Verder, aangezien onder de oude schrijvers vooral Augustinus dit hoofdstuk der leer heeft verdedigd, dat van de sacramenten niets afgaat, en dat de genade, die ze uitbeelden, niet te niet gaat door de ongelovigheid of slechtheid der mensen, zal het nuttig zijn uit zijn woorden duidelijk te bewijzen, hoe onverstandig en verkeerd zij, die het lichaam van Christus de honden tot spijs voorwerpen, de woorden van Augustinus betrekken op de tegenwoordige zaak. Het sacramenteel eten is volgens hen dat eten, waardoor de goddelozen Christus' lichaam en bloed zonder de kracht des Geestes of enige vrucht der genade ontvangen. Augustinus daarentegen, deze woorden (Joh. 6:50,54) verstandig overwegend: " Die Mijn vlees eet en Mijn bloed drinkt, zal niet sterven in eeuwigheid" zegt: "Namelijk die de kracht van het sacrament eet, niet slechts het zichtbare sacrament, en wel inwendig, niet uitwendig, die eet met het hart, niet die bijt met de tanden." En daaruit besluit hij eindelijk, dat het sacrament van deze zaak, dat is van de eenheid van het lichaam en bloed van Christus, in 's Heeren Avondmaal wordt voorgesteld, sommigen ten leven, anderen ten verderf; maar dat de zaak zelf waarvan het het sacrament is, aan allen, die er deel aan krijgen, voorgesteld wordt ten leven en niemand ten verderf. Opdat niemand hier tegen inbrenge, dat de zaak genoemd wordt niet het lichaam maar de genade des Geestes, die van het lichaam afgezonderd kan worden, zo wordt dit bezwaar weggenomen door de tegenstelling tussen de woorden zichtbaar en onzichtbaar: want onder het eerste kan het lichaam van Christus niet begrepen worden. Daaruit volgt, dat de ongelovigen slechts gemeenschap hebben aan het zichtbare teken. En, om de twijfel des te beter weg te nemen, voegt hij, na gezegd te hebben, dat dit brood de honger van de inwendige mens zoekt, eraan toe: "Mozes en Aäron en Pinehas, en veel anderen, die het manna gegeten hebben, hebben Gode behaagd. Waarom? Omdat ze de zichtbare spijs geestelijk verstonden, geestelijk hongerden, geestelijk smaakten, om geestelijk verzadigd te worden; want ook wij hebben tegenwoordig de zichtbare spijs ontvangen, maar wat anders is het sacrament, en wat anders de kracht van het sacrament." Een weinig later: "En daarom, hij, die niet blijft in Christus, en in wie Christus niet blijft, eet zonder twijfel Zijn vlees en drinkt Zijn bloed niet geestelijk, ook al bijt hij vleselijk en zichtbaar met zijn tanden het teken des lichaams en des bloeds." Wij horen, dat wederom het zichtbare teken gesteld wordt tegenover het geestelijke eten. Daarmee wordt de dwaling weerlegd, dat het onzichtbare lichaam van Christus inderdaad sacramenteel gegeten wordt, hoewel niet geestelijk. Wij horen ook, dat de onheiligen en onreinen niets wordt toegestaan dan het zichtbare nuttigen van het teken. Vanhier Augustinus' bekende gezegde, dat de overige discipelen het brood, de Heere, gegeten hebben, maar Judas het brood des Heeren. Daarmee sluit hij de ongelovigen duidelijk uit van het deelgenootschap aan het lichaam en het bloed. En op hetzelfde ziet wat hij elders zegt: "Wat verwondert gij u, dat aan Judas het brood van Christus gegeven is, door hetwelk hij aan de duivel zou worden overgeleverd, hoewel ge daartegenover ziet (2 Kor. 12:7), dat aan Paulus de engel des duivels gegeven is, om door hem volmaakt te worden in Christus? Hij zegt wel elders, dat het brood des Avondmaals hun geweest is het lichaam van Christus, tot wie Paulus zeide: "wie onwaardiglijk eet, eet en drinkt zichzelf een oordeel" en dat ze niet daarom niets ontvangen hebben, omdat ze het kwalijk ontvangen hebben. Maar met welke betekenis, dat verklaart hij elders uitvoeriger. Want op een plaats, waar het opzettelijk zijn bedoeling is vast te stellen, hoe de goddelozen en boosdoeners, die het Christelijk geloof wel met de mond belijden, maar met hun daden loochenen, Christus' lichaam eten, en dat wel tegen de mening in van sommigen, die meenden, dat zij het niet alleen sacramenteel maar werkelijk eten, zegt hij: "Maar ook van hen moet men niet zeggen, dat ze Christus' lichaam eten, want ze moeten niet tot Christus' leden gerekend worden; want om van andere dingen te zwijgen: ze kunnen niet tegelijk leden van Christus zijn en leden ener hoer. Eindelijk wanneer Hij Zelf zegt: " Die Mijn vlees eet en Mijn bloed drinkt, blijft in Mij, en Ik in hem", dan toont Hij, wat het is Christus' lichaam te eten niet voorzover het sacrament betreft, maar in waarheid; want dit is in Christus blijven, opdat Christus in hem blijve. Want Hij heeft dat zo gezegd, alsof Hij zeide: "Wie in Mij niet blijft, en in wie Ik niet blijf, die zegge of mene niet, dat hij Mijn lichaam eet, of Mijn bloed drinkt." Laat de lezers deze tegenstelling overwegen: eten, voor zover het sacrament betreft en eten in waarheid, en er zal geen twijfel over blijven. Hetzelfde bevestigt hij niet minder duidelijk met deze woorden: "Bereidt niet de kelen, maar het hart; vandaar is het Avondmaal aangeprezen; zie wij geloven in Christus, wanneer wij Hem door het geloof aannemen; bij het ontvangen weten wij, wat wij denken; wij ontvangen een weinig en worden in het hart gevoed; dus niet wat gezien, maar wat geloofd wordt, voedt." Ook hier beperkt hij hetgeen de goddelozen nemen tot het zichtbare teken, en leert, dat Christus niet anders dan door het geloof ontvangen wordt. Zo ook op een andere plaats, waar hij duidelijk uitspreekt, dat de goeden en de slechten deelhebben aan de tekenen, sluit hij de laatsten uit van het waarachtig eten van het vlees van Christus. Want indien zij de zaak zelf ontvingen, zou hij dat niet geheel en al verzwegen hebben, daar het meer paste bij zijn onderwerp. Wanneer hij ook op een andere plaats spreekt over het eten en de vrucht daarvan, besluit hij aldus: "Dan zal Christus' lichaam en bloed voor eenieder het leven zijn, indien hetgeen in het sacrament zichtbaar genomen wordt, in de waarheid zelf geestelijk wordt gegeten en geestelijk wordt gedronken." Zij dus, die de ongelovigen het vlees en bloed van Christus deelachtig maken, moeten ons, om met Augustinus overeen te stemmen, het lichaam van Christus zichtbaar voor ogen stellen: aangezien volgens hem de gehele waarheid geestelijk is. En uit zijn woorden kan men zeker opmaken, dat het sacramenteel eten, wanneer de ongelovigheid voor de waarheid de toegang afsluit, zoveel betekent als het zichtbaar of uiterlijk eten. Indien het lichaam van Christus waarlijk, maar toch niet geestelijk kon gegeten worden, wat zou dan betekenen wat hij elders leert? "Gij zult niet eten dit lichaam, hetwelk gij ziet, en drinken het bloed, hetgeen zij zullen vergieten, die Mij zullen kruisigen: ik heb u een sacrament aanbevolen; wanneer het geestelijk verstaan is, zal het u levend maken." Hij heeft ongetwijfeld niet willen loochenen, dat hetzelfde lichaam, hetwelk Christus ten offer heeft aangeboden, in het Avondmaal uitgereikt wordt; maar hij heeft de wijze van eten te kennen gegeven: namelijk dat het, in de hemelse heerlijkheid opgenomen, door de verborgen kracht des Geestes ons het leven inblaast. Ik erken wel, dat meermalen bij hem voorkomt de zegswijze, dat het lichaam van Christus door de ongelovigen gegeten wordt, maar hij legt zijn eigen woorden uit door erbij te voegen: in het sacrament. En elders wordt het geestelijk eten door hem beschreven als van dien aard, dat de genade door onze beten niet wordt gebruikt. En opdat de tegenstanders niet zeggen, dat ik strijd door de grote menigte der uitspraken, zou ik wel eens willen weten, hoe ze zich kunnen afmaken van deze ene uitspraak van hem, waarin hij zegt, dat de sacramenten alleen in de uitverkorenen bewerken, hetgeen ze betekenen. Ongetwijfeld zullen ze niet durven loochenen, dat bij het Avondmaal het brood Christus' lichaam betekent. Daaruit volgt, dat de verworpenen van de gemeenschap daaraan worden afgehouden. Dat ook Cyrillus geen andere mening gehad heeft, verklaren deze woorden: "Evenals, wanneer men ingesmolten was andere was giet, de ene was met de andere zich geheel vermengt, zo moet ook degene, die het vlees en bloed des Heeren ontvangt, met Hem verenigd worden, opdat Christus in hem en hij in Christus gevonden worde." Uit deze woorden is, naar ik meen, duidelijk, dat zij die slechts sacramenteel het lichaam van Christus eten, van het ware en werkelijke eten beroofd worden, omdat Christus' lichaam niet van Zijn kracht gescheiden kan worden; en dat daarom de trouw van de beloften Gods niet wankelt, die niet ophoudt het uit de hemel te doen regenen, ook al ontvangen de stenen en de rotsen het vocht van de regen niet.