Navigatie
Institutie Boek 4 - De middelen waarmee God ons tot de gemeenschap met Christus nodigt en behoudt

Institutie Boek 4 - De middelen waarmee God ons tot de gemeenschap met Christus nodigt en behoudt

Hoofdstuk 18

De paapse mis – een daad van heiligschennis waardoor het Avondmaal van Christus niet alleen ontheiligd, maar geheel vernietigd is

1 – 7: Afwijzing van de mis als heiligschennis en als ontkrachting van het Heilig Avondmaal

18.1 De roomse leer 

Door deze en dergelijke uitvindingen heeft de satan gepoogd, als het ware door het verbreiden van duisternis het Heilige Avondmaal van Christus te verdonkeren en te bezoedelen, opdat althans de zuiverheid van het Avondmaal in de kerk niet behouden zou worden. Maar dit was het toppunt van gruwelijke verfoeilijkheid, toen hij een teken heeft verheven, waardoor het niet alleen verduisterd en verkeerd werd, maar geheel uitgewist en vernietigd, en daardoor verdween en uit de herinnering van de mensen wegviel: namelijk toen hij door een allerverderfelijkste dwaling bijna de ganse wereld zo verblind heeft, dat ze geloofde, dat de mis een offerande en aanbieding is om de vergeving van de zonden te verkrijgen. Hoe in het begin de verstandigste Scholastieken dit leerstuk ontvangen hebben, daarom bekommer ik me niet. Laat hen lopen met hun spitsvondige redeneringen, die, ook al zouden ze met allerlei uitvluchten verdedigd kunnen worden, toch daarom door alle goeden moeten verworpen worden, omdat ze niet doen dan de helderheid van het Avondmaal met vele duisternissen bedekken. Terwijl ik die redeneringen dus laat voor wat ze zijn, moeten de lezers begrijpen, dat ik hier de strijd aanbind met die mening, waarmee de antichrist van Rome en zijn profeten de gehele wereld vervuld hebben, namelijk dat de mis een werk is, waardoor de priester, die Christus offert en anderen, die aan de offerande deelnemen, zich verdienstelijk maken bij God, of dat zij een zoenoffer is, waardoor zij zich met God verzoenen. En dat is niet alleen door de algemene opvatting van de grote massa aanvaard, maar ook de handeling zelf is zo ingericht, dat ze een soort van verzoening is, waardoor Gode genoeg gedaan wordt door de verzoening van levenden en doden. Dit geven ook de woorden te kennen, die ze gebruiken, en ook uit het dagelijks gebruik kan men niet anders opmaken. Hoe diepe wortels deze pest geschoten heeft, weet ik, en ook onder hoe grote schijn van iets goeds te zijn zij schuilgaat, hoe ze zich siert met de naam van Christus, en hoe velen geloven, dat in de ene naam van de mis de ganse inhoud des geloofs besloten is. Maar wanneer uit Gods Woord zeer duidelijk bewezen zal zijn, dat deze mis, hoe opgesmukt en schitterend ze ook is, Christus grote smaadheid aandoet, Zijn kruis begraaft en onderdrukt, Zijn dood in vergetelheid brengt, de vrucht, die uit die dood voor ons voortkwam, wegneemt, en het sacrament, waardoor de herinnering aan de dood overgebleven was, ontzenuwt en verstrooit: zullen er dan wel zo diepe wortels zijn, dat ze niet door deze zeer krachtige bijl, ik bedoel het Woord Gods, worden weggehouden en uitgeroeid? Zal er dan wel een zo schitterend uiterlijk zijn, onder hetwelk dit kwaad kan schuilgaan, dat dit licht het niet aan de dag brengt?

18.2 De mis als godslastering jegens Christus 

Laat ons dus aantonen hetgeen in de eerste plaats gesteld is, dat in de mis Christus een ondragelijke laster en smaad wordt aangedaan. Want Hij is tot Priester en Hogepriester door de Vader geheiligd, niet voor een tijd, gelijk men leest, dat de priesters in het Oude Testament aangesteld waren, wier priesterschap, daar hun leven sterfelijk was, niet onsterfelijk kon zijn. Daarom waren er ook opvolgers nodig, om telkens in de plaats der gestorvenen gesteld te worden. Maar het is allerminst nodig, dat voor Christus, Die onsterfelijk is, een plaatsvervanger wordt gesteld. Daarom is Hij door de Vader aangewezen tot Priester in der eeuwigheid, naar de ordening van Melchizedek: opdat Hij een eeuwigblijvend priesterschap zou bekleden (Hebr. 5:5,10)(Hebr. 7:17,21)(Hebr. 9:11)(Hebr. 10:21)(Ps. 110:4) (Gen. 14:18). Deze verborgenheid was lang tevoren afgebeeld in Melchizedek, van wie de Schrift, nadat ze hem eenmaal ingevoerd heeft als priester des levenden Gods, later nooit meer melding maakt, alsof hij geen einde des levens gehad had. Door deze gelijkheid wordt Christus priester naar zijn ordening genoemd. Degenen nu, die dagelijks offeren, moeten noodzakelijk priesters aanstellen om die offers te verrichten, en die priesters moeten ze stellen in de plaats van Christus als Zijn opvolgers en plaatsvervangers. En door dat in de plaats stellen beroven ze niet alleen Christus van Zijn eer en ontnemen ze Hem het voorrecht van Zijn eeuwig priesterschap, maar ook trachten ze Hem van de rechterhand des Vaders te verdrijven, alwaar Hij niet onsterfelijk kan zitten zonder tevens eeuwig Priester te blijven. En laat hen niet aanvoeren, dat hun offerpriesters niet gesteld worden in plaats van Christus, alsof die gestorven was, maar dat zij slechts helpers zijn van Zijn eeuwig priesterschap, hetgeen daarom nog niet ophoudt te blijven bestaan. Want door de woorden van de apostel (Hebr. 7:23) worden ze te sterk in het nauw gebracht, dan dat ze zo zouden kunnen ontsnappen: immers hij zegt, dat meer anderen priester geworden zijn, omdat ze door de dood verhinderd werden altijd te blijven. Dus is Christus, die niet door de dood verhinderd wordt, de enige Priester en heeft Hij geen ambtgenoten nodig. Maar onbeschaamd als ze zijn, wapenen zij zich met het voorbeeld van Melchizedek om hun goddeloosheid te verdedigen. Want daar er van hem gezegd wordt, dat hij brood en wijn heeft aangeboden, maken zij daaruit op, dat dat een voorspel geweest is van hun mis, alsof tussen hem en Christus de gelijkenis was gelegen in het aanbieden van brood en wijn. Dat is te flauw en onbetekenend, dan dat het weerlegging nodig heeft. Melchizedek heeft aan Abraham en zijn metgezellen brood en wijn gegeven om hen, daar ze vermoeid waren van de reis en de strijd, te verkwikken. Wat heeft dit met de offerande te maken? De vriendelijkheid van de heilige koning wordt door Mozes geprezen; zij maken daarvan te onpas een verborgenheid, waarvan in 't geheel geen melding gemaakt wordt. Maar zij blanketten hun dwaling met een andere kleur, want, zo zeggen ze, terstond daarop volgt: "en hij was een priester des allerhoogsten Gods." Ik antwoord, dat zij verkeerdelijk op het brood en de wijn betrekken, wat de apostel doet slaan op de zegening. Daar hij dus een priester was van God, heeft hij Abraham gezegend. Daaruit besluit dezelfde apostel, de beste uitlegger, die men vinden kan, tot zijn hogere positie: want de mindere wordt gezegend door de meerdere (Hebr. 7:7). Indien de aanbieding van Melchizedek een afbeelding was van het misoffer, zou dan de apostel zo vraag ik u, die de allerkleinste dingen onderzoekt, een zo ernstige en belangrijke zaak vergeten hebben? Maar (wat ze ook bazelen), ze zullen tevergeefs de redenering, die door de apostel wordt aangevoerd, pogen omver te werpen, namelijk deze, dat het recht en de eer van het priesterschap onder de sterfelijke mensen ophoudt, omdat Christus, die onsterfelijk is, de enige en eeuwige Priester is.

18.3 De mis als miskenning van Christus’ lijden 

Als tweede werking der mis was gesteld, dat ze het kruis en het lijden van Christus onderdrukt en bedekt. Dit is volkomen zeker, dat Christus' kruis omvergeworpen wordt, zodra een altaar opgericht wordt. Want indien Hij Zichzelf aan het kruis tot een offerande heeft opgeofferd, om ons in eeuwigheid te heiligen, en een eeuwige verlossing voor ons te verwerven (Hebr. 9:12), dan blijft ongetwijfeld de kracht en de werkdadigheid van Zijn offerande zonder einde voortduren. Anders zouden wij over Christus geen eervoller mening hebben dan over de runderen en de kalveren, die onder de wet geofferd werden, wier offeranden krachteloos en zwak waren, zoals daardoor bewezen wordt, dat ze meermalen herhaald werden. Daarom zullen we moeten erkennen, of dat aan de offerande van Christus, die Hij aan het kruis vervuld heeft, de kracht om eeuwig te reinigen ontbroken heeft, of dat Christus één offerande éénmaal voor alle eeuwen volbracht heeft. Dat is hetgeen de apostel zegt, dat deze Hogepriester Christus éénmaal door Zijnszelfs offerande verschenen is in de voleinding der eeuwen om de zonde te niet te doen (Hebr. 9:26). Evenzo, dat wij door de wil Gods geheiligd zijn door de offerande des lichaams van Jezus Christus, éénmaal geschied. Evenzo, dat Christus met één offerande in eeuwigheid volmaakt heeft degenen, die geheiligd worden (Hebr. 10:10,14). En daaraan voegt hij de treffelijke uitspraak toe, dat, waar nu éénmaal vergeving der zonden verworven is, er geen offerande meer overblijft (Hebr. 10:18). Dit heeft ook Christus te kennen gegeven door Zijn laatste woord, in Zijn laatste ademtochten, toen Hij zeide: "Het is volbracht" (Joh. 19:30). Wij plegen op de laatste woorden van stervenden acht te slaan als op Godsspraken. Christus betuigt stervende, dat door Zijn enige offerande voltooid en vervuld is al wat onze zaligheid diende. En zal het dan ons geoorloofd zijn aan een dergelijke offerande, welker volmaaktheid Hij zo duidelijk aangewezen heeft, dagelijks, alsof ze onvolmaakt was, talloze offeranden vast te knopen? Waar het heilige Woord Gods niet alleen verzekert, maar ook uitroept en betuigt, dat deze offerande eenmaal volbracht is, en dat haar kracht eeuwig blijft, beschuldigen daar degenen die een andere offerande eisen, haar niet van onvolmaaktheid en zwakheid? Maar waartoe dient de mis, die met deze voorwaarde ingesteld is, dat dagelijks honderdduizend offeranden volbracht worden, anders dan daartoe, dat het lijden van Christus, waardoor Hij Zich als enig slachtoffer aan de Vader heeft aangeboden, begraven en verzonken zou terneerliggen! Wie zou niet, tenzij hij blind is, zien, dat het de vermetelheid van satan geweest is, die tegen een zo duidelijke en heldere waarheid streed? En ik weet zeer goed door welke goochelarijen de vader der leugen dit zijn bedrog pleegt te bemantelen, zeggende, dat het niet verschillende en onderscheidene offeranden zijn, maar dat één en dezelfde offerande meermalen herhaald wordt. Maar dergelijke rookwolken worden zonder moeite uiteengedreven. Want in zijn gehele uiteenzetting beweert de apostel niet alleen, dat er geen andere offeranden zijn, maar ook dat die éne offerande éénmaal is opgeofferd en niet meer herhaald behoeft te worden. Zij, die nog scherzinniger zijn, ontsnappen door een nog meer verborgen spleet door te zeggen, dat het geen herhaling is, maar een toepassing. Maar ook deze drogreden wordt even gemakkelijk weerlegd. Immers Christus heeft Zich niet eenmaal opgeofferd onder deze voorwaarde, dat Zijn offer dagelijks door nieuwe offeranden zou worden bekrachtigd, maar dat de vrucht Zijner offerande door de prediking des Evangelies en de bediening van het Heilig Avondmaal ons zou worden medegedeeld. Zo zegt Paulus (1 Kor. 5:7), dat Christus als ons Pascha geofferd is, en hij gebiedt ons te eten. Dit, zeg ik, is de manier, waarop de offerande des kruises voor ons naar behoren wordt toegepast, namelijk wanneer er ons deel aan gegeven wordt om haar te genieten en wij haar met een waar geloof ontvangen.

18.4 Het argument van Maleachi 1:11 

Maar het is de moeite waard te horen, op welk fundament zij verder hun misofferande doen steunen. Want zij betrekken hierop de voorzegging van Maleachi (Mal. 1:11), door welke de Heere belooft, dat het zal geschieden, dat men in de ganse wereld Zijn naam een brandoffer zal offeren en een reine offerande. Alsof het iets nieuws of ongewoons was voor de profeten om, wanneer ze over de roeping der heidenen spreken, de geestelijke dienst van God, tot welke ze hen opwekken, door de uitwendige ceremonie der wet aan te duiden, om daardoor de mensen van hun tijd des te gemeenzamer erop te wijzen, dat de heidenen geroepen moesten worden tot de gemeenschap aan de ware religie. Gelijk ze ook in het algemeen de waarheid der dingen, die door het Evangelie voor ogen is gesteld, door voorbeelden van hun tijd plegen te beschrijven. Zo zetten ze voor de bekering tot de Heere de opgang naar Jeruzalem; voor het aanbidden van God de offering van alle soort van gaven; voor de bredere kennis van God, waarmee in het Koninkrijk van Christus de gelovigen begiftigd zouden worden, dromen en gezichten. Wat ze aanhalen is dus gelijk aan de andere voorzegging van Jesaja (Jes. 19:21) e.v., waar de profeet voorzegt aangaande de drie altaren, die in Assyrië, Egypte en Judea zouden opgericht worden. Want ik vraag in de eerste plaats, of ze niet toegeven, dat de vervulling van deze profetie plaats vindt in het Rijk van Christus. Verder, waar die altaren zijn, of wanneer ze ooit opgericht zijn. In de derde plaats, of ze menen, dat voor ieder van die rijken een tempel bestemd is, zoals de tempel te Jeruzalem was. Indien zij dit overwegen, zullen ze, meen ik, erkennen, dat de profeet onder voorbeelden, die voor zijn tijd passen, profeteert over de verbreiding van de geestelijke dienst van God over de ganse aarde. En dit antwoord geven we hun. En omdat men overal voorbeelden van deze zaak ontmoet, zal ik mij niet druk maken met het geven van een langere opsomming. Trouwens ook hierin zijn ze jammerlijk verblind, dat ze geen ander offer erkennen dan het misoffer, hoewel de gelovigen nu werkelijk de Heere offeren en een reine offerande aanbieden, over welke weldra gesproken zal worden.

18.5 De mis leidt tot veronachtzaming van Christus’ dood. 

Nu kom ik tot de derde uitwerking der mis, waarbij we moeten uitleggen, hoe ze de ware en enige dood van Christus uitwist en uit de herinnering doet verdwijnen. Want evenals onder de mensen de bevestiging van een testament hangt aan de dood van de testamentmaker, zo heeft ook onze Heere het testament, waardoor Hij ons de vergeving der zonden en de eeuwige gerechtigheid heeft geschonken, bevestigd door Zijn dood. Zij, die het wagen in dit testament iets te veranderen of te vernieuwen, verloochenen Zijn dood en achten die als van geen betekenis. En wat is de mis anders dan een nieuw en geheel ander testament? Immers beloven niet alle missen telkens weer een nieuwe vergeving van zonden en een nieuw verwerven van gerechtigheid, zodat er dan evenveel testamenten zijn als missen? Laat dus Christus wederom komen en door een tweede dood dit nieuwe testament of liever door een oneindig aantal doden de talloze testamenten der missen bekrachtigen. Heb ik dus niet naar waarheid in het begin gezegd, dat de enige en ware dood van Christus door de missen uitgewist wordt? Dient de mis niet rechtstreeks daartoe, dat Christus, indien het mogelijk was, opnieuw gedood wordt? "Want waar een testament is," zegt de apostel (Hebr. 9:16), "daar is het noodzaak, dat de dood des testamentmakers tussenkome": de mis brengt een nieuw testament van Christus aan; dus eist ze Zijn dood. Bovendien is het nodig, dat het offer, dat gebracht wordt, gedood en geslacht wordt. Indien Christus in iedere mis geofferd wordt, moet Hij ieder ogenblik op duizend plaatsen wreed gedood worden. Dit is niet mijn redenering, maar die van de apostel: dat Christus, indien Hij het nodig geoordeeld had, Zichzelf meermalen te offeren, dikwijls had moeten lijden van de grondlegging der wereld af (Hebr. 9:26). Ik erken, dat ze een antwoord gereed hebben, waardoor ze ook ons van laster beschuldigen. Want ze zeggen, dat hun voor de voeten geworpen wordt iets, dat ze nooit hebben bedacht en zelfs niet zouden kunnen bedenken. Maar wij weten, dat de dood en het leven van Christus geenszins in hun hand is. Wij letten er ook niet op, of ze de bedoeling hebben Hem te doden; onze bedoeling is slechts aan te tonen, welk een ongerijmdheid uit hun goddeloos en boos leerstuk volgt. En dat bewijs ik uit de mond van de apostel. Ook al roepen ze duizendmaal hiertegen in, dat dit een onbloedig offer is, dan zal ik toch loochenen, dat het aan het goeddunken der mensen hangt, dat de offeranden hun natuur veranderen, omdat op die manier de heilige en onschendbare instelling Gods te niet zou gaan. En daaruit volgt, dat dit grondbeginsel van de apostel vast is, dat bloedstorting vereist wordt, wil er afwassing plaats hebben.

18.6 De mis berooft ons van de vrucht van Christus‘ dood 

Nu moeten we de vierde werking der mis behandelen, namelijk hoe ze ons berooft van de vrucht, die uit de dood van Christus tot ons kwam, doordat de mis maakt, dat we die niet bekennen en bedenken. Want wie zou bedenken, dat hij door de dood van Christus verlost is, wanneer hij een nieuwe verlossing ziet in de mis? Wie zou vertrouwen, dat hem zijn zonden vergeven zijn, wanneer hij een nieuwe vergeving ziet? En ook zal hij niet ontkomen, die zegt, dat wij om geen andere reden vergeving der zonden verkrijgen in de mis, dan omdat die door de dood van Christus reeds verkregen is. Want hij brengt niets anders aan, dan wanneer hij verkondigde, dat wij op die voorwaarde door Christus verlost zijn, dat wij onszelf verlossen; want zulk een leer is door de dienaren van satan verbreid, en zulk een leer verdedigen zij tegenwoordig met geschreeuw, met het zwaard en het vuur, namelijk dat wij, wanneer wij Christus de Vader in de mis offeren, door dit werk der offering vergeving der zonden verkrijgen en het lijden van Christus deelachtig worden. Wat blijft er dan voor het lijden van Christus over dan dat het een voorbeeld der verlossing is, opdat wij daaruit zouden leren onze eigen verlossers te zijn? Wanneer Christus Zelf in het Avondmaal het vertrouwen in de vergeving bezegelt, gebiedt Hij de discipelen niet aan die handeling te blijven hangen, maar verwijst hen naar het offer Zijns doods, te kennen gevend, dat het Avondmaal is een gedenkteken of herinneringsteken, zoals men gemeenlijk zegt, waaruit ze zouden leren, dat het zoenoffer waardoor God verzoend moest worden, slechts eenmaal moest worden geofferd. Want het is niet voldoende te weten, dat Christus de enige offerande is, indien we niet tevens weten, dat er slechts één offering behoefde te zijn, zodat ons geloof aan Zijn kruis gehecht is.

18.7 De mis is een ontkrachting van het Heilig Avondmaal 

Nu kom ik tot de laatste werking der mis, namelijk deze, dat het Heilig Avondmaal, in hetwelk de Heere de herinnering aan Zijn lijden ingegrift en afgebeeld had nagelaten, door het oprichten der mis weggenomen, verduisterd en verdorven is. Want het Avondmaal zelf is een gave van God, die met dankzegging behoorde aangenomen te worden. Maar men stelt het zo voor, dat het misoffer aan God de prijs betaalt, die Hij Zelf tot voldoening aanneemt. Evenveel als geven verschilt van ontvangen, evenzoveel verschilt een offerande van het sacrament des Avondmaals. En dit is een zeer ellendige ondankbaarheid van de mens, dat hij, waar hij de middadigheid der Goddelijke goedheid behoorde te erkennen en dank te zeggen, daarin God tot zijn schuldenaar maakt. Het sacrament beloofde, dat wij door Christus' dood niet alleen eenmaal tot het leven zijn wedergebracht, maar ook voortdurend levend gemaakt worden, omdat onze zaligheid in die dood vervuld is. Het misoffer zingt een geheel ander liedje: dat Christus dagelijks geofferd moet worden om ons enig voordeel te brengen. Het Avondmaal moest in de openbare vergadering der kerk uitgedeeld worden, om ons te onderrichten aangaande de gemeenschap, door welke wij in Christus Jezus verenigd zijn. Deze gemeenschap wordt door het misoffer ontbonden en uiteengerukt. Want nadat de dwaling ingang gevonden had, dat er priesters moeten zijn om voor het volk te offeren, is men, alsof het Avondmaal naar hen verbannen was, opgehouden, naar Gods gebod het aan de gemeente der gelovigen uit te delen. De toegang is geopend tot bijzondere missen, die meer een zekere uitsluiting meebrengen dan die gemeenschap, die de Heere ingesteld heeft, daar de mispriester zich van het ganse volk der gelovigen afzondert om afzonderlijk zijn offer te verslinden. Een bijzondere mis noem ik het (opdat niemand zich vergisse), wanneer er geen deelnemen is van de gelovigen aan des Heeren Avondmaal, ook al is overigens een grote menigte mensen aanwezig.

8 – 11: De oude Avondmaalspraktijk en de opkomst van misvattingen

18.8 Particuliere missen zijn een afwijzing van de gemeenschap 

Vanwaar de naam der mis zijn oorsprong heeft, daarover heb ik nooit een vast oordeel kunnen uitspreken, behalve dat het mij waarschijnlijk voorkomt, dat die naam genomen is van de offers, die gebracht werden. Daarom gebruiken de oude schrijvers ook meestal het meervoud. Maar om het geschil over de naam te laten varen: ik zeg, dat de bijzondere missen met Christus' instelling regelrecht in strijd zijn, en dat ze daarom een goddeloze ontheiliging van het Avondmaal zijn. Want wat heeft de Heere ons bevolen? Heeft Hij niet geboden te nemen en onder elkander te verdelen? Welk een onderhouding van het gebod leert Paulus (1 Kor. 10:16)? Leert hij niet de breking des broods, opdat die voor ons zij de gemeenschap aan het lichaam en bloed? Wanneer dus één het ontvangt zonder het uit te delen, welke overeenkomst heeft dat dan met hetgeen Paulus leert? Maar die éne, zeggen ze, doet het in naam der ganse kerk. Door welk gebod? Is dat niet openlijk God bespotten, wanneer één alleen aan zich trekt hetgeen niet anders dan onder velen behoorde te geschieden? Maar omdat de woorden van Christus en Paulus duidelijk genoeg zijn, kan men in 't kort besluiten, dat overal, waar geen breking des broods is tot gemeenschap der gelovigen, niet het Avondmaal des Heeren, maar een valse en verkeerde nabootsing van het Avondmaal is. En een valse nabootsing betekent misvorming. En misvorming van een zo grote verborgenheid geschiedt niet zonder goddeloosheid. In de bijzondere missen ligt dus een goddeloos misbruik. En, evenals de ene fout in de religie steeds weer een andere voortbrengt, nadat eenmaal die gewoonte ingeslopen was om te offeren zonder gemeenschap, is men langzamerhand begonnen in alle hoeken der kerkgebouwen talloze missen te doen, en het volk her en derwaarts vaneen te scheuren, terwijl het toch tot één vergadering behoorde samen te komen, om de verborgenheid van zijn eenheid te bekennen. Laat hen nu heengaan en ontkennen, dat het afgoderij is, dat ze het brood in hun missen tonen om het in plaats van Christus te laten aanbidden, want tevergeefs spreken zij van die beloften over de tegenwoordigheid van Christus, die, hoe men ze ook verstaat, zeker niet daartoe gegeven zijn, dat onreine en onheilige mensen het lichaam van Christus zouden vervaardigen, zo dikwijls als ze willen en tot elk misbruik, dat hun lust; maar daartoe, dat de gelovigen, doordat ze met eerbiedige onderhouding Christus' gebod volgen in het vieren van het Avondmaal, Zijn ware gemeenschap zouden genieten.

18.9 Particuliere missen zijn een afwijzing van de gemeenschap (vervolg) 

Daar komt bij, dat deze verkeerdheid aan de kerk, toen ze nog zuiverder was, onbekend geweest is. Want ook al trachten diegenen onzer tegenstanders, die het onbeschaamdst zijn, de zaak met schone schijn te bedekken, toch is het meer dan zeker, dat de ganse oudheid zich tegen hen keert, zoals we vroeger in anders stukken hebben aangetoond en nog zekerder zal kunnen vastgesteld worden uit de voortdurende lectuur der ouden. Maar voordat ik hiermee eindig, vraag ik onze misleraars, dat ze weten, dat Gode gehoorzaamheid liever is dan offeranden (1 Sam. 15:22), en dat Hij meer verlangt, dat men naar Zijn stem luistert, dan dat Hem offeranden gedaan worden, hoe ze kunnen geloven, dat deze wijze van offeren Gode aangenaam is, van welke ze geen enkel gebod hebben en van welke ze zien, dat ze zelfs niet met één woord der Schrift wordt goedgekeurd. Bovendien, daar ze de apostel horen zeggen (Hebr. 5:4), dat niemand zich de naam en de eer van het priesterschap aanneemt, dan die geroepen is, gelijk Aäron, ja, dat ook Christus Zelf Zich niet opgedrongen heeft, maar aan de roeping des Vaders gehoorzaamd heeft, zo moeten ze bewijzen of dat God de Auteur en Insteller van hun priesterschap is, of ze moeten erkennen, dat die eer niet van God is, tot welke zij, zonder geroepen te zijn, met onbeschaamde vermetelheid zijn doorgedrongen. Maar ze kunnen zelfs geen puntje van een letter aanvoeren om hun priesterschap te verdedigen. Waarom zullen dan de offers niet verdwijnen, die zonder priester niet gebracht kunnen worden?

18.10 Zagen de kerkvaders de mis als een offer? 

Indien iemand komt aandragen met van hier en daar genomen verbrokkelde uitspraken der ouden en op hun gezag beweert, dat de offerande, die in het Avondmaal volbracht wordt, anders verstaan moet worden dan wij uitleggen, dan moge hem in het kort dit geantwoord worden: indien het gaat over het aannemelijk maken van het verzinsel der offerande, zoals de pausgezinden die in de mis verzonnen hebben, zeg ik, dat de oude leraars een dergelijke heiligschennis geenszins verdedigen. Zij gebruiken wel het woord offerande, maar zij zetten tevens uiteen, dat zij daaronder niets anders verstaan dan de herinnering aan die ware en enige offerande, die Christus, onze enige Priester (zoals zij Hem op vele plaatsen noemen), aan het kruis volbracht heeft. "De Hebreeën," zegt Augustinus "vierden in de slachtoffers van vee, die ze Gode offerden, de profetie van de toekomstige offerande, die Christus geofferd heeft; de Christenen vieren de herinnering aan de reeds volbrachte offerande door de heilige offering en de deelachtigheid van het lichaam van Christus." Hier leert hij ongetwijfeld geheel hetzelfde, wat met meer woorden staat in het boek over het geloof aan Petrus Diaconus geschreven, wie ook de auteur daarvan moge zijn. Dit zijn de woorden: "Houd voor geheel zeker en twijfel geenszins, dat de Eniggeborene, vlees voor ons geworden, Zich voor ons Gode heeft geofferd tot een liefelijke geurende offerande; aan Wie evenals ook aan de Vader en de Heilige Geest in de tijd van het Oude Testament dieren geofferd werden, en aan Wie evenals ook aan de Vader en de Heilige Geest, met wie Hij één Godheid heeft, de heilige kerk over de ganse wereld zonder ophouden het offer van het brood en de wijn brengt. Want in die vleselijke offeranden was een afbeelding van het vlees van Christus, dat Hij Zelf voor onze zonden zou offeren, en van Zijn bloed, dat Hij zou vergieten tot vergeving der zonden. Maar in deze offerande is een dankzegging en een verkondiging van het vlees van Christus, dat Hij voor ons geofferd heeft en van het bloed, dat Hij voor ons vergoten heeft." Daarom verklaart Augustinus zelf op meer dan één plaats, dat deze offerande niets anders is dan een offerande des lofs. Kortom, op vele plaatsen zult ge bij hem vinden, dat het Avondmaal des Heeren om geen andere reden een offerande genoemd wordt, dan omdat het is een herinnering, een beeltenis en een getuigenis van die bijzondere, ware en enige offerande, door welke Christus ons verzoend heeft. Er is ook een vermeldenswaardige plaats in het 4e boek "Over de Drieëenheid", hoofdstuk 24, waar hij, na over de enige offerande gesproken te hebben, aldus besluit: "Aangezien in een offerande vier dingen beschouwd worden, namelijk aan Wie geofferd wordt, door wie geofferd wordt, wat geofferd wordt en voor wie geofferd wordt, blijft dezelfde enige en waarachtige Middelaar, ons door de offerande des vredes met God verzoenend, één met Hem, aan wie Hij geofferd heeft, heeft hen in Zich één gemaakt voor wie Hij offerde, en Hij alleen is het, Die geofferd heeft en Hij is het, wat Hij geofferd heeft." In dezelfde zin spreekt ook Chrysostomus. En de eer van het priesterschap eisen zij zo voor Christus op, dat Augustinus getuigt, dat het de stem van de antichrist zal zijn, indien iemand een bisschop maakt tot middelaar tussen God en de mensen.

18.11 Kerkvaders wijken af van Gods inzetting 

Toch ontkennen wij niet, dat de offerande van Christus ons in het Avondmaal zo getoond wordt, dat het schouwspel des kruises bijna voor ogen gesteld wordt. Gelijk de apostel zegt, dat Christus voor de ogen der Galaten gekruisigd is (Gal. 3:1), doordat hun de prediking des kruises was voorgesteld. Maar daar ik zie, dat ook die oude leraars deze herinnering tot wat anders verdraaid hebben dan voor de instelling des Heeren paste (doordat hun Avondmaal de een of andere gedaante van een herhaalde, of althans vernieuwde offerande vertoonde) zal niets veiliger zijn voor de vrome lezers dan dat ze berusten in de zuivere en eenvoudige ordinantie Gods, wiens Avondmaal het ook daarom genoemd wordt, omdat alleen Zijn gezag erin van kracht moet zijn. Maar daar ik zie, dat de oude leraars het vrome en rechtzinnige gevoelen aangaande deze ganse verborgenheid behouden hebben, en niet bevindt, dat zij aan de enige offerande des Heeren ook maar in het minst afbreuk hebben willen doen, waag ik het niet hen van enige goddeloosheid te beschuldigen. Maar toch meen ik, dat ze er niet van vrijgepleit kunnen worden, dat ze in de wijze der bediening enigszins gezondigd hebben. Want ze hebben de Joodse gewoonte van offeren meer gevolgd dan Christus geordineerd had of de mening van het Evangelie meebracht. Dus alleen deze wijze van doen is verkeerd, en daarin zou men hen terecht kunnen beschuldigen, dat ze, niet tevreden met de eenvoudige en ware instelling van Christus, zich al te zeer hebben gewend tot de schaduwen der wet.

12 – 18: De idee van het offer in de eucharistie en het gebruik van het woord ‘offer’ in de Schrift – het heiligschennend karakter van de mis

18.12 Het offer in het Oude Testament en het Heilig Avondmaal 

Indien men naarstig overweegt, zal men opmerken, dat door des Heeren Woord dit verschil gesteld wordt tussen de Mozaïsche offeranden en ons Avondmaal, dat, hoewel die offeranden dezelfde werking van Christus' dood het Joodse volk voor ogen stelden, die ons tegenwoordig in het Avondmaal getoond wordt, toch de wijze van voor ogen stellen anders was. Want daar werd de Levitische priesters geboden het offer af te beelden, dat Christus zou volbrengen: er werd een offerdier gesteld, dat de plaats van Christus Zelf innam; er was een altaar, waarop het geofferd werd; kortom alles geschiedde zo, dat voor ogen gesteld werd een afbeelding van de offerande, die Gode tot verzoening gebracht moest worden. Maar nu die offerande volbracht is, heeft de Heere ons een andere wijze ingesteld: namelijk, dat Hij de vrucht van de offerande, die Hem door de Zoon gebracht is, overbrengt op het gelovige volk. Hij heeft ons dus een tafel gegeven om daaraan te eten, niet een altaar, waarop het slachtoffer geofferd wordt. Hij heeft geen priester geheiligd, om te offeren, maar dienaren, om het heilige maal uit te delen. Hoe hoger en heiliger de verborgenheid is, met des te meer godsdienstigheid en eerbied moet ze behandeld worden. Dus is niets veiliger dan dat wij alle stoutmoedigheid van het menselijke vernuft wegdoen en alleen ons houden aan hetgeen de Schrift leert. En ongetwijfeld, wanneer wij bedenken, dat het des Heeren, niet der mensen Avondmaal is, is er geen reden, waarom wij ons door enig gezag van mensen of door het gebruik van veel jaren daarvan een duimbreed zouden laten afbrengen. Wanneer daarom de apostel het Avondmaal wil zuiveren van alle gebreken, die reeds in de kerk der Korinthiërs waren binnengeslopen, dan bewandelt hij daartoe de gemakkelijkste weg en roept hen terug tot die enige instelling (1 Kor. 11:20) en toont aan, dat men daaraan de voortdurende regel moet ontlenen.

18.13 De aard van het offer 

Verder, opdat een twistgierig mens ons niet bestrijde op grond van de namen van offerande en priester, zal ik ook, zij het in 't kort, verklaren, wat ik in mijn gehele uiteenzetting aangeduid heb met het woord offerande en met het woord priester. Om welke reden zij, die het woord offerande uitstrekken tot alle heilige ceremoniën en godsdienstige handelingen, dat doen, zie ik niet in. Wij weten, dat volgens het voortdurend gebruik der Schrift offerande genoemd wordt, wat de Grieken nu eens thusia, dan weer prosphora, dan weer telete noemen. In het algemeen genomen omvat dat alles wat Gode geofferd wordt. Daarom moeten wij een onderscheid maken, maar toch zo, dat deze onderscheiding afgeleid wordt uit de offeranden der Mozaïsche wet, onder wier schaduwen de Heere de ganse waarheid der offeranden aan Zijn volk heeft willen voor ogen stellen. En ofschoon die offeranden verschillende vormen gehad hebben, kunnen ze toch alle gebracht worden onder twee soorten. Want de offering geschiedde of voor de zonde met een zekere gedaante van genoegdoening, waardoor de schuld voor God verzoend werd, of ze was een teken van de dienst Gods en betuiging der religie, nu eens als een smeking, om Gods gunst te verzoeken, dan weer als een dankzegging, om de dankbaarheid des harten te betuigen voor ontvangen weldaden, dan weer als eenvoudige oefening der vroomheid om de bekrachtiging van het verbond te vernieuwen. Tot deze laatste soort behoorden de brandoffers en de plengoffers, de gaven, de eerstelingen en de vredeoffers. Laat ook ons daarom de offers verdelen in twee soorten, en de ene, ter wille van ons onderwijs, noemen dienst en ereoffers, omdat ze behoren tot de verering en de dienst van God, die de gelovigen Hem schuldig zijn en betalen; of, indien ge liever wilt, dankoffers, aangezien ze door niemand anders aan God gedaan worden dan door hen, die, met Zijn onmetelijke weldaden overladen, zich geheel met al hun handelingen aan Hem overgeven. De andere soort noemen wij zoenoffers of offers der verzoening. Een zoenoffer is een offer, waardoor men de toorn Gods wil doen ophouden, aan Zijn oordeel voldoening schenken en daardoor de zonden afwassen en afwissen, opdat de zondaar, van hun vuil gereinigd, en in de reinheid der rechtvaardigheid hersteld, met God verzoend worde. Zo werden in de wet de offeranden genoemd, die voor het verzoenen der zonden gebracht werden, niet omdat ze in staat waren de genade Gods te herwinnen of de ongerechtigheid te niet te doen, maar omdat ze zulk een waar offer afschaduwden, dat eindelijk door Christus alleen inderdaad volbracht is, en door Hem alleen, omdat het door niemand anders kon volbracht worden. En éénmaal, omdat de werking en de kracht van dat ene, door Christus volbrachte, offer eeuwig is, gelijk Hij Zelf door Zijn eigen woord (Joh. 19:30) getuigd heeft, toen Hij zeide, dat het volbracht en vervuld was; dat is, dat al wat nodig was tot het herwinnen van de genade des Vaders, het verkrijgen van vergeving der zonden, van de gerechtigheid en de zaligheid, door deze Zijn enige offerande verricht en volbracht was, en dat er niets meer ontbreekt, zodat er daarna geen enkele plaats voor een ander zoenoffer meer overbleef.

18.14 Missen als koopwaar 

Daarom stel ik vast, dat het een zeer snode schanddaad en een onverdragelijke lastering is zowel tegenover Christus als tegenover de offerande, die Hij door Zijn dood aan het kruis voor ons volbracht heeft, indien men door herhaling van de offerande denkt vergeving der zonden te ontvangen, God te verzoenen en gerechtigheid te verkrijgen. Maar waar gaat het bij de mis anders om, dan dat we door de verdienste van een nieuwe offerande deel krijgen aan het lijden van Christus? En opdat hun razernij geen maat zou houden, hebben zij het voor te gering geacht, wanneer ze zeiden, dat een gemeenschappelijke offerande gedaan werd gelijkelijk voor de ganse kerk, indien ze er niet aan toevoegden, dat het aan hun goeddunken stond die offerande op deze of gene, wie zij wilden, in het bijzonder toe te passen, of liever aan eenieder, die zulk een koopwaar met gereed geld wilde kopen. Verder hebben ze, daar ze de hoge prijs, die Judas ontving, niet konden bereiken, om toch door enig kenmerk het voorbeeld van hun meester weer te geven, de gelijkheid van het getal behouden. Judas had Christus verkocht voor dertig zilverlingen, zij verkopen Hem, naar Franse rekening, voor dertig koperen penningen; hij echter deed het éénmaal, zij, zo dikwijls zich een koper voordoet. In die zin ontkennen wij ook, dat zij priesters zijn, namelijk daar ze met zulk een offerande bij God voor het volk tussenbeide komen en door de verzoening van God de reiniging der zonden volbrengen. Want Christus is de enige Priester en Middelaar van het Nieuwe Testament, op Wie alle priesterschappen overgedragen en in Wie ze besloten en geëindigd zijn. Ook al had de Schrift in het geheel geen melding gemaakt van het eeuwige priesterschap van Christus, blijft toch, omdat God, na afschaffing van de oude priesterschappen, geen enkel nieuw ingesteld heeft, het argument van de apostel steekhoudend, dat niemand zich deze eer neemt dan wie door God geroepen is (Hebr. 5:4). Waarop vertrouwend durven dan die heiligschenners, die verkondigen, dat zij de offeraars van Christus zijn, zich priester des levenden Gods noemen?

18.15 Opmerkingen van Plato over een soortgelijke pretentie en misleiding 

Er is een zeer schone plaats bij Plato in het tweede boek over de Staat. Wanneer hij daar spreekt over de oude zoenoffers en lacht om het dwaze vertrouwen van boze en misdadige mensen, die meenden, dat daardoor hun schanddaden als door omhulsels bedekt worden, zodat ze door de goden niet werden gezien en die, alsof ze met de goden een overeenkomst gesloten hadden, met groter zorgeloosheid aan hun lusten toegaven, dan schijnt hij geheel en al een toespeling te maken op het gebruik van de verzoening door de mis, zoals die tegenwoordig in de wereld is. Een ieder weet, dat het ongeoorloofd is een ander te bedriegen en te misleiden. Een ieder erkent, dat het goddeloos is weduwen door onrechtmatige handelingen te kwellen, wezen te beroven, armen overlast aan te doen, door boze streken het goed van anderen te roven, door meineed en bedrog een aanslag te doen op iemands rijkdom en door geweld en tirannieke verschrikking iemand te onderdrukken. Hoe komt het dan, dat zovelen dit alles overal durven, alsof ze het ongestraft zullen wagen te doen? Ongetwijfeld, wanneer wij dit naar behoren overdenken, schenkt geen andere oorzaak hun zoveel moed, dan deze, dat ze vertrouwen door de offerande der mis, als door een betaalde prijs, Gode genoegdoening te zullen verschaffen, of althans dat ze menen, dat dit voor hen een gemakkelijke weg is om de zaak met Hem in orde te maken. Plato gaat dan voort te lachen om de grove dwaasheid van hen, die menen, dat door zulke zoenoffers de straf afgekocht wordt, die ze anders in de onderwereld zouden moeten ondergaan. En waartoe dienen tegenwoordig de jaarlijkse plechtigheden en het grootste deel der missen anders dan opdat zij, die hun ganse leven lang zeer wrede tirannen geweest zijn, of zeer hebzuchtige rovers, of die voor elke schanddaad klaar stonden, als het ware door dit loon losgekocht, aan het vagevuur zouden ontkomen?

18.16 De ‘dankoffers’ van de christelijke kerk 

Tot de andere soort der offeranden, die wij de dankoffers noemen, behoren alle plichten der liefde, door welke wij, wanneer wij ze aan onze broederen bewijzen, de Heere Zelf in Zijn leden eren; vervolgens al onze gebeden, lof en dankzeggingen en al wat tot de dienst van God door ons gedaan wordt. En die alle hangen eindelijk aan een grotere offerande, waardoor wij met ziel en lichaam de Heere tot een heilige tempel geheiligd worden. Immers het is niet genoeg, indien onze uiterlijke daden gevoegd worden worden tot gehoorzaamheid aan Hem; maar eerst moeten wij, en dan al het onze aan Hem geheiligd en gewijd worden: opdat al wat in ons is, Zijn heerlijkheid dient en ernaar streeft die te vergroten. Deze soort van offeranden dienen niet om Gods toorn te stillen, niet om vergeving der zonden te verkrijgen, en niet om gerechtigheid te verdienen; maar zij houden zich slechts bezig met God te verheerlijken en groot te maken. Want ze kunnen Gode niet aangenaam en welgevallig zijn, tenzij ze komen van de hand van hen, wie Hij reeds vergeving der zonden heeft geschonken, om een andere reden met Zich verzoend heeft en daarom van schuld heeft vrijgesproken. En ze zijn voor de kerk zo noodzakelijk, dat ze niet zonder die zijn kan. Zij zullen dus eeuwig blijven, zolang Gods volk er zijn zal, gelijk reeds vroeger gezien is uit de profeet; immers in die betekenis mag men deze voorzegging (Mal. 1:11) opvatten: "Maar van de opgang der zon tot haar ondergang is Mijn Naam groot onder de heidenen, en aan alle plaats zal Mijn Naam reukwerk toegebracht worden, en een rein offer; want Mijn Naam is vreselijk onder de heidenen, zegt de Heere"; zover is het er vandaan, dat wij die offeranden zouden wegdoen. Zo gebiedt Paulus (Rom. 12:1), dat wij onze lichamen zullen offeren tot een levende, heilige, Gode welbehagelijke offerande, welke is onze redelijke godsdienst. Alwaar hij zeer duidelijk gesproken heeft, doordat hij eraan toevoegde, dat dit is onze redelijke Godsdienst. Want hij verstond daaronder de geestelijke wijze om God te dienen, die hij stilzwijgend stelde tegenover de vleselijke offerande der Mozaïsche wet. Zo worden de weldadigheid en de mededeelzaamheid offeranden genoemd, waarmee God verzoend wordt (Hebr. 13:16). Zo wordt de weldadigheid der Filippenzen, waardoor ze Paulus in zijn gebrek gesteund hadden, een offerande genoemd van een welriekende reuk (Fil. 4:18). Zo zijn alle goede werken der gelovigen geestelijke offeranden.

18.17 Uitdrukkingen in de Schrift ter illustratie van de lofoffers 

lofoffers.

En waartoe zal ik veel aanhalen? Want herhaaldelijk komt deze wijze van spreken in de Schrift voor. Ja zelfs toen Gods volk nog onder de uiterlijke tucht er wet gehouden werd, gaven de profeten toch genoegzaam te kennen, dat in die vleselijke offeranden de waarheid aanwezig was, die de Christelijke kerk met het Joodse volk gemeen heeft. Daarom bad David (Ps. 141:2), dat zijn gebed, als een reukoffer, mocht opstijgen voor Gods aanschijn. En Hosea (Hos. 14:3) noemde de dankzeggingen de kalveren der lippen, die elders door David (Ps. 50:23) de offeranden des lofs genoemd worden. En de apostel, hem navolgend, noemt ze ook offeranden des lofs (Hebr. 13:15); en verklaart, dat ze zijn "de vrucht der lippen, die Zijn Naam belijden". De offeranden van deze soort kan het Avondmaal des Heeren niet missen; want wanneer wij daarin Zijn dood verkondigen en Hem dankzeggen, dan doen wij niets anders dan de offerende des lofs brengen. Naar dit offerambt worden wij, alle Christenen, een koninklijk priesterdom genoemd (1 Petr. 2:9), omdat wij door Christus Gode de offerande brengen, waarover de apostel spreekt, de offerande des lofs, de vrucht der lippen, die Zijn Naam belijden, Immers wij verschijnen met onze gaven niet voor Gods aanschijn zonder Middelaar. Christus is het, Die wij als Middelaar hebben, en door Wie wij ons en het onze de Vader offeren. Hij is onze Hogepriester, Die, in het heiligdom des hemels ingegaan zijnde, voor ons de toegang opent. Hij is het Altaar, op hetwelk wij onze gaven leggen, zodat wij in Hem durven al wat wij durven. Hij is het, zeg ik, Die ons de Vader tot koningen en priesters gemaakt heeft (Openb. 1:6).

18.18 Afgezien van de ontheiliging van de mis is zij op zichzelf al heiligschennis 

Wat blijft er over dan dat deze verfoeilijkheid der mis door de blinden wordt gezien, door de doven gehoord en zelfs door de kinderen begrepen? Welke, in een gouden beker geschonken, alle koningen en volken der aarde, van de hoogste tot de laagste, zo dronken gemaakt en met bedwelming en duizeling getroffen heeft, dat zij, nog dommer dan de beesten, hun ganse zaligheid in deze ene dodelijke afgrond gesteld hebben. Ongetwijfeld, de satan heeft zich nooit met krachtiger werktuig toegelegd op het bestormen en innemen van Christus' Koninkrijk. Dit is de Helena, voor welke de vijanden der waarheid tegenwoordig met zo grote razernij, woede en heftigheid strijden. En ze is waarlijk een Helena, met welke zij zich door geestelijke hoererij (die de meest verfoeilijke is van alle) aldus verontreinigen. Ik roer hier zelfs niet met mijn pink de grove misbruiken aan, door welke ze zouden kunnen zeggen, dat de reinheid van hun heilige mis ontheiligd is, namelijk welk een schandelijke koophandel ze drijven, welk een vuil gewin ze maken met hun missen, en met hoe grote roofzucht ze aan hun hebzucht voldoen. Ik wijs slechts aan, en dat met weinige en eenvoudige woorden, hoedanig de zeer heilige heiligheid der mis is, ter wille waarvan ze verdiend heeft zo aanzienlijk te zijn en ettelijke eeuwenlang in zo grote verering te staan. Want deze zo grote verborgenheden naar hun waardigheid te verklaren, zou een groter werk zijn; en die schandelijke vuilheden, die voor aller ogen zijn, wil ik er niet bijhalen: opdat allen mogen begrijpen, dat de mis, genomen in haar meest uitgelezen zuiverheid, waarmee zij het best aangeboden kan worden, zonder haar aanhangsels, van de wortel tot de top vol is van alle soort van goddeloosheid, Godslastering, afgoderij en heiligschennis.

19 -20: Conclusie uit de hoofdstukken 17 en 18: er zijn slechts twee christelijke

18.19 Doop en avondmaal zijn de enige sacramenten 

Nu hebben de lezers in 't kort samengevat bijeen nagenoeg alles wat, naar wij meenden, nodig is geweten te worden over die twee sacramenten, wier gebruik van het begin van het Nieuwe Testament af tot de voleinding der wereld toe aan de Christelijke kerk is overgegeven, namelijk opdat de Doop als het ware een ingang tot de kerk zou zijn en een inwijding van het geloof; en het Avondmaal als het ware een voortdurend voedsel, waarmee Christus het huisgezin Zijner gelovigen geestelijk voedt. Daarom, gelijk er slechts één God is, één geloof, één Christus, en één Kerk, Zijn Lichaam, zo is er slechts één Doop, en die wordt niet meermalen herhaald. Het Avondmaal echter wordt herhaaldelijk bediend, opdat degenen, die eenmaal in de kerk zijn opgenomen, zouden begrijpen, dat zij voortdurend door Christus gevoed worden. Evenals er behalve deze twee geen ander sacrament door God ingesteld is, zo moet de kerk der gelovigen ook geen ander erkennen. Want dat nieuwe sacramenten oprichten en vaststellen een zaak is, die niet aan het menselijk goeddunken staat, zal degene gemakkelijk begrijpen, die zich herinnert wat boven duidelijk genoeg is uiteengezet, namelijk dat de sacramenten met dit doel door God ingesteld zijn, dat ze ons aangaande enige belofte van Hem zouden onderwijzen en ons Zijn goede wil jegens ons zouden betuigen; en die tevens bedenkt, dat God geen raadsman heeft gehad, die ons iets zekers aangaande Zijn wil kunnen beloven of ons zou kunnen meedelen, welke gezindheid Hij jegens ons heeft, wat Hij ons geven en wat Hij ons weigeren wil. Want tegelijkertijd wordt vastgesteld, dat niemand in staat is een teken voor te stellen, dat tot een getuigenis zou kunnen zijn van Zijn wil en van enige belofte: Hij Zelf is het alleen, Die door het geven van een teken over Zichzelf bij ons kan getuigen. Ik zal het korter zeggen, en wellicht wat ruwer, maar duidelijker: een sacrament kan nooit zijn zonder belofte der zaligheid. Alle mensen bij elkaar kunnen uit zichzelf ons niets beloven aangaande onze zaligheid. Dus kunnen ze ook uit zichzelf geen sacrament geven of oprichten.

18.20 Sacramenten toevoegen is niet toegestaan 

Met deze twee dus moet de Christelijke kerk tevreden zijn, en niet alleen geen ander derde voor het tegenwoordige toelaten of erkennen, maar ook niet begeren of verwachten tot de voleinding der wereld toe. Want dat aan de Joden, naar de verschillende tijdsomstandigheden, behalve hun gewone, nog enige andere gegeven zijn (zoals het manna, het water uit de steenrots, de koperen slang en dergelijke), was daarom, dat ze door deze verscheidenheid vermaand werden niet te blijven staan bij zulke figuren, wier stand weinig vast was, maar dat ze iets beters van God moesten verwachten, dat zonder ondergang en zonder einde stand zou houden. Geheel anders staat het met ons, aan wie Christus geopenbaard is, in Wie alle schatten der kennis en der wijsheid verborgen zijn, met zulk een overvloed en rijkdom, dat enig nieuw toevoegsel tot deze schatten te hopen of te verlangen in waarheid zou betekenen God te prikkelen en tegen ons uit te dagen. Wij moeten naar Christus alleen hongeren, Hem zoeken, hopen, leren en grondig leren kennen: totdat die grote dag zal verschijnen, waarop de Heere de heerlijkheid van Zijn Koninkrijk ten volle zal openbaren en zich ons te aanschouwen zal geven, zoals Hij is (1 Joh. 3:2). En daarom wordt deze onze tijd in de Schrift aangeduid door de laatste ure, de laatste dagen, de laatste tijden (1 Joh. 2:18)(1 Petr. 1:20), opdat niemand zich door de ijdele verwachting van enige nieuwe leer of openbaring zou bedriegen. Want dikwijls en op velerlei wijze heeft de Hemelse Vader tevoren gesproken door de profeten, maar in deze laatste dagen door Zijn geliefde Zoon (Hebr. 1:2), Die alleen de Vader kan openbaren (Luk. 10:22); en inderdaad ten volle geopenbaard heeft, voor zover voor ons van belang is, nu wij Hem door een spiegel aanschouwen (1 Kor. 13:12). Verder, evenals het de mensen ontzegd is, nieuwe sacramenten in de kerk Gods te kunnen stichten, zo zou het ook te wensen zijn, dat in de sacramenten, die van God zijn, zo min mogelijk van menselijke vinding vermengd werd. Want evenals door het ingieten van water de wijn verslapt en verzwakt, en door het toevoegen van zuurdesem het ganse deeg verzuurt, zo wordt de zuiverheid van Gods sacramenten niet anders dan verontreinigd, wanneer de mens iets van het zijne toevoegt. En toch zien we, hoezeer de sacramenten, zoals ze tegenwoordig behandeld worden, van hun ware zuiverheid ontaard zijn. Meer dan genoeg pralerijen, ceremoniën en gebaren zijn overal: maar intussen houdt men geen rekening met, en maakt men geen melding van Gods Woord, zonder hetwelk de sacramenten ook zelf geen sacramenten zijn. Ja ook de ceremoniën zelf, die door God ingesteld zijn, kunnen onder een zo grote hoop het hoofd niet opsteken, maar liggen als onderdrukt terneer. Hoe weinig wordt in de Doop aanschouwd het enige, dat erin behoorde te schijnen en gezien te worden, zoals we elders terecht geklaagd hebben, namelijk de Doop zelf! Het Avondmaal is geheel begraven, toen het veranderd is in de mis, behalve dat het éénmaal des jaars, maar dan met verscheurde, gedeelde en geschonden gedaante, gezien wordt.