Navigatie
Institutie Boek 4 - De middelen waarmee God ons tot de gemeenschap met Christus nodigt en behoudt

Institutie Boek 4 - De middelen waarmee God ons tot de gemeenschap met Christus nodigt en behoudt

Hoofdstuk 9

De concilies en hun gezag

1- 2: Het werkelijk gezag van concilies

9.1 Twee opmerkingen vooraf 

Ook al zou ik hun nu alles toegeven, wat ze van de kerk zeggen, dan zouden ze toch nog niet veel gevorderd zijn met hun bedoeling. Want al wat over de kerk gezegd wordt, dragen ze terstond over op de conciliën, daar die, naar hun mening, de kerk vertegenwoordigen. Ja, dat ze zo hardnekkig strijden over de macht van de kerk, doen ze met geen andere bedoeling, dan om aan de Roomse paus en zijn trawantendom te schenken, wat ze ons ontwrongen hebben. Voordat ik echter deze kwestie begin te behandelen, moet ik in 't kort hier twee dingen van tevoren zeggen. Ten eerste, dat ik hier wat strenger zal zijn, is niet daarom, omdat ik de oude conciliën minder acht dan betaamt. Want ik eerbiedig ze van harte, en ik begeer, dat ze bij allen de hun toekomende eer hebben. Maar hierin is een zekere maat namelijk dat aan Christus niets wordt ontnomen. En dit is het recht van Christus, dat Hij voorzitter is van alle conciliën en geen mens in die waardigheid tot metgezel heeft. En ik zeg, dat Hij eerst dan voorzitter is, wanneer Hij de ganse vergadering door Zijn Woord en Geest bestuurt. Vervolgens, dat ik aan de conciliën minder toeken dan de tegenstanders begeren, doe ik niet omdat ik vrees koester voor de conciliën, alsof ze de zaak van onze tegenstanders gunstig en de onze tegen zouden zijn. Want evenals wij tot het volle bewijs van de waarheid onzer leer en de omverwerping van het pausdom overvloedig door het Woord des Heeren toegerust zijn, zodat het niet zeer nodig is buiten dat iets te zoeken, zo doen, wanneer de zaak het eist, de oude conciliën ons grotendeels tot beide genoegzaam stof aan de hand.

9.2 Ware en valse concilies 

Laat ons nu over de zaak zelf spreken. Indien men uit de Schrift zoekt te weten te komen, wat het gezag der conciliën is, is er geen duidelijker belofte dienaangaande dan deze uitspraak van Christus: "Waar twee of drie vergaderd zijn in Mijn Naam, daar ben Ik in het midden van hen" (Matth. 18:20). Maar dit slaat even goed op iedere bijzondere vergadering als op een algemeen concilie. Maar toch ligt de knoop van het vraagstuk niet hierin, maar in de voorwaarde, die er bijgevoegd is, namelijk, dat Christus eerst dan in het midden van het concilie zal zijn, wanneer het in Zijn Naam vergaderd wordt. Daarom, ook al noemen onze tegenstanders duizendmaal de conciliën der bisschoppen zo zullen ze slechts weinig vorderen, en zij zullen niet eerder bewerken, dat we geloven, wat ze beweren, namelijk dat de conciliën bestuurd worden door de Heilige Geest, dan wanneer ze bewezen hebben, dat ze vergaderd worden in de Naam van Christus. Immers goddeloze en boze bisschoppen kunnen evenzeer samenspannen tegen Christus, als goede en rechtschapen bisschoppen samenkomen in Zijn Naam. Hiervan hebben we een duidelijk bewijs in zeer veel besluiten, die van zulke conciliën zijn voortgekomen. Maar dit zal later gezien worden. Nu antwoord ik slechts met één woord, dat Christus niets belooft dan aan hen, die in Zijn Naam vergaderen. Laat ons dus vaststellen, wat dat is. Ik ontken, dat in Christus' Naam vergaderen diegenen, die met verwerping van Gods gebod, waarbij Hij verbiedt iets toe te voegen tot Zijn Woord of iets daarvan af te doen (Deut. 4:2) (Openb. 22:18), naar hun eigen goeddunken het een of ander vaststellen; die niet tevreden met de Goddelijke uitspraken der Schrift, dat is met de enige regel der volmaakte wijsheid, uit hun hoofd iets nieuws verzinnen. Ongetwijfeld daar Christus niet beloofd heeft in alle mogelijke conciliën aanwezig te zullen zijn, maar een bijzonder kenmerk bijgevoegd heeft, om daardoor de ware en wettige van de andere te onderscheiden, past het ons allerminst deze onderscheiding te veronachtzamen. Dit is het verbond, dat God oudtijds met de Levitische priesters gesloten heeft, namelijk, dat ze zouden onderwijzen uit Zijn mond (Mal. 2:7). Dit heeft Hij altijd van de profeten geëist; we zien, dat ook de apostelen deze wet opgelegd is. Wie dit verbond schenden, die keurt God noch de eer van het priesterschap, noch enig gezag waardig. Laat de tegenstanders mij deze knoop losmaken, wanneer ze mijn geloof buiten Gods Woord om willen knechten aan de leringen der mensen.

3 – 7: Gebreken bij de herders maken hun concilies onbetrouwbaar

9.3 De waarheid kan in de kerk ook aan de dag treden en in stand blijven zonder en zelfs ondanks de ‘herders’ 

Want wat zij menen, dat de waarheid niet in de kerk blijft, tenzij ze vaststaat bij de herders, en dat de kerk niet bestaat, tenzij ze gezien wordt in algemene conciliën: het is er ver vandaan, dat dat altijd waar geweest is, indien de profeten ons over hun tijden ware getuigenissen hebben achtergelaten. Ten tijde van Jesaja was de kerk te Jeruzalem, welke God nog niet verlaten had. Over de herders echter spreekt hij aldus (Jes. 56:10): "Hun wachters zijn allen blind, en weten niets; zij allen zijn stomme honden en kunnen niet bassen; zij liggen te slapen en hebben het sluimeren lief, en de herders zelf weten niets en verstaan niets en zij allen keren zich naar hun weg." Op dezelfde wijze spreekt Hosea (Hos. 9:8): "De wachter van Efraïm is met God, een vogelvangersstrik, een haat in het huis Gods." Waar hij, spottenderwijs hen met God verbindend, leert, dat het voorwendsel van hun priesterschap ijdel is. De kerk duurde ook ten tijde van Jeremia. Laat ons horen, wat deze over de herders zegt (Jer. 6:13) (Jer. 14:4): "Van de profeet aan tot de priester toe bedrijft eenieder van hen valsheid." Evenzo: "De profeten profeteren vals in Mijn naam, daar Ik hen niet gezonden heb, noch hun bevel gegeven heb." En opdat we niet al te uitvoerig zouden zijn in het aanhalen van zijn woorden, leze men, wat hij in het ganse drieëntwintigste en veertigste hoofdstuk geschreven heeft. In die tijd voer ook Ezechiël aan de andere kant niet zachter tegen hen uit. "De verbintenis," zegt hij (Ez. 22:25), "der profeten is in het midden van haar als een brullende leeuw, die een buit rooft; haar priesters hebben mijn wet geweld aangedaan, en Mijn heilige dingen ontheiligd, en zij maken geen onderscheid tussen het heilige en het onheilige." En wat hij verder in die zin toevoegt. Dergelijke klachten kan men overal in de profeten vinden: zodat niets bij hen vaker voorkomt.

9.4 De verwording van de herders voorzegd 

Evenwel men zal zeggen: dat moge wellicht onder de Joden voorgekomen zijn, maar onze tijd is vrij van zo groot kwaad. Och, of dat zo ware! Maar de Heilige Geest heeft verkondigd, dat het anders zou zijn. Want de woorden van Petrus (2 Petr. 2:1) zijn duidelijk: "Gelijk onder het oude volk valse profeten zijn geweest, zo zullen ook onder u valse leraren zijn, die verderfelijke ketterijen bedektelijk zullen invoeren." Ziet ge wel, hoe hij voorzegt, dat er niet van het eenvoudigste volk gevaar dreigt, maar van hen, die zich onder de titel van leraars en herders zullen aanbieden? Bovendien, hoe dikwijls is door Christus en zijn apostelen voorzegd, dat van de kant der herders de grootste gevaren de kerk boven het hoofd hingen. Ja Paulus wijst er openlijk op (2 Thess. 2:4), dat de antichrist nergens anders zal zitten dan in de tempel Gods. Waardoor hij te kennen geeft, dat de vreselijke jammer, waarover hij daar spreekt, nergens anders vandaan zal komen, dan van hen, die als herders in de kerk zullen zitten. En elders (Hand. 20:29) toont hij aan, dat de beginselen van zo groot een kwaad reeds bijna op handen zijn. Want wanneer hij de opzieners van Efeze toespreekt, zegt hij: "Ik weet, dat na mijn vertrek roofzuchtige wolven tot u inkomen zullen, die de kudde niet sparen; en uit uzelve zullen mannen opstaan, sprekende verkeerde dingen, om de discipelen af te trekken achter zich." Hoeveel verdorvenheid heeft onder de herders een lange reeks van jaren kunnen aanbrengen, daar ze in zo kort tijdsbestek zozeer hebben kunnen ontaarden? En, opdat ik niet door op te sommen veel papier vulle: door de voorbeelden van bijna alle eeuwen worden wij eraan herinnerd, dat de waarheid niet altijd in de boezem der herders gevoed wordt, en het behoud der kerk niet aan hun staat hangt. Zij behoorden wel leiders en bewakers te zijn van de vrede en het heil der kerk, tot wier bewaring zij bestemd zijn; maar het is iets anders te doen wat men moet doen dan te moeten doen wat men niet doet.

9.5 Niet alle herders mogen over één kam geschoren worden 

En toch moet niemand deze onze woorden zo opvatten, alsof ik het gezag der herders overal en zo maar en zonder onderscheid aan het wankelen zou willen brengen. Ik wijs er alleen op, dat men tussen hen onderscheid moet maken, opdat men niet terstond mene, dat zij, die herders genoemd worden, het ook zijn. Maar de paus met de ganse bende zijner bisschoppen wentelen en keren, na de gehoorzaamheid aan Gods Woord afgeschud te hebben, alles naar hun willekeur, om geen andere reden dan omdat ze herders genoemd worden; intussen pogen ze ons ervan te overtuigen, dat ze door het licht der waarheid niet verlaten kunnen worden; dat de Geest Gods voortdurend in hen woont; dat de kerk in hen bestaat en met hen sterft. Alsof de Heere geen oordelen meer had, om de wereld tegenwoordig met dezelfde soort van straf te kastijden, waarmee Hij eens de ondankbaarheid van het oude volk gewroken heeft, namelijk om de herders te slaan met blindheid en zinneloosheid (Zach. 12:4). En deze zeer dwaze mensen begrijpen niet, dat zij hetzelfde liedje zingen, dat oudtijds diegenen zongen, die met Gods Woord oorlog voerden. Want de vijanden van Jeremia rustten zich aldus tegen de waarheid toe: "Komt aan, laat ons gedachten tegen Jeremia denken, want de wet zal niet vergaan van de priester, noch de raad van de wijze, noch het woord van de profeet" (Jer. 18:18).

9.6 De waarheid houdt stand, ook tegenover concilies 

Hieruit kan men gemakkelijk antwoorden op dat andere punt aangaande de algemene conciliën. Dat de Joden onder de profeten de ware kerk hadden, kan niet geloochend worden. Indien in die tijd een algemeen concilie bijeengebracht was uit de priesters, wat voor een gedaante der kerk zou dan te zien geweest zijn? Wij horen, wat God niet aan één of twee van hen, maar aan hun ganse orde aanzegt: "De priesters zullen zich ontzetten en de profeten zullen verschrikt worden" (Jer. 4:9). Evenzo: "De wet zal vergaan van de priester en de raad van de oudsten" (Ez. 7:26). Evenzo: "Het zal nacht voor u zijn in plaats van een gezicht, en duisternis in plaats van waarzegging, en de zon zal ondergaan over de profeten en de dag zal over hen verduisterd worden," enz. (Micha 3:6). Welnu, wanneer allen van dien aard toen bijeengebracht waren, wat voor een geest zou dan in hun vergadering geheerst hebben? Daarvan hebben we een merkwaardig voorbeeld in het concilie, dat Achab bijeengeroepen heeft (1 Kon. 22:5), (1 Kon. 22:22). Er waren vierhonderd profeten aanwezig. Maar omdat ze met geen andere bedoeling waren samengekomen dan om de goddeloze koning te vleien, wordt de satan door de Heere gezonden, om een leugengeest te zijn in aller mond. Daar wordt de waarheid met aller stem veroordeeld. Micha wordt als een ketter veroordeeld, geslagen en in de gevangenis geworpen. Zo is het Jeremia gegaan, zo ook de andere profeten.

9.7 Johannes 11:47 als voorbeeld 

Maar één voorbeeld, dat boven de andere merkwaardig is, moge voldoende zijn voor alle. Wat zoudt ge in dat concilie, dat de priesters en de Farizeeën te Jeruzalem tegen Christus vergaderd hebben (Joh. 11:47), voor zover de uiterlijke gedaante aangaat, meer verlangen? Want indien de kerk toen niet te Jeruzalem geweest was, zou Christus nooit deelgenomen hebben aan de offeranden en de andere ceremoniën. Er heeft een plechtige samenroeping plaats; de hogepriester had de leiding; de gehele priesterorde zat bij hem; toch wordt Christus daar veroordeeld en Zijn leer uit de weg geruimd. Dit feit strekt tot bewijs, dat in dat concilie de kerk geenszins besloten is geweest. Maar, zo zal men zeggen, er is geen gevaar, dat ons iets dergelijks overkomt. Wie heeft ons daarvan verzekerd? Want in een zo belangrijke zaak al te zorgeloos te zijn maakt dat men schuldig staat aan achteloosheid. Ja, waar de Geest uitdrukkelijk door de mond van Paulus (2 Thess. 2:3) voorzegt, dat er afval zal komen (wat niet gebeuren kan, indien niet de herders God eerst verlaten), waartoe zijn wij dan hierin blind uit eigen beweging tot ons verderf? Daarom mag men geenszins toegeven, dat de kerk bestaat in de vergadering der herders; want de Heere heeft nergens beloofd, dat die voortdurend goed zullen zijn, maar wel verkondigd, dat ze somtijds slecht zouden wezen. En wanneer Hij ons herinnert aan het gevaar, dan doet Hij dat om ons behoedzamer te maken.

8 – 11: Door van de Schrift af te wijken, zijn de concilies van kwaad tot erger vervallen, maar zelfs die van Nicea en Chalcedon schoten reeds tekort

9.8 De geldigheid van conciliebesluiten 

Wat dan, zult ge zeggen, zullen dan de conciliën in 't geheel geen gezag hebben in het nemen van besluiten? Ja zeker: immers ik beweer hier niet, dat alle conciliën veroordeeld moeten worden, of al hun handelingen verworpen en, zoals men zegt, met een pennenstreek doorgehaald moeten worden. Maar, zal men zeggen, gij drukt toch alle conciliën neer, zodat het eenieder vrijstaat aan te nemen of te verwerpen, wat de conciliën hebben vastgesteld. Allerminst, maar ik zou wel willen, dat men, telkens als men het besluit van een of ander concilie tevoorschijn haalt, eerst naarstig overwoog, in welke tijd het gehouden is, waarom het gehouden is en met welke bedoeling, en hoedanige mensen aanwezig geweest zijn: vervolgens, dat men datgene, waarover het gaat, naar de regel der Schrift onderzocht, en dat wel op deze wijze, dat het besluit van het concilie zijn gewicht hebbe en als een voorlopig oordeel zij, maar toch niet het onderzoek, waarover ik sprak, verhindere. Och of allen die wijze van doen in acht namen, die Augustinus voorschrijft in het derde boek tegen Maximinus. Want wanneer hij deze ketter, die twistte over de besluiten der synoden met korte woorden wil bedwingen, zegt hij: "Ik moet u niet het concilie van Nicaea en gij mij niet dat van Ariminum tegenwerpen als om een vooroordeel te vellen; ik ben niet gebonden door het gezag van het ene, gij niet door het gezag van het andere concilie: laat zaak met zaak, reden met reden, redenering met redenering strijden, door de gezaghebbende uitspraken der Schrift, die niet van u of mijzelf zijn, maar beiden gemeen." Zo zou het geschieden, dat de conciliën hun majesteit zouden hebben, die ze hebben moeten, en toch zou intussen de Schrift op de hoogste plaats uitblinken, opdat er niets zou zijn, dat niet aan haar regel zou onderworpen worden. Zo aanvaarden wij gaarne die oude conciliën, als die te Nicaea, Constantinopel, het eerste te Efeze, te Chalcedon en dergelijke, die gehouden zijn om dwalingen te weerleggen, en wij eerbiedigen die als heilig, voor zover betreft de leerstukken des geloofs. Want zij bevatten niets dan de zuivere en oorspronkelijke uitlegging der Schrift, welke de heilige vaderen door een geestelijke verstandigheid aangewend hebben om de vijanden der religie, die toen opgedoken waren, te breken. Ook in sommige latere conciliën zien wij het licht van de ware ijver der vroomheid, en bovendien duidelijke tekenen van verstand, geleerdheid en verstandigheid. Maar zoals de zaken meestal tot erger plegen te vervallen, kan men uit latere conciliën zien, hoezeer de kerk nu en dan van de zuiverheid van die gouden tijd ontaard is. En ik twijfel er niet aan, of ook in die meer verdorven tijden hebben de conciliën hun betere bisschoppen gehad. Maar met hen is gebeurd datgene, waarvan in de Romeinse senaatsbesluiten oudtijds de senatoren zelf klaagden, dat het niet juist was. Immers wanneer de meningen geteld, maar niet gewogen worden, moest noodzakelijkerwijs meermalen het beste deel door het grootste overwonnen worden. Ongetwijfeld hebben ze veel goddeloze meningen tevoorschijn gebracht. En het is niet nodig hier voorbeelden bijeen te brengen, of omdat het te lang zou zijn, of omdat anderen dit zo ijverig gedaan hebben, dat men er niet veel aan kan toevoegen.

9.9 Concilies tegen concilies! 

Verder, waartoe zal ik conciliën opsommen, die met elkander in strijd zijn? En men moet mij niet tegenwerpen, dat van de conciliën, welke met elkander in strijd zijn, het een of het ander niet wettig is. Want waaruit zullen wij dat beoordelen? Wel daaruit, indien ik me niet vergis, dat we uit de Schrift zullen vaststellen, dat de besluiten van dit concilie niet rechtzinnig zijn. Want dit is de enige vaste wet om te onderscheiden. Het is reeds ongeveer negenhonderd jaar geleden, dat het concilie van Constantinopel, onder keizer Leo vergaderd, besloten heeft, dat de beelden, die in de kerken geplaatst waren, moesten worden omvergeworpen en verbroken. Korte tijd daarna heeft het concilie te Nicaea, hetwelk Irene bijeengeroepen heeft tot blaam van het eerstgenoemde concilie, besloten, dat ze weer opgericht moesten worden. Welk van deze twee zullen wij als wettig erkennen? Over 't algemeen heeft het laatste zich gehandhaafd, dat in de kerken aan de beelden een plaats gegeven heeft. Maar Augustinus zegt, dat dit niet gebeuren kan zonder onmiddellijk gevaar voor afgoderij, Epiphanius, die vroeger leefde, spreekt veel scherper. Want hij leert, dat het zonde en een gruwel is, dat in de kerk der Christenen beelden gezien worden. Zouden wie zo spreken, dat concilie goedkeuren, wanneer ze nog in leven waren? En indien de geschiedschrijvers de waarheid vertellen en men de handelingen zelf geloven wil, dan zijn daar niet slechts de beelden zelf, maar is ook hun dienst daar aanvaard. Het is echter duidelijk, dat zulk een besluit uit satan is voortgekomen. En wat zullen we ervan zeggen, dat ze door de ganse Schrift te verdraaien en te verscheuren tonen, dat zij haar bespot hebben? Hetgeen ik vroeger ruimschoots heb duidelijk gemaakt. Hoe het ook zij, wij zullen op geen andere wijze kunnen onderscheiden tussen conciliën, die tegenover elkaar staan en van elkaar afwijken, zoals er vele geweest zijn, dan dat we ze alle onderzoeken met de weegschaal van mensen en engelen, die ik noemde, namelijk met het Woord des Heeren. Zo aanvaarden wij het concilie van Chalcedon en verwerpen het tweede concilie van Efeze, omdat op het laatste de goddeloosheid van Eutyches bevestigd is, welke het eerstgenoemde veroordeeld heeft. Het oordeel over die zaak hebben de heilige mannen slechts geveld naar de Schrift, en wij volgen die mannen in het oordelen zo, dat Gods Woord, hetwelk hen voorgelicht heeft, nu ook ons voorlicht. Laat nu de Roomsen heengaan, en naar hun gewoonte zich beroemen, dat de Heilige Geest aan hun conciliën gehecht en verbonden is.

9.10 Menselijke tekortkomingen in de concilies 

Trouwens ook in die oude en meer zuivere conciliën is nog wel iets, dat men terecht kan misprijzen, hetzij omdat die mannen, die daar aanwezig waren en die anders wel geleerd en verstandig waren, doordat ze door de zaken van het ogenblik werden bezig gehouden, veel andere dingen niet voorzagen, hetzij, omdat ze, in beslag genomen door moeilijker en ernstiger zaken, sommige dingen van minder gewicht lieten varen, hetzij omdat ze, als mensen, eenvoudig zich door onkunde vergissen konden, of omdat ze soms door al te grote heftigheid meegesleurd werden. Van dit laatste (wat het hardste van alles schijnt te zijn) is er een duidelijk voorbeeld geweest op het concilie van Nicaea, welks waardigheid door allen eenstemmig met de hoogste eerbied, gelijk het ook verdiende, is aanvaard. Want hoewel het voornaamste hoofdstuk van ons geloof daar in gevaar verkeerde, de vijand Arius, met wie men moest kampen, ten strijde toegerust aanwezig was, en de eensgezindheid van hen, die gekomen waren, bereid om de dwaling van Arius te bestrijden, van het hoogste belang was, hebben zij niettemin, zich niet bekommerend om zo grote gevaren, ja alsof ze alle ernst, ingetogenheid en wellevendheid vergeten hadden, de strijd, die ze aan het voeren waren (alsof ze daar bijeengekomen waren met de bedoeling om Arius ter wille te zijn), laten lopen en zijn ze begonnen met onderlinge onenigheden elkander te verscheuren, en het stilet, dat ze tegen Arius moesten trekken, tegen zichzelf te richten. Er werden schandelijke beschuldigingen gehoord, de beschuldigingsgeschriften vlogen heen en weer, en er zou niet eerder een einde gekomen zijn aan de twisten, voordat ze elkaar door wederkerige woorden hadden afgemaakt, indien keizer Constantijn het niet verhinderd had, die, betuigend, dat het onderzoek naar hun leven een zaak was, die niet tot zijn competentie behoorde, zulk een ongebondenheid meer door lof dan door berisping gekastijd heeft. In hoevele opzichten hebben ook niet, naar alle waarschijnlijkheid, de andere conciliën, die daarna gekomen zijn, gestruikeld? Dit heeft ook geen lang bewijs nodig. Want wanneer men de handelingen doorleest, zal men daar veel zwakheden, om maar geen erger woord te gebruiken, opmerken.

9.11 Menselijke feilen in de concilies 

En Leo, de Roomse bisschop, aarzelt niet aan het concilie van Chalcedon, waarvan hij erkent, dat het in de leerstukken rechtzinnig was, eerzucht en onberaden lichtvaardigheid voor de voeten te werpen. Hij ontkent wel niet, dat het wettig is, maar hij betuigt openlijk, dat het heeft kunnen dwalen. Wellicht vindt iemand mij dwaas, dat ik mij de moeite geef om dergelijke dwalingen aan te wijzen, daar mijn tegenstanders erkennen, dat de conciliën kunnen dwalen in de dingen, die tot de zaligheid niet nodig zijn. Maar deze moeite is ook niet overbodig. Want ofschoon ze dit, daar zeer toe gedwongen worden, wel met de mond erkennen, zo eisen ze toch, daar ze de besluiten van alle conciliën in allerlei zaken zonder onderscheid ons als uitspraken van de Heilige Geest opdringen, meer dan ze in het begin genomen hadden. Wat pogen ze, door zo te doen, anders erkend te krijgen, dan dat de conciliën niet kunnen dwalen, of, wanneer ze dwalen, dat het dan toch niet geoorloofd is de waarheid op te merken, of niet in te stemmen met de dwalingen? En ik bedoel niets anders aan te tonen, dat dan men daaruit kan opmaken, dat de Heilige Geest de overigens vrome en heilige conciliën zo geregeerd heeft, dat Hij hun intussen iets menselijks liet overkomen, opdat wij niet al te zeer op mensen zouden vertrouwen. Deze opvatting is veel beter dan die van Gregorius van Nazianzus, die zeide: dat hij nooit van enig concilie een goede afloop gezien had. Want wie beweert, dat ze alle zonder uitzondering slecht afgelopen zijn, laat hun niet veel gezag over. Van de provinciale conciliën afzonderlijk melding te maken, is niet meer nodig, aangezien men uit de algemene gemakkelijk kan beoordelen, hoeveel gezag ze moeten hebben om de artikelen des geloofs te maken en elke soort van leer, welke hun goeddunkt, aan te nemen.

12 – 14: We moeten geen blinde leidslieden volgen; beslissingen van latere concilies zijn in het licht van de Schrift gezien verkeerd

9.12 Geen blinde gehoorzaamheid 

Maar onze Roomsen nemen, wanneer ze zien, dat in de verdediging van hun zaak alle steunpunten der rede wankel beginnen te worden, hun toevlucht tot dit uiterste en ellendige redmiddel, dat, ook al zijn de bisschoppen dom van verstand en raad en zeer slecht van gemoed en wil, toch het Woord des Heeren blijft bestaan, hetwelk beveelt, dat men zijn voorgangeren gehoorzaam moet zijn (Hebr. 13:17). Zo zo! En als ik nu eens ontkende, dat zij, die zodanig zijn, voorgangers zijn? Want zij moeten zichzelf niet méér aanmatigen dan Jozua gehad heeft, die een profeet des Heeren en een uitnemend herder geweest is. Maar laat ons horen, met welke woorden hij door de Heere in zijn ambt ingewijd werd. "Dat het boek der wet," zo zegt Hij (Joz. 1:7,8), "niet van uw mond wijke, maar overleg het dag en nacht, en wijk daarvan niet, ter rechter noch ter linkerhand: want alsdan zult gij uw weg wel richten en hem verstaan." Diegenen dus zullen ons tot geestelijke leidslieden zijn, die van de wet des Heeren noch her noch derwaarts afwijken. Indien we zonder enige aarzeling de leer van alle mogelijke herders moeten aanvaarden, waarop had het dan betrekking, dat wij zo dikwijls en zo zorgvuldig door de stem des Heeren vermaand worden, dat we niet moeten luisteren naar de woorden van valse profeten? "Hoort niet," zo zegt Hij door Jeremia (Jer. 23:16), "naar de woorden der profeten, die u profeteren; want zij leren u ijdelheid en niet uit de mond des Heeren." Evenzo (Matth. 7:15): "Wacht u van de valse profeten, dewelke in schaapsklederen tot u komen, maar van binnen zijn zij grijpende wolven." Tevergeefs zou ook Johannes ons vermanen de geesten te beproeven, of ze uit God zijn (1 Joh. 4:1). Van die beoordeling worden zelfs de engelen niet uitgezonderd, laat staan dan de satan met zijn leugens. En wat zullen we zeggen van de woorden: "Indien de blinde leidt, zo zullen zij beiden in de gracht vallen" (Matth. 15:14)? Geven die woorden niet duidelijk te kennen, dat er veel aan gelegen is hoedanige herders men hoort, en dat men ze niet zomaar allen moet horen? Daarom is er geen reden, dat ze ons door hun titels zouden verschrikken om ons te trekken tot het deelgenootschap aan hun blindheid: daar wij daarentegen zien, dat de Heere bijzondere zorg gedragen heeft om ons af te schrikken, opdat wij ons niet door de dwaling van anderen zouden laten leiden, achter welke schoonklinkende naam die dwaling ook schuil zou gaan. Want indien de woorden van Christus waar zijn, kunnen alle blinde leidslieden, hetzij ze voorgangers, of prelaten of pausen genoemd worden, niets anders doen dan hun metgezellen met zich in dezelfde afgrond sleuren. Laat daarom geen namen van conciliën, herders en bisschoppen, die evengoed vals voorgewend als naar waarheid gebruikt kunnen worden, ons verhinderen om, door de waarschuwende voorbeelden van woorden en zaken vermaand, alle geesten van alle mensen naar de regel van Gods Woord te onderzoeken, opdat wij ze daardoor beproeven, of ze uit God zijn.

9.13 De werkelijke betekenis van concilies voor de interpretatie van de Schrift 

Aangezien wij bewezen hebben, dat aan de kerk niet de macht gegeven is om een nieuwe leer op te richten, zo laat ons nu spreken over de macht, die zij haar toekennen in de uitlegging der Schrift. Wij geven ongetwijfeld gaarne toe, dat, indien er zich een geschil voordoet over enig leerstuk, er geen beter en zekerder geneesmiddel is, dan dat een synode van ware bisschoppen samenkomt, om daar het betwiste leerstuk te onderzoeken. Want zulk een uitspraak, tot welke de herders der kerken, onder inroeping van de Geest van Christus, in 't algemeen samenstemmen, zal veel meer gewicht hebben dan wanneer ieder afzonderlijk haar thuis zou opstellen en den volke leren, of wanneer enige weinige particuliere personen haar tot stand brachten. Bovendien, wanneer de bisschoppen samen vergaderd zijn, overleggen zij gemakkelijker gezamenlijk, wat ze moeten leren en in welke vorm ze dat moeten doen, opdat niet de verscheidenheid aanstoot wekke. In de derde plaats, Paulus schrijft deze manier van doen voor in het beoordelen van leringen (1 Kor. 14:29). Want hoewel hij aan iedere kerk afzonderlijk de beoordeling toekent, toont hij aan, welke de orde van handelen is in ernstiger zaken: namelijk dat de kerken gezamenlijk van de zaak kennis moeten nemen. En zo onderwijst ons het gevoelen zelf der vroomheid, dat, wanneer iemand de kerk met een ongewoon leerstuk in verwarring brengt, en de zaak zo ver komt, dat er gevaar dreigt van een ernstiger onenigheid, eerst de kerken moeten samenkomen en het voorgestelde geschilpunt onderzoeken, en dat ze eindelijk, nadat een behoorlijke bespreking heeft plaatsgehad, een uitspraak, uit de Schrift genomen, openbaar maken, die de twijfeling bij het volk kan wegnemen en de goddeloze en eergierige mensen de mond kan stoppen, zodat ze niet verder durven voortgaan. Zo is, toen Arius opgestaan was, het concilie van Nicaea bijeengebracht, dat door zijn gezag de misdadige pogingen van de goddeloze man gebroken heeft, en de vrede hersteld heeft voor de kerken, die hij gekweld had, en de eeuwige Godheid van Christus tegenover zijn heiligschennend leerstuk staande gehouden heeft. Toen daarna Eunomius en Macedonius nieuwe woelingen verwekten, is men met een gelijk middel tegen hun razernij ingegaan door het concilie van Constantinopel. Door het concilie van Efeze is de goddeloosheid van Nestorius verslagen. Kortom, van den beginne af is dit in de kerk de gewone manier geweest om de eenheid te bewaren, telkens als satan begonnen was iets in het schild te voeren. Maar laat ons bedenken, dat men niet in alle tijden of op alle plaatsen zulke mannen vindt als Athanasius, Basilius, Cyrillus en dergelijke verdedigers der ware leer, welke de Heere toen verwekt heeft. Ja, laat ons bedenken, wat op het tweede concilie te Efeze gebeurd is, waar de ketterij van Eutyches zich gehandhaafd heeft, Flavianus, heiliger gedachtenis, met enige vrome mannen in ballingschap gedreven is, en veel dergelijke wandaden begaan zijn. En wel omdat daar Dioscorus, een partijziek en boosaardig man, en niet de Geest des Heeren de leiding had. Maar, zal men zeggen, de kerk was niet daar. Ik erken dat; want dit stel ik uitdrukkelijk vast, dat de waarheid in de kerk niet ondergaat, ook al wordt ze door één concilie onderdrukt, maar dat ze wonderlijk door de Heere bewaard wordt, om wederom te juister tijd het hoofd op te steken en te overwinnen. Maar ik ontken, dat dit altijd opgaat, dat die uitlegging der Schrift waar en zeker is, die door het oordeel van een concilie aangenomen is.

9.14 Onjuist waardeoordeel over conciliebesluiten van de zijde van de Roomse Kerk 

Maar de Roomsen hebben een andere bedoeling, wanneer ze leren, dat de conciliën de macht hebben om de Schrift uit te leggen, en dat wel zonder hoger beroep. Want dit gebruiken ze als een voorwendsel om al wat op de conciliën is vastgesteld uitlegging der Schrift te noemen. Over het vagevuur, de voorbidding der heiligen, de oorbiecht en dergelijke, zal men geen letter in de Schrift vinden. Maar omdat al deze dingen door het gezag der kerk zijn bekrachtigd, dat is (om meer naar waarheid te spreken) door voorstelling en gebruik aangenomen, zal ieder van die punten gehouden moeten worden voor een uitlegging der Schrift. En dat niet alleen, maar indien een concilie iets vaststelt, hoewel het tegen de Schrift strijdt, zal het de naam hebben van uitlegging. Christus beveelt (Matth. 26:26) allen te drinken uit de drinkbeker, die Hij bij het Avondmaal uitreikt: het concilie van Constanz heeft verboden de drinkbeker aan het volk te geven, maar heeft gewild, dat alleen de priester drinkt. Hetgeen zo vierkant strijdt tegen de instelling van Christus, willen zij gehouden zien voor de uitlegging daarvan. Paulus (1 Tim. 4:1) noemt het verbod om te huwen geveinsdheid der duivelen; en elders (Hebr. 13:4) verklaart de Geest, dat het huwelijk heilig en eerbaar is onder allen. Maar dat ze later aan de priesters het huwelijk verboden hebben, dat willen ze gehouden hebben voor een ware en natuurlijke uitlegging der Schrift; hoewel men niets kan verzinnen, dat aan de Schrift vreemder is. Indien iemand het zou wagen, hiertegen een kik te geven, dan zal hij voor een ketter uitgemaakt worden, aangezien de uitspraak van de kerk zonder hoger beroep is, en het ongeoorloofd is eraan te twijfelen of haar uitlegging waar is. Waartoe zou ik zo grote onbeschaamdheid beschimpen? Immers haar aangewezen te hebben staat gelijk met haar overwonnen te hebben. Wat zij leren over de macht om de Schrift goed te keuren, sla ik met opzet over. Want de uitspraken Gods op zulk een wijze aan de beoordeling van mensen te onderwerpen, dat ze daarom van kracht zouden zijn, omdat ze aan mensen behaagd hebben, is een Godslastering, onwaardig om vermeld te worden; ook heb ik dat punt vroeger reeds besproken. Eén ding echter zal ik hun vragen: indien het gezag der Schrift gegrond is op de goedkeuring der kerk, van welk concilie zullen ze dan een besluit aangaande die zaak aanhalen? Ze hebben, meen ik, zulk een concilie niet. Waarom liet dan te Nicaea Arius zich overwinnen door getuigenissen aangevoerd uit het Evangelie van Johannes? Want het stond hem, volgens hen, vrij die te verwerpen, daar geen enkele goedkeuring van een algemeen concilie was voorafgegaan. Zij beroepen zich op een oude lijst, die de canon genoemd wordt, en zeggen van die canon, dat hij voortgekomen is uit de beslissing der kerk. Maar ik vraag wederom, op welk concilie die canon gemaakt is. Hier moeten ze noodzakelijk verstommen. Trouwens ik zou bovendien wel eens willen weten, hoe die canon naar hun mening geweest is. Want ik zie, dat dit onder de oude leraars allerminst vastgestaan heeft. En indien van kracht moet zijn, wat Hieronymus zegt, zullen de boeken der Maccabeën, het boek Tobias, de Ecclesiasticus en dergelijke verwezen worden naar de aprocriefe boeken: maar dat zullen zij geenszins van zichzelf gedaan krijgen.