijker plaats nemen wij in het Koninkrijk Gods in; indien wij gedood worden, wordt ons zo de toegang geopend tot het gelukzalige leven. Wij moeten ons schamen om de dingen, waarvoor de Heere een zo grote prijs heeft vastgesteld, van minder waarde te achten dan de schaduwachtige en vergankelijke verlokkingen van het tegenwoordige leven.

8.8 Als een christen onder het kruis lijdt, vindt hij vertroosting bij God 

Daar dus de Schrift door deze en dergelijke vermaningen de smaadheden en rampen, die we ter wille van de verdediging der gerechtigheid lijden, overvloedig verzacht, zijn wij al te ondankbaar, als wij ze niet gaarne en blijmoedig uit de hand des Heeren aanvaarden. Vooral daar deze soort van kruis de gelovigen het meest eigen is, waardoor Christus in ons wil verheerlijkt worden, gelijk ook Petrus leert (1 Petrus 4:11). En omdat het voor edele naturen bitterder is smaad te lijden dan honderd doden, vermaant Paulus met name, dat ons niet alleen vervolgingen te wachten staan, maar ook smaadheden, omdat wij hopen op de levende God (1 Tim. 4:10). Gelijk hij ons elders beveelt naar zijn voorbeeld te wandelen door kwaad gerucht en goed gerucht (2 Kor. 6:8). Maar er wordt van ons niet zulk een blijmoedigheid geëist, dat die alle gevoel van bitterheid en smart wegneemt. Want er zou geen lijdzaamheid der heiligen in het kruis zijn, wanneer ze niet door smart gekweld en door moeilijkheden beangstigd werden. Indien er in de armoede geen bitterheid, in ziekten geen kwelling, in smaad geen pijn, in de dood geen siddering was, wat voor een kracht of zelfbeheersing zou er dan in gelegen zijn, die kwade dingen kalm te verdragen? Maar daar ieder van die door zijn ingeboren bitterheid ons aller gemoederen van nature kwelt, openbaart de kracht van een gelovige zich daarin, als hij, door het gevoel van zulk een bitterheid aangetast, ook al lijdt hij nog zo zwaar, toch zich krachtig verzet en zich ontworstelt. Daarin vertoont zich zijn lijdzaamheid, indien hij, heftig geprikkeld, toch door de vrees Gods in toom gehouden wordt, dat hij niet uitbreekt tot enige onmatigheid; en daarin schittert zijn opgewektheid, wanneer hij, gewond door droefheid en smart, in de geestelijke vertroosting Gods rust vindt.

9 – 11: De christen draagt het lijden al door God gezonden, maar zonder stoïcijnse ongevoeligheid

8.9 Anders dan de stoïcijnen geeft een christen uiting aan zijn pijn en verdriet 

Deze strijd, die de gelovigen tegen het natuurlijk gevoel van smart aanbinden, wanneer ze zich toeleggen op lijdzaamheid en matigheid, heeft Paulus keurig beschreven met deze woorden (2 Kor. 4:8): "In alles worden wij verdrukt, doch niet benauwd; wij zijn in nood, maar niet van hulp verstoken; wij lijden verdrukking, maar worden daarin niet verlaten; wij worden nedergeworpen, maar niet verdorven." Ge ziet, dat het kruis geduldig dragen niet betekent geheel en al ongevoelig worden en van alle gevoel van smart beroofd worden, zoals de Stoïcijnen oudtijds dwaselijk als een fier man beschreven hebben hem, die, zijn menselijkheid afgelegd hebbende, in tegenspoed evenzo gestemd is als in voorspoed en in droeve omstandigheden evenzo als in blijde; ja, die gelijk een steen door niets bewogen wordt. En wat hebben ze met die hoge wijsheid bereikt? Wel, zij hebben een beeld van lijdzaamheid geschilderd, dat nooit onder de mensen gevonden is, en ook niet bestaan kan. Ja zelfs, daar ze een al te nauwkeurige en scherp afgebakende lijdzaamheid willen hebben, hebben ze haar kracht uit het menselijk leven weggenomen. Ook nu zijn er onder de Christenen nieuwe Stoïcijnen, die niet alleen het zuchten en wenen, maar ook het bedroefd en bekommerd zijn voor zonde houden. En deze wonderlijke opvattingen komen meest voort van mensen, die een werkeloos leven hebben, die, zich meer oefenend door denken dan door werken, niets kunnen dan dergelijke wonderlijke leringen voortbrengen. Maar wij hebben niets te maken met die ijzeren wijsbegeerte, welke onze Meester en Heer niet slechts door Zijn woord, maar ook door Zijn voorbeeld veroordeeld heeft. Want Hij heeft gezucht en geweend om Zijn eigen en andere rampen, en Zijn leerlingen niet anders geleerd. "De wereld," zegt Hij (Joh. 16:20), "zal zich verblijden; maar gij zult bedroefd zijn en wenen." En opdat niemand dit voor zonde zou houden, heeft Hij in het openbaar hen zalig gesproken, die treuren (Matth. 5:4). En dat is geen wonder. Want indien alle tranen afgekeurd worden, wat moeten wij dan oordelen over de Heere Zelf, uit Wiens lichaam bloedige tranen gedroppeld zijn (Luk. 22:44) ? Indien elke vrees gekenmerkt wordt als blijk van ongeloof, hoe zullen wij dan die siddering beschouwen, waardoor Hij, naar we lezen, niet weinig terneergeslagen is geweest? Indien alle droefheid mishaagt, hoe zal het ons dan behagen, dat Hij bekent, dat Zijn ziel bedroefd is tot de dood toe (Matth. 28:38)?

8.10 Echte smart en echte volharding botsen met elkaar 

Dit heb ik willen zeggen met het doel om vrome gemoederen van wanhoop af te houden, opdat ze niet het streven naar lijdzaamheid terstond daarom laten varen, omdat ze de natuurlijke aandoening van smart niet van zich kunnen doen. Dat moet hun overkomen, die van lijdzaamheid ongevoeligheid en van een krachtig en standvastig man een blok hout maken. Want de Schrift prijst de heiligen vanwege hun vermogen om te verdragen, wanneer ze zo door de hardheid der rampen aangetast worden, dat ze niet worden gebroken of bezwijken, wanneer ze zo door bitterheid worden gewond, dat ze tegelijkertijd overgoten worden met een geestelijke blijdschap; wanneer ze zo door angst gedrukt worden, dat ze door Gods vertroosting opgebeurd, weer adem scheppen. Intussen bevindt zich in hun harten die tweestrijd, dat hun natuurlijk gevoel de dingen, die het gevoelt als tegen zich ingaande, ontvlucht en vreest; maar dat hun vrome gezindheid ook te midden van deze moeilijkheden streeft naar de gehoorzaamheid aan de wil Gods. Deze tweestrijd heeft de Heere uitgedrukt, toen Hij zo sprak tot Petrus (Joh. 21:18): "Toen gij jonger waart, gorddet gij u zelf, en wandeldet, alwaar gij wildet; maar wanneer gij oud zult geworden zijn, zal een ander u gorden, en brengen, waar gij niet wilt." Het is zeker niet waarschijnlijk, dat Petrus, toen hij door de dood God verheerlijken moest, onwillig en tegenstrevend daartoe gesleurd is, want dan zou zijn martelaarschap weinig lof verdienen. Maar ook al gehoorzaamde hij met de grootste vurigheid des harten aan Gods ordinantie, zo werd hij toch, omdat hij zijn menselijkheid niet had afgelegd, door tweeërlei wil uiteengerukt. Want toen hij die wrede dood, die hij ondergaan zou, op zichzelf overwoog, zou hij gaarne, door de gruwelijkheid daarvan verschrikt, ontvlucht zijn. Maar toen hem aan de andere kant in de gedachte kwam, dat hij door Gods bevel tot die dood geroepen werd, overwon en vertrad hij die vrees, en onderging hem gaarne, ja zelfs met blijmoedigheid. Hierop moeten wij ons dus toeleggen, indien wij Christus' discipelen willen zijn, dat onze harten vervuld worden met een zo grote eerbied en gehoorzaamheid jegens God, dat die alle daartegen strijdende neigingen kunnen bedwingen en onderwerpen aan Zijn ordinantie. Zo zal het geschieden, dat, door welke soort van kruis wij ook gekweld worden, wij ook in de grootste benauwdheden der ziel standvastig de lijdzaamheid behouden. Want de tegenspoeden zelf zullen hun scherpte hebben, waardoor wij worden gekweld. Zo zullen wij, getroffen door ziekte, zuchten en verontrust worden en gezondheid begeren; zo zullen wij, gedrukt door armoede door de prikkels der bekommerdheid en droefheid worden gewond; zo zullen wij door de smart van smaad, verachting en onrecht worden geslagen; zo zullen wij bij de dood van de onzen de aan de natuur verschuldigde tranen betalen. Maar dit zal altijd het slot zijn: Maar de Heere heeft het zo gewild, laat ons dus Zijn wil volgen. Ja zelfs te midden van de pijn der smart, van zuchtingen en tranen, moet deze gedachte opkomen, opdat ze het gemoed ertoe moge neigen, dat het juist datgene blijmoedig draagt, waardoor het zulke aandoeningen ondergaat.

8.11 Geduldige volharding in tegenspoed volgens de filosofische en de christelijke opvatting. 

En aangezien wij de voornaamste reden om het kruis te dragen genomen hebben uit de beschouwing van de wil Gods, moeten wij met weinige woorden het onderscheid vaststellen tussen de wijsgerige en de Christelijke lijdzaamheid. Ongetwijfeld zijn zeer weinigen van de wijsgeren tot dat inzicht opgeklommen, dat ze begrepen, dat wij door de hand Gods door de verdrukkingen geoefend worden, en van oordeel waren, dat God in dit opzicht gehoorzaamd moet worden. Maar zelfs ook die brengen geen andere reden aan, dan deze, dat het noodzakelijk zo moet. Maar wat betekent dat anders dan dat men moet wijken voor God, omdat men tevergeefs zich inspant om tegen Hem te strijden? Want indien wij God slechts gehoorzamen, omdat het moet, zullen wij ophouden te gehoorzamen, wanneer we eraan kunnen ontkomen. Maar de Schrift beveelt op iets geheel anders in Gods wil te letten, namelijk in de eerste plaats op Zijn rechtvaardigheid en billijkheid en vervolgens op de zorg voor onze zaligheid. Dus zijn de Christelijke opwekkingen tot lijdzaamheid van de volgende aard. Hetzij armoede, hetzij ballingschap, hetzij gevangenschap, hetzij smaad, hetzij ziekte, hetzij verlies van dierbaren, hetzij iets anders dergelijks ons kwelt, wij moeten bedenken, dat niets van die dingen ons overkomt zonder de wil en de voorzienigheid Gods, en verder, dat Hij niets doet zonder een zeer rechtvaardige besturing. Immers, verdienen onze ontelbare, dagelijkse zonden niet ernstiger en met zwaarder roeden gekastijd te worden, dan die zijn, waarmede wij door Zijn zachtmoedigheid geslagen worden? Is het niet volkomen billijk, dat ons vlees getemd en als het ware aan het juk gewend wordt, opdat het niet in overeenstemming met zijn aard naar willekeur woedt? Is de gerechtigheid en de waarheid Gods niet waardig, dat wij om harentwil lijden? Indien de ontwijfelbare gerechtigheid Gods in verdrukkingen zich vertoont, kunnen wij niet zonder ongerechtigheid daartegen murmureren of strijden. Wij horen dan niet die laffe deun: men moet wijken, omdat het moet, maar een bevel, dat levendig en vol van werkdadigheid is, namelijk: men moet gehoorzamen, omdat het ongeoorloofd is zich te verzetten; men moet lijdzaam dragen, omdat onlijdzaamheid wederspannigheid is tegen Gods gerechtigheid. Verder omdat slechts dat liefelijk voor ons is, waarvan wij bekennen, dat het ons ten goede en tot zaligheid is, troost ons de zeer goede Vader ook in dat opzicht, doordat Hij verklaart, dat Hij juist daardoor, dat Hij ons het kruis oplegt, zorgt voor onze zaligheid. Indien vaststaat, dat de verdrukkingen voor ons heilzaam zijn, waarom zouden wij ze dan niet met dankbaar en kalm gemoed op ons nemen? En daarom, wanneer we ze lijdzaam dragen, zwichten we niet voor de noodzaak, maar berusten wij in wat goed voor ons is. Deze overdenkingen, zeg ik, maken, dat onze harten evenzeer door een geestelijke blijdschap worden ontspannen, als ze in het kruis door het natuurlijk besef van bitterheid worden gedrukt. En daaruit volgt de dankzegging, die er zonder vreugde niet kan zijn. Indien de lof des Heeren en de dankzegging slechts uit een vrolijk en blij hart kan voortkomen, en er niets is, dat ze in ons mag verhinderen, dan blijkt hieruit hoe nodig het is, dat de bitterheid des kruises door geestelijke vreugde wordt verzoet.