Navigatie
Institutie Boek 4 - De middelen waarmee God ons tot de gemeenschap met Christus nodigt en behoudt

Institutie Boek 4 - De middelen waarmee God ons tot de gemeenschap met Christus nodigt en behoudt

Hoofdstuk 14

De sacramenten

1 – 6: Verklaring van het woord ‘sacrament’ – sacramenten zijn tekenen van Gods verbond

14.1 Definitie 

Naast de prediking van het Evangelie hebben wij nog een ander hulpmiddel van ons geloof in de sacramenten, en het is voor ons van groot belang, dat over die sacramenten een vaste lering gegeven wordt, uit welke wij kunnen leren, met welk doel zij ingesteld zijn en wat tegenwoordig hun gebruik is. In de eerste plaats moeten wij onze aandacht erop richten, wat een sacrament is. Mij dan schijnt het toe, dat dit een eenvoudige en eigenlijke definitie zal zijn, wanneer we zeggen, dat het een uitwendig teken is, waardoor de Heere de beloften Zijner goedgunstigheid jegens ons aan onze consciënties verzegelt om de zwakheid van ons geloof te versterken, en wij wederkerig onze vroomheid jegens Hem zowel voor Hem en de engelen als bij de mensen betuigen. Men kan het ook korter anders definiëren, namelijk zo, dat men het noemt een getuigenis van Gods genade jegens ons, bevestigd door een uitwendig teken, met wederkerige betuiging van onze vroomheid jegens Hem. Welke van deze beide definities men ook kiest: ze verschillen in betekenis niets van de definitie van Augustinus, welke zegt, dat een sacrament is een zichtbaar teken van een heilige zaak, of een zichtbare gedaante van een onzienlijke genade; maar de zaak zelf leggen zij beter en zekerder uit. Want daarin zulk een kortheid een zekere duisternis ligt, waaraan vele onkundigen geen houvast hebben, wilde ik de betekenis met meer woorden voller weergeven, opdat er geen twijfel zou overblijven.

14.2 Het woord ‘sacrament’ 

Waarom de oude leraars dit woord in die betekenis gebruikt hebben, is niet duister. Want telkens als de oude vertaler het Griekse woord mysterion (verborgenheid) in het Latijn wilde weergeven, voornamelijk waar gehandeld werd over Goddelijke dingen heeft hij het vertaald door het woord sacrament. Zo in de brief aan de Efezen (Ef. 1:9): "Opdat Hij ons bekend zou maken het sacrament van Zijn wil." Evenzo (Ef. 3:2): "Indien gij maar gehoord hebt van de bedoeling der genade Gods, die mij gegeven is in u, dat naar de openbaring mij bekend gemaakt is het sacrament." Evenzo aan de Kolossenzen (Kol. 1:26): "De verborgenheid, die verborgen is geweest van alle eeuwen en geslachten, maar nu geopenbaard is aan Zijn heiligen”, aan wie God heeft willen bekend maken de rijkdom van dit sacrament enz. Evenzo aan Timotheüs (1 Tim. 3:16): "Het sacrament der Godzaligheid is groot: God is geopenbaard in het vlees." De vertaler heeft niet willen zetten: "verborgenheid", opdat het niet zou schijnen, dat hij iets zou zeggen dat beneden de grootheid der dingen bleef. Hij heeft het woord "sacrament" gezet voor "verborgenheid", namelijk de verborgenheid van een heilige zaak. In die betekenis komt het bij de kerkelijke schrijvers herhaaldelijk voor. En het is genoeg bekend, dat zaken, die bij de Latijnen sacramenten genoemd worden, bij de Grieken mysteriën heten: die gelijkheid van betekenis neemt alle geschil weg. En ten gevolge hiervan is het geschied, dat dit woord overgebracht werd op die tekenen, die een verheven aanschouwelijke voorstelling van hoge en geestelijke zaken gaven. Dat geeft ook Augustinus ergens te kennen: "Het zou," zegt hij, "te lang vallen om te behandelen over verscheidenheid der tekenen, die, wanneer ze betrekking hebben op Goddelijke zaken, sacramenten genoemd worden.

14.3 Woord en teken 

Verder begrijpen wij uit de gestelde definitie, dat een sacrament nooit is zonder een voorafgaande belofte, maar dat het daaraan veeleer als een zeker aanhangsel toegevoegd wordt met die bedoeling, dat het de belofte zelf bevestigd en verzegelt en haar voor ons sterker betuigd, ja in zekere zin bekrachtigd maken zou, zoals God voorziet, dat nodig is eerst voor onze onwetendheid en traagheid en daarna voor onze zwakheid, en toch (om eigenlijk te spreken) niet zozeer om Zijn heilig Woord te versterken, als wel om ons in het geloof daaraan te bevestigen. Immers Gods waarheid is op zichzelf vast en zeker genoeg, en kan nergens vandaan een betere versterking ontvangen dan van Zichzelf. Maar gelijk ons geloof klein is en zwak, wordt het terstond geschokt, heen en weer geslingerd, aan het wankelen gebracht ja zelfs terneer geworpen wordt. En zo past de barmhartige God zich in Zijn onmetelijke goedertierenheid aan ons begrip aan, zodat Hij er geen bezwaar tegen heeft ons, die aards zijn, die, daar we altijd over de grond kruipen en aan het vlees hangen, niets geestelijks bedenken, ja zelfs niet in ons opnemen, ook door die aardse elementen tot Hem te leiden, en in het vlees zelf een spiegel der geestelijke goederen voor te stellen. Want indien wij onlichamelijk waren, gelijk Chrysostomus zegt, zou Hij ons ook deze dingen bloot en onlichamelijk geven. Maar omdat wij nu zielen hebben, die in lichamen huizen, geeft Hij ons de geestelijke dingen door zichtbare. Niet dat zulke gaven, die ons in de sacramenten worden aangeboden, in de natuur der dingen liggen; maar deze zijn door God betekend tot het dragen van deze betekenis.

14.4 Het teken heeft het woord nodig om het te verklaren 

En dit is, wat men gemeenlijk zegt, dat een sacrament bestaat uit het woord en het uiterlijk teken. Want onder het woord moeten wij verstaan niet een woord, dat zonder zin en geloof ingefluisterd, alleen door het geluid, als door een toverbezwering, de kracht zou hebben om het teken te heiligen, maar een Woord dat, wanneer het gepredikt is, ons doet begrijpen, wat de bedoeling is van het zichtbare teken. Wat dus onder de tirannie van de paus geschied is, geschiedde niet zonder een grote ontheiliging der verborgenheden. Want zij hebben gemeend dat het voldoende was, wanneer een priester, terwijl het volk, zonder het te begrijpen, er verstomd bijstaat, de formule der consecratie mompelde. Ja zij hebben opzettelijk ervoor opgepast, dat het volk daaruit in 't geheel geen onderwijzing zou verkrijgen. Want ze zeiden alles in het Latijn bij ongeletterde mensen. Later is de superstitie zover gegaan, dat ze geloofden, dat de consecratie slechts naar behoren volbracht werd, wanneer ze plaats had met een dof gemompel, dat door weinigen gehoord werd. Maar geheel leert Augustinus aangaande het sacramentele woord. "Laat het Woord", zegt hij, "komen bij het element, en het zal een sacrament worden: want vanwaar krijgt het water die grote kracht, dat het lichaam aanraakt en het hart afwast anders dan dat het Woord dat bewerkstelligt? Niet omdat het uitgesproken wordt; want ook in het Woord zelf is het voorbijgaande geluid wat anders dan de blijvende kracht." "Dit is het Woord des geloofs, hetwelk wij prediken" zegt de apostel (Rom. 10:8); daarom staat in de Handelingen der apostelen (Hand. 15:9): "hun harten reinigend door het geloof"; en de apostel Paulus zegt: "Zo behoudt ons ook de Doop, niet die een aflegging is der vuiligheid des lichaams, maar die een vraag is van een goed geweten" (1 Petr. 3:21). "Dit is het Woord des geloofs. Hetwelk wij prediken, waardoor zonder twijfel ook de Doop geheiligd wordt, zodat hij kan reinigen." Ge ziet, dat hij de prediking eist, opdat het geloof daaruit geboren worde. Wij behoeven ons niet af te tobben om dit te bewijzen, daar geenszins duister is, wat Christus gedaan heeft, wat Hij ons bevolen heeft te doen, wat de apostelen later gedaan hebben en wat de zuivere kerk onderhouden heeft. Ja vanaf het begin der wereld af is het bekend, dat, zo dikwijls als God de heilige vaderen enig teken heeft gegeven, daarvan onafscheidelijk geweest is de band aan de leer, zonder welke onze zinnen door het bloot aanschouwen verbijsterd gemaakt zouden worden. Laat ons dus, wanneer wij van het sacramentele woord melding horen maken, daaronder verstaan de belofte die, met een duidelijke stem door de dienaar gepredikt, het volk bij de hand daarheen leidt, waarop het teken doelt en ons richt.

14.5 Sacramenten als verzegeling 

En men moet niet luisteren naar sommigen, die met een meer scherpzinnig dan steekhoudend bewijs daartegen trachten te strijden. Of wij weten, zo zeggen zij, dat het Woord Gods, dat aan het sacrament voorafgaat, de ware wil Gods is, of we weten het niet. Indien wij het weten, leren wij uit het sacrament, dat daarna volgt is, niets nieuws. Indien wij het niet weten, zal ook het sacrament, welks ganse kracht in het woord gelegen is, het niet leren. Daarop moge dit in het kort geantwoord worden: de zegels, die aan oorkonden en andere openbare stukken gehangen worden, zijn op zichzelf niets, daar ze tevergeefs aangehangen zouden zijn, indien het perkament geen geschrift bevatte; en toch bevestigen en verzegelen zij hetgeen geschreven is, wanneer zij aan de geschriften worden toegevoegd. En zij kunnen niet zeggen, dat deze gelijkenis eerst nu door ons uitgevonden is, daar Paulus zelf haar gebruikt heeft, toen hij de belijdenis een zegel noemde (Rom. 4:11). Waar hij met opzet beweert, dat de besnijdenis Abraham niet was tot rechtvaardigheid, maar tot verzegeling van het verbond, door het geloof waarin hij reeds tevoren gerechtvaardigd was. En wat voor reden is er vraag ik u, dat het iemand zeer zou ergeren, wanneer wij leren, dat de belofte verzegeld wordt door de sacramenten, daar het uit de beloften zelf duidelijk is, dat de ene door de andere bevestigd wordt? Namelijk, naarmate een belofte duidelijker is, is ze ook meer geschikt om het geloof te schragen. De sacramenten nu brengen ook zeer duidelijk beloften aan, en hebben boven het Woord dit bijzondere, dat ze die beloften, als op een schilderij geschilderd, ons naar het leven voor ogen stellen. En wij moeten ons niet laten bewegen door het onderscheid tussen de sacramenten en de zegels der oorkonden, dat men pleegt aan te voeren, namelijk dat, daar beide bestaan uit stoffelijke elementen dezer wereld, de sacramenten niet voldoende kunnen zijn of in staat om de beloften Gods, die geestelijk en eeuwig zijn, te verzegelen, evenals de zegels plegen aangehangen te worden om besluiten der vorsten te verzegelen aangaande voorbijgaande en vergankelijke dingen. Want wanneer de sacramenten een gelovige voor ogen komen, blijft hij niet aan dat stoffelijke schouwspel hangen, maar langs de trappen der vergelijking, die ik heb aangewezen, klimt hij met vrome overweging op tot de verheven verborgenheden, die in de sacramenten schuilen.

14.6 Sacramenten als verbondstekenen 

En daar de Heere Zijn beloften verbonden noemt en de sacramenten der tekenen verbonden, kan van de verbonden der mensen zelf een gelijkenis aangevoerd worden. Wat zou een geslachte zeug voor betekenis gehad hebben, indien er geen woorden bijgekomen waren, ja zelfs voorafgegaan waren? Want meermalen worden zeugen geslacht zonder enige diepe of hoge verborgenheid. Wat zou het aanvatten van de rechterhand betekenen, daar men niet zelden elkander op vijandige wijze bij de hand grijpt? Maar wanneer er woorden zijn voorafgegaan, worden ongetwijfeld door zulke tekenen de bepalingen der verbondenheid bekrachtigd, hoewel die bepalingen eerst in woorden vervat, vastgesteld en besloten zijn. De sacramenten zijn dus oefeningen, die voor ons de trouw van Gods Woord zekerder maken; en omdat wij vleselijk zijn, worden ze onder vleselijke dingen betoond, om ons zo naar het begrip van onze traagheid te onderwijzen en evenals leermeesters de kinderen bij de hand te leiden. Daarom noemt Augustinus het sacrament een zichtbaar woord, omdat het Gods beloften als op een schilderij geschilderd voor ogen stelt, en als in een beeld uitgedrukt te aanschouwen geeft. Ook andere gelijkenissen kunnen aangebracht worden, waardoor de sacramenten duidelijker worden aangewezen, zo wanneer wij ze noemen de pilaren van ons geloof. Want evenals een gebouw wel staat en rust op het fundament, maar toch vaster bevestigd wordt door pilaren, die er onder gezet worden, zo rust het geloof op Gods Woord, evenals op een fundament; maar wanneer de sacramenten erbij komen, steunt het daarop als op pilaren nog vaster. Of wanneer we zeggen, dat de sacramenten spiegels zijn, waarin men de rijkdom die Hij ons schenkt, kan aanschouwen. Want in de sacramenten openbaart Hij Zich aan ons (gelijk reeds gezegd is) voor zover het aan onze stompzinnigheid gegeven is Hem te kennen, en betuigt Hij Zijn goedertierenheid en liefde jegens ons daarin uitdrukkelijker door Zijn Woord.

7 – 13: De sacramenten versterken het geloof, niet uit eigen kracht, maar uit kracht van de Heilige Geest en in verbinding met het woord. Zij functioneren als merktekenen van het geloof dat wij belijden voor de mensen

14.7 Dat ook goddelozen de sacramenten ontvangen bewijst niet dat deze onbelangrijk zijn 

En zij redeneren ook niet passend genoeg, wanneer ze beweren, dat de sacramenten geen getuigenissen zijn van Gods genade, omdat ze ook aan de goddelozen toegediend worden, die echter niet gevoelen, dat God hun daardoor genadiger is, maar zich veeleer een zwaardere verdoemenis op de hals halen. Want volgens eenzelfde bewijs zou ook het Evangelie geen getuigenis zijn van Gods genade, omdat het door velen gehoord en veracht wordt; en eindelijk ook Christus Zelf niet, die door verscheidene gezien en gekend is, van wie slechts zeer weinigen Hem hebben aangenomen. Hetzelfde kan men ook zien bij de oorkonden. Want een groot deel der menigte lacht en spot met dat authentieke zegel, hoewel ze weten, dat het afkomstig is van de vorst om zijn wil te verzegelen, anderen geven er niet om, als een zaak die hun niet aangaat; anderen verwensen het zelfs, zodat, wanneer men let op deze zo gelijke toestand van beiden, die boven door mij gebruikte gelijkenis ons hoe langer hoe meer moet aanstaan. Het is dus zeker, dat ons door de Heere Zijn barmhartigheid en het pand Zijner genade aangeboden wordt zowel door Zijn heilig Woord als door de sacramenten. Maar zij worden niet aangegrepen dan door hen, die het Woord en de sacramenten met vast geloof aannemen. Gelijk Christus, hoewel Hij door de Vader allen tot zaligheid wordt aangeboden en voorgesteld, toch niet door allen erkend en aangenomen wordt. Wanneer Augustinus dit ergens te kennen geven wil, zegt hij, dat de krachtdadigheid des Woords in het sacrament betoond wordt, niet omdat het gesproken, maar omdat het geloofd wordt. Daarom handelt Paulus, wanneer hij tot de gelovigen spreekt, zo over de sacramenten, dat hij de gemeenschap met Christus in de sacramenten insluit. Zo wanneer hij zegt: "Zo velen als gij in Christus gedoopt zijt, hebt gij Christus aangedaan" (Gal. 3:27). Evenzo: "Wij allen, die in Christus gedoopt zijn, zijn een lichaam en een geest" (1 Kor. 12:13). En wanneer hij over het verkeerde gebruik der sacramenten spreekt, kent hij aan de sacramenten niets meer toe dan aan de ijdele en zinledige figuren, waarmee hij te kennen geeft, dat, hoezeer ook de goddelozen en huichelaars door hun verkeerdheid de uitwerking van Gods genade in de sacramenten onderdrukken of verduisteren of verhinderen, dit toch niet belet, dat zij, wanneer en zo dikwijls als het Gode behaagd, een waar getuigenis aanbrengen aangaande de gemeenschap met Christus, en dat de Geest van God zelf ook ditzelfde schenkt en volbrengt, wat de sacramenten beloven. Wij stellen dus vast, dat de sacramenten terecht genoemd worden getuigenissen van de genade Gods en als het ware zegelen van Zijn goedertierenheid jegens ons, die, doordat ze ons die goedgunstigheid verzegelen, ons geloof op die manier ondersteunen, voeden, versterken en vermeerderen. De redeneringen, die door sommigen tegen deze mening ingebracht plegen te worden, zijn al te onbeduidend en krachteloos. Zij zeggen, dat ons geloof, indien het goed is, niet beter kan worden, want dat het geen geloof is, indien het niet ongeschokt, krachtig en onafscheidelijk steunt op Gods barmhartigheid. Het was beter voor hen geweest, dat ze met de apostelen baden, dat Heere hun geloof vermeerderde (Luk. 17:5), dan dat ze zulk een volmaaktheid des geloofs onbekommerd voorwenden, welke nooit iemand in dit leven bereiken zal. Laat hen antwoorden, wat voor geloof ze menen, dat hij gehad heeft die zeide: Ik geloof, Heere, kom mijn ongelovigheid te hulp" (Mark. 9:24). Want ook dat geloof, al was het ook eerst aangevangen, was goed, en kon toch door wegneming van de ongelovigheid nog beter worden. Maar door geen enkel zekerder bewijs worden zij weerlegd, dan door hun eigen consciëntie. Want indien zij bekennen, dat ze zondaars zijn, wat ze, of ze willen of niet, niet kunnen loochenen, moeten ze dat wel aan de onvolmaaktheid van hun eigen geloof toeschrijven.

14.8 In hoeverre kan er gesproken worden van versterking van het geloof door de sacramenten? 

Maar, zeggen ze, Filippus heeft aan de kamerling geantwoord, dat hij gedoopt mocht worden, indien hij van ganser harte geloofde (Hand. 8:37). Welke plaats heeft hier de bevestiging door de Doop, wanneer het ganse hart vervult? Van mijn kant vraag ik hun, of ze niet beseffen, dan een groot deel van hun hart zonder geloof is, of ze niet erkennen, dat het geloof dagelijks toeneemt? Een bekende man roemde, dat hij oud werd al lerend. Dan zijn wij Christenen wel driewerf ongelukkig, indien wij oud worden zonder vordering te maken, terwijl ons geloof door alle trappen des levens moet voortgaan, totdat het opwast tot een volkomen man (Ef. 4:13). Dus betekent op deze plaats "volmaakt in Christus geloven", maar alleen Hem van harte en met een oprecht gemoed omhelzen, niet van Hem verzadigd zijn, maar met brandende genegenheid hongeren en dorsten en naar Hem zuchten. Dit is de gewoonte van de Schrift, dat ze zegt, dat van ganser harte geschiedt hetgeen oprecht en met lust geschiedt. Van dien aard zijn die woorden: "Ik heb U met gans mijn hart gezocht; ik zal U belijden van ganser harte" en dergelijke (Ps. 119:10)(Ps. 111:1) (Ps. 138:1.) Gelijk ze daartegen, wanneer ze bedriegers en leugenaars berispt, hun pleegt te verwijten, dat ze een dubbel hart hebben. Verder zeggen ze, dat, indien het geloof door de sacramenten vermeerderd wordt, de Heilige Geest tevergeefs gegeven is, wiens kracht en werk het is het geloof te beginnen, te beschermen en te voltooien. Ik erken wel, dat het geloof het eigen en krachtig werk van de Heilige Geest is, door wie wij verlicht worden om God en de schatten Zijner goedertierenheid te bekennen, en zonder Wiens licht ons verstand zo blind is, dat het niets kan zien, en zo stomp, dat het geen reuk kan hebben van de geestelijke dingen. Maar in plaats van de ene weldaad Gods, die zij prediken, overwegen wij drie weldaden. Want in de eerste plaats leert en onderwijst God ons door Zijn Woord; vervolgens versterkt Hij ons door de sacramenten, en eindelijk verlicht Hij onze harten door het licht van Zijn Heilige Geest en opent ons hart voor het Woord en de sacramenten, die anders slechts de oren zouden treffen en de ogen vertonen, maar het binnenste niet zouden roeren.

14.9 De Heilige Geest in de sacramenten 

Daarom zou ik willen, dat de lezer zich herinnerde, wat ik reeds met geenszins twijfelachtige woorden, naar ik meen, heb uitgedrukt aangaande de versterking en vermeerdering des geloofs, namelijk dat ik deze dienst aan de sacramenten niet zo toeschrijf, alsof ik meende, dat in de sacramenten voortdurend de een of andere verborgen kracht gelegen is, waardoor ze op zichzelf de kracht zouden hebben om het geloof te bevorderen of te versterken; maar dat ik hun die dienst toeschrijf, omdat ze door de Heere zijn ingesteld om te dienen tot bevestiging en vermeerdering van het geloof. Verder volbrengen ze eerst dan hun ambt naar behoren, wanneer die inwendige leermeester, de Geest, erbij komt, door Wiens kracht alleen de harten doordrongen en de genegenheden bewogen worden en voor de sacramenten de toegang tot onze zielen openstaat. Indien Hij ontbreekt, kunnen de sacramenten aan onze harten niets méér leveren, dan wanneer de glans der zon schittert voor blinde ogen, of de stem klinkt voor doven oren. Dus maak ik tussen de Geest en de sacramenten deze verdeling, dat bij de Geest de kracht om te werken berust, maar aan de sacramenten slechts de dienst wordt gelaten, en dat wel een dienst, die zonder de werking van de Geest ijdel en van geen betekenis is, maar vervult van kracht, wanneer de Geest inwendig werkt en zijn macht betoont. Nu is duidelijk, hoe volgens deze opvatting een vroom hart door de sacramenten in het geloof versterkt wordt, namelijk zoals de ogen zien door de glans der zon en de oren horen door het geluid van de stem; van welke de eerste niet door enig licht ook maar enigszins zouden worden getroffen, indien ze niet een ingeschapen gezichtsvermogen hadden, dat uit eigen beweging het licht opvangt en de laatste door geluid tevergeefs zouden worden getroffen, indien ze niet geschikt gemaakt waren om te horen. Indien het dus waar is (wat eenmaal onder ons vast moet staan) dat, hetgeen in onze ogen het gezicht bewerkt, zodat ze het licht kunnen zien, en in onze oren het gehoor, zodat ze de stem kunnen vernemen, datzelfde in onze harten het werk van de Heilige Geest is tot het aanvangen, steunen, voeden en bestendigen van het geloof, dan volgen daaruit evenzeer deze beide dingen, ten eerste, dat de sacramenten geen zweem van vordering, aanbrengen zonder de kracht des Heiligen Geestes en ten tweede, dat niets verhindert, dat ze in harten, die reeds tevoren door die leermeester onderricht zijn, het geloof krachtiger en groter maken. Slechts dit onderscheid is er, dat het vermogen om te horen en te zien van nature in de ogen en oren ingeschapen is, maar dat Christus boven de mate der natuur hetzelfde door Zijn bijzondere genade in onze harten werkt.

14.10 gelijking met de manier waarop mensen anderen overtuigen 

Daarmee worden tevens de tegenwerpingen, die sommigen beangstigen, weerlegd. Indien wij de toeneming of versterking van het geloof, zo zeggen ze, aan creaturen toeschrijven, dan geschied onrecht aan Gods Geest, Die we alleen als de auteur daarvan behoorden te kennen. Maar wij ontroven Hem intussen niet de lof, dat Hij het geloof versterkt en doet toenemen; ja zelfs verzekeren wij veeleer, dat juist dit, dat Hij het geloof vermeerdert en versterkt niets anders is, dan dat Hij met Zijn inwendige verlichting onze harten bereidt tot het aannemen van die versterking, die door de sacramenten wordt voorgesteld. Indien dit nog te duister gezegd is, zal het door de volgende gelijkenis, die ik zal aanvoeren, geheel helder worden. Indien gij voorneemt iemand door woorden te overreden tot het doen van iets, zult gij alle redeneringen uitdenken, waardoor hij tot uw mening wordt overgehaald en bijna gedwongen wordt aan uw raad gehoor gegeven. Maar het is al vergeefse moeite, indien hij op zijn beurt geen doorzicht en scherp oordeel heeft, waardoor hij in staat is na te gaan, welk gewicht er in uw redenering schuilt, indien hij ook niet een aard heeft, die leerzaam is en bereid naar lering te luisteren, en eindelijk indien hij niet zulk een mening aangaande uw zuivere bedoeling en verstand heeft opgevat, dat die hem als het ware van tevoren gunstig stemt om toe te geven. Want er zijn zeer veel stroeve mensen, die ge nooit door enige redenering zoudt kunnen buigen; en wanneer uw goede trouw verdacht is, of wanneer uw gezag geminacht wordt, bereikt ge weinig zelfs bij leerzame mensen. Maar wanneer aan de andere kant dat alles aanwezig is, dan zal dat voorwaar bewerken, dat hij, die uw raadgevingen aanhoort, zich bij die raad neerlegt, terwijl hij ander zou bespot hebben. Dit werk nu doet in ons de Geest. Want opdat het Woord niet tevergeefs in onze oren zou klinken, en de sacramenten niet tevergeefs onze ogen zouden treffen, toont Hij, dat het God is, Die daar tot ons spreekt, verzacht Hij de hardnekkigheid van ons hart, en stemt het tot de gehoorzaamheid, die aan het Woord des Heeren verschuldigd is. Kortom, Hij brengt de uiterlijke woorden en sacramenten van de oren in de ziel over. Dus versterken èn het Woord èn de sacramenten ons geloof, doordat ze ons de goede wil van de Hemelse Vader jegens ons voor ogen stellen, door Wiens kennis de ganse sterkte van ons geloof staat en de kracht des geloofs toeneemt; de Geest versterkt ons geloof, doordat Hij die versterking in ons hart ingrift en krachtig maakt. Ondertussen kan de Vader der lichten niet verhinderd worden, om evenals Hij onze lichamelijke ogen verlicht met de stralen der zon, zo ook onze harten te verlichten door de sacramenten, als door een tussenkomende glans.

14.11 Woord en sacramenten dragen in gelijke mate bij aan de versterking van het geloof 

Dat het uiterlijke Woord deze eigenschap heeft, heeft de Heere geleerd, toen Hij het in de gelijkenis een zaad noemde (Matth. 13:4). Want evenals het zaad, wanneer het in een woest en verwaarloosd deel van de akker gevallen is, niets anders kan dan sterven, maar indien het in een goed bewerkt en verzorgd zaaiveld geworpen is, zijn vrucht met zeer goede winst zal opbrengen, zo zal ook het Woord Gods, wanneer het op een hard hart gevallen is, onvruchtbaar zijn, alsof het op zand geworpen was, maar wanneer het een ziel aangetroffen heeft, die door de hand van de hemelse Vader bewerkt is, zal het zeer vruchtbaar zijn. En indien het met het Woord evenzo gaat als met het zaad, waarom zouden wij dan niet, evenals wij zeggen, dat het graan uit het zaad ontstaat, toeneemt en tot rijpheid komt, ook zeggen, dat het geloof uit het Woord zijn begin, wasdom en volmaking ontvangt? Beide zaken legt Paulus op verschillende plaatsen zeer goed uit. Want wanneer hij de Korintiërs (1 Kor. 2:4) er aan herinneren wil, hoe krachtig God van zijn arbeid gebruik heeft gemaakt, roemt hij, dat hij de bediening des Geestes heeft, alsof de kracht van de Heilige Geest door een onverbrekelijke band met zijn prediking verbonden was om de harten inwendig te verlichten en te bewegen. Maar wanneer hij elders (1 Kor. 3:6) erop wil wijzen, wat Gods Woord op zichzelf vermag wanneer het door een mens gepredikt wordt, vergelijkt hij de dienaren bij landbouwers, die, wanneer ze hun arbeid en ijver aan het bewerken van de aarde besteed hebben, niets meer te doen hebben. En wat zou ploegen, zaaien en natmaken het gezaaide niet door de hemelse weldaad vruchtbaar gemaakt werd? Hij besluit dus, dat degene, die plant en degene, die nat maakt, niets zijn; maar dat alles aan God toegeschreven moet worden, die alleen de wasdom geeft. Dus tonen de apostelen de kracht des Geestes in hun prediking, in zoverre God de door Hem geordineerde werktuigen gebruikt tot de uitlegging van Zijn geestelijke genade. Toch moet men dit onderscheid vasthouden, opdat wij bedenken, wat de mens op zichzelf vermag, en wat alleen Gode eigen is.

14.12 De elementen van de sacramenten hebben alleen waarde als instrumenten van God 

De sacramenten nu zijn zozeer versterkingen van ons geloof, dat soms de Heere, wanneer Hij het vertrouwen in de dingen, die in de sacramenten door Hem beloofd waren, wil wegnemen, de sacramenten zelf wegneemt. Wanneer Hij Adam berooft van de gave der onsterfelijkheid en hem daaruit verstoot, zegt hij: "Dat hij niet neme van de vrucht des levens, opdat hij niet leve in eeuwigheid" (Gen. 3:22). Wat horen wij? Kon die vrucht aan Adam zijn onverderfelijkheid, van welke hij reeds was afgevallen, teruggeven? Geenszins: maar dit is hetzelfde, alsof Hij gezegd had: laat hem, opdat hij geen ijdel vertrouwen koestere, indien hij het teken Mijner belofte houdt, ontnomen worden hetgeen hem enige hoop op onsterfelijkheid kan geven. Daarom heeft de apostel, toen hij de Efeziërs vermaande (Ef. 2:12), dat zij zouden bedenken dat ze vreemdelingen geweest waren van de testamenten, en vreemd van het burgerschap Israëls, zonder God en zonder Christus, gezegd, dat ze geen deelhadden aan de besnijdenis. Daarmee geeft hij door metonymie te kennen, dat zij, die het teken der belofte niet gekregen hadden, van de belofte zelf uitgesloten waren. Op hun andere tegenwerping, dat Gods eer op de creaturen, aan wie zo grote kracht wordt toegekend, overgebracht wordt en daardoor in zoverre verminderd wordt, is gemakkelijk te antwoorden, namelijk dit, dat door ons geen kracht gesteld wordt in de creaturen. Dit alleen zeggen wij, dat God de middelen en instrumenten gebruikt, waarvan Hij Zelf voorziet, dat ze nuttig zijn, opdat alles zou meewerken tot Zijn eer, daar Hij de Heere en beschikker is over alles. Gelijk Hij dus door brood en de overige spijzen onze lichamen voedt, gelijk Hij door de zon de wereld verlicht, gelijk Hij door het vuur verwarmt, en toch het brood, of de zon, of het vuur niets zijn, behalve in zoverre Hij door die instrumenten ons Zijn zegeningen toedeelt, zo voedt Hij geestelijk het geloof door de sacramenten, wier enige taak het is Zijn beloften ons voor ogen te stellen, ja voor ons daarvan de panden te zijn. En evenals het onze plicht is op de overige creaturen, die door Gods milddadigheid en goedertierenheid tot ons gebruik bestemd zijn, geen vertrouwen te stellen en ze niet te bewonderen en te prijzen alsof ze de oorzaken waren van onze welstand, zo mag ons vertrouwen ook niet aan de sacramenten hangen, en mag Gods eer niet op hen worden overgebracht, maar met terzijdestelling van alles moeten ons geloof en onze belijdenis opklimmen tot de Auteur Zelf der sacramenten en van alle dingen.

14.13 Het woord ‘sacramentum’ 

Het bewijs eindelijk, dat sommigen aanvoeren uit het woord sacrament, zo zeggen ze, bij goede schrijvers veel betekenissen heeft, heeft slechts één betekenis, die bij de tekenen past: namelijk de betekenis, volgens welke het die plechtige eed aanduidt, die de soldaat aan de veldheer doet, wanneer hij in krijgsdienst treedt. Want evenals de nieuwe soldaten, door die krijgseed hun trouw toezeggen aan de veldheer en betuigen, dat ze in dienst getreden zijn, zo erkennen wij door onze tekenen Christus als onze Veldheer en betuigen wij, dat wij, dat wij onder Zijn vaandel dienen. Zij voegen hieraan nog gelijkenissen toe om de zaak duidelijker te maken. Evenals de toga de Romeinen onderscheidde van de Grieken, die een Griekse mantel droegen; evenals de standen zelf te Rome door hun tekenen werden onderscheiden, de senatorenstand van de ridderstand door het purper en de met een zilveren maantje versierde schoenen, de ridderstand wederom van de gewone burgers door een ring: zo dragen wij onze tekenen, die ons onderscheiden van de onheiligen. Maar uit het vorige blijkt overvloedig, dat de oude leraars, die de naam sacramenten aan de tekenen hebben gegeven, allerminst erop gelet hebben, welk gebruik van dit woord bij de Latijnse schrijvers gemaakt werd, maar dat zij ervoor hun gemak deze nieuwe betekenis aan gegeven hebben, om daardoor eenvoudig de heilige tekenen aan te wijzen. Indien wij de zaak dieper willen beredeneren, kunnen we wellicht zeggen, dat zij aan dit woord een zodanige betekenis aan hebben geschonken op dezelfde wijze als zij het woord fides (vertrouwen en geloof) de betekenis gaven, in welke het nu gebruikt wordt. Want hoewel fides betekent de waarheid in het volbrengen van beloften, hebben ze toch fides genoemd de zekerheid, of vaste overtuiging, die men aangaande de waarheid zelf had. Op dezelfde wijze hebben zij, hoewel het woord sacrament de krijgseed betekent van een soldaat, waarmee hij zich in dienst stelt van zijn veldheer, het gemaakt tot een woord van de Veldheer, waarmee Hij de soldaten in Zijn gelederen opneemt. Want de Heere belooft door de sacramenten, dat Hij tot een God zal zijn en dat wij Hem tot een volk zullen zijn. Maar dergelijke spitsvondige redeneringen laten wij varen, daar ik meen door voldoende duidelijke bewijzen te hebben aangetoond, dat de oude leraars niets anders bedoeld hebben dan te kennen geven, dat de sacramenten tekenen zijn van heilige en geestelijke zaken. De gelijkenissen, die ze aanbrengen aangaande de uiterlijke onderscheidingstekenen, nemen wij wel aan, maar wij aanvaarden niet, dat wat bij de sacramenten in de laatste plaats komt, door hen in de eerste, ja enige plaats gesteld wordt. Dit nu is het eerste, dat ze ons geloof bij God dienen, en het laatste, dat ze van onze belijdenis bij de mensen getuigen. Bij die laatste betekenis zijn die vergelijkingen van kracht. Intussen moet dat eerste blijven: want anders zouden (gelijk gezien is) de verborgenheden van geen betekenis zijn, indien ze niet de hulpmiddelen van ons geloof waren en de aanhangsels der leer, tot hetzelfde gebruik en doel bestemd.

14 – 17: Sacramenten laten ons op zichzelf niet delen in de genade, maar wijzen evenals het Woord op Christus

14.14 De dwaling van een magische opvatting van de sacramenten 

Aan de andere kant moeten wij eraan herinnerd worden, dat, evenals zij de kracht der sacramenten verzwakken en hun nut geheel wegnemen, zo ook daartegenover staan anderen, die alle mogelijke geheime krachten aan de sacramenten toedichten, waarvan men nergens leest, dat ze door God in hen gelegd zijn. Door die dwaling worden de eenvoudigen en onervarenen op gevaarlijke wijze bedrogen, doordat hun geleerd wordt Gods gaven te zoeken, waar ze die geenszins kunnen vinden, en ze worden langzamerhand van God afgetrokken, zodat ze in plaats van Zijn waarheid louter ijdelheid omhelzen. Want de Sofistenscholen hebben met grote eenstemmigheid geleerd, dat de sacramenten der nieuwe wet, dat is die, die nu in de Christelijke kerk in gebruik zijn, rechtvaardig maken en genade aanbrengen, als wij maar niet de versperring van een dodelijke zonde in de weg stellen. Men kan niet zeggen, hoe dodelijk en verderfelijk deze opvatting is, en dat des te meer, omdat ze veel eeuwen geleden tot grote schade der kerk in een aanzienlijk deel der wereld vaste voet gekregen heeft. Ongetwijfeld is ze geheel en al duivels. Want doordat ze rechtvaardigheid belooft zonder het geloof, drijft ze de zielen hals over kop in het verderf; en verder, aangezien ze de oorzaak der rechtvaardigheid aan de sacramenten ontleent, bindt zij de arme zielen der mensen, die uit eigen beweging reeds meer dan genoeg naar de aarde neigen, aan deze superstitie, dat ze meer berusten in het aanschouwen van een lichamelijke zaak dan in God Zelf. Och, of we deze twee dingen niet zozeer uit ervaring wisten: zover is het er vandaan, dat ze een lang bewijs nodig hebben! Wat nu is een sacrament, dat zonder geloof ontvangen wordt, anders dan een zeer gewis verderf der kerk? Want daar uit het sacrament niets buiten de belofte om te verwachten is, en de belofte evenzeer de ongelovigen met toorn dreigt als ze de gelovigen genade aanbiedt, bedriegt hij zich die meent, dat hem door de sacramenten iets meer wordt toegebracht, dan hetgeen hem door Gods Woord wordt aangeboden en wat hij met een waar geloof aanneemt. Daaruit wordt ook uit een tweede waarheid besloten, namelijk dat het vertrouwen der zaligheid niet hangt aan het deelhebben aan het sacrament, alsof de rechtvaardigmaking daarin gelegen was, van welke we weten, dat ze in Christus alleen is weggelegd en ons niet minder door de prediking van het Evangelie dan door de verzegeling van het sacrament medegedeeld wordt, en dat ze ook zonder deze laatste ten volle bestaan kan. In zoverre is het waar, wat ook door Augustinus geschreven wordt, dat de onzichtbare heiligmaking zonder zichtbaar teken kan zijn, en aan de andere kant het zichtbare teken zonder ware heiligmaking. Want de mensen (gelijk ook elders schrijft) doen somtijds zover, dat ze komen tot heiligmaking des levens. En het eerste kunnen goeden en slechten gemeen hebben, maar het laatste is de goeden en vromen eigen.

14.15 Het teken en de zaak waarnaar het teken verwijst, zijn verschillende grootheden 

Van hier komt dat onderscheid, indien men het juist verstaat, dat door dezelfde Augustinus meermalen aangegeven wordt tussen het sacrament en de zaak van het sacrament. Immers hij geeft niet slechts te kennen, dat de figuur en de waarheid in het sacrament verbonden zijn, maar ook, dat ze niet zo met elkander samenhangen, dat ze niet gescheiden kunnen worden, en dat ook in de samenvoeging zelf altijd de zaak van het teken moet onderscheiden worden, opdat we niet op het een overbrengen wat van het ander is. Over de scheiding spreekt hij, wanneer hij schrijft, dat de sacramenten alleen in de uitverkorenen bewerken, hetgeen zij betekent. Evenzo waar hij over de Joden schrijft: Hoewel de sacramenten aan allen gemeen waren, was toch de genade, die de kracht is der sacramenten, niet gemeen: zo is ook nu het bad der wedergeboorte aan allen gemeen, maar de genade zelf, waardoor de ledematen van Christus met hun Hoofd wedergeboren worden, is niet allen gemeen," Wederom schrijft hij elders over het Avondmaal des Heeren: Ook wij ontvangen tegenwoordig de zichtbare spijze; maar iets anders is het sacrament, iets anders de kracht van het sacrament: hoe komt het, dat velen van het altaar ontvangen en sterven en wel sterven, doordat ze ontvangen ? Want ook de bete des Heeren was voor Judas vergif, niet omdat hij iets kwaads ontving, maar omdat hij, die kwaad was, iets goeds kwaad ontving." En een weinig later: Het sacrament van deze zaak, namelijk van de eenheid des lichaams en des bloeds van Christus, wordt in sommige plaatsen dagelijks, in andere plaatsen met geregelde tussenpozen op de tafel des Heeren bereid, en van die tafel wordt het door sommigen te dode; maar de zaak zelf, waarvan het sacrament is, strekt allen, die haar deelachtig zijn ten leven, en niemand ten verderve." En een weinig tevoren had hij gezegd: Wie ervan gegeten heeft, zal niet sterven, namelijk hij, die deelheeft aan de kracht van het sacrament, die inwendig eet, niet die uitwendig eet, die eet met het hart, niet die eet met de tanden." Hier hoort gij overal, dat het sacrament door de onwaardigheid van hem, die het beter gebruikt, zo afgescheiden wordt van de waarheid, die het betekent, dat niets blijft dan een ijdele en onnuttige figuur. Opdat ge dan niet het teken zonder de waarheid, maar de zaak met het teken moogt hebben, is het nodig, dat ge het Woord, dat erin besloten is, met het geloof aangrijpt. Zo zult ge evenwel nut hebben uit de sacramenten, als ge door de sacramenten vordering zult maken in de gemeenschap met Christus.

14.16 De sacramenten ontlenen hun betekenis voor ons aan het geloof in Christus 

Indien dit wat duister is door de kortheid, zal ik het uitvoeriger uitleggen. Ik zeg, dat Christus de materie, of, als ge dat liever wilt, de substantie is van alle sacramenten, aangezien zij in Hem hun ganse vastheid hebben en niets beloven buiten Hem. Des te minder is het daarom de dwaling te verdragen van Petrus Lombardus, die de sacramenten uitdrukkelijk maakt tot oorzaken van de gerechtigheid en zaligheid, van welke zij delen zijn. Wij moeten dus alle oorzaken, die het menselijk vernuft zichzelf verzint, laten varen en ons bij deze enige oorzaak houden. Zoveel als wij dus door de sacramenten gesteund worden zowel om de ware kennis van Christus in ons te voeden, te versterken en te vermeerderen, alsook om Hem voller te bezitten en om Zijn rijkdommen te genieten, zoveel uitwerking hebben ze bij ons. En dit geschiedt, wanneer wij hetgeen in de sacramenten wordt aangeboden, met een waar geloof aannemen. Bewerken dan, zult ge zeggen, de goddelozen door hun ondankbaarheid dit, dat de ordinantie Gods zonder uitwerking is en te niet gaat? Hierop antwoord ik, dat hetgeen ik gezegd heb, niet zo verstaan moet worden, alsof de kracht en de waarheid van het sacrament afhangt van de staat of het oordeel van hem, die het ontvangt. Want hetgeen God ingesteld heeft, blijft vast en behoudt zijn natuur, ook al veranderen de mensen; maar, daar aanbieden iets anders is dan aannemen, verhinderd niets, dat het teken, dat door des Heeren Woord geheiligd is, inderdaad is, wat het genoemd wordt, en zijn kracht behoudt, maar dat toch geen nut eruit voortkomt voor een boos en goddeloos mens. Maar deze kwestie lost Augustinus met weinig woorden goed op, als hij zegt: "Indien gij het vleselijk ontvangt, houdt het niet op geestelijk te zijn, maar het is dat niet voor u." En evenals Augustinus in de bovenvermelde plaatsen aantoont, dat het sacrament van geen waarde is, indien het van zijn waarheid wordt afgescheiden, zo wijst hij er elders op, dat ook bij de verbinding zelf een teken blijft hangen. "Gelijk het van slaafse zwakheid getuigt," zegt hij, "de letter te volgen en de tekenen te nemen in plaats van de zaken, zo is het een slechte dwaling de tekenen te nemen in plaats van de zaken, zo is het een slechte dwaling de tekenen op onnutte wijze uit te leggen." Hij stelt twee fouten, waarvoor men zich hier moet hoeden: de ene, wanneer wij de tekenen zo nemen, alsof ze vergeefs gegeven waren, en we door onze kwaadaardigheid hun verborgen betekenissen verzwakken of verkleinen en daardoor bewerken, dat ze ons geen vrucht aanbrengen. De tweede, wanneer we onze geest niet boven het zichtbare teken opheffen en op het teken de lof van die goederen overbrengen, die ons slechts door Christus alleen toegebracht worden, en dat door de Heilige Geest, Die ons Christus Zelf deelachtig maakt, en wel door de hulp der uiterlijke tekenen; en wanneer die, indien ze ons tot Christus noden, elders heen gedraaid worden, dan wordt hun ganse nut op onwaardige wijze vernietigd.

14.17 De werkelijke functie van de sacramenten 

Laat daarom dit vast blijven, dat de taak der sacramenten geen andere is dan die van Gods Woord, namelijk dat ze ons Christus aanbieden en voorstellen en in Hem de schatten der hemelse genade. Maar ze schenken niets en zijn niet tot enig voordeel, tenzij ze door het geloof worden aangenomen. Evenals wijn, of olie, of een andere vloeistof, ook al schenkt ge die rijkelijk uit, toch zal ze wegvloeien en verloren gaan, wanneer de mond van het vat niet geopend is, en het vat zelf, hoewel aan alle kanten overgoten, toch zonder inhoud en ledig zal blijven. Bovendien moeten wij ons ervoor hoeden, dat we niet tot een andere, aan deze gelijke, dwaling gebracht worden door hetgeen de oude leraars een weinig al te prachtig tot verheerlijking van de waardigheid der sacramenten geschreven hebben, namelijk dat we zouden menen, dat aan de sacramenten een of andere verborgen kracht verbonden en vastgehecht is, waardoor zij op zichzelf ons de gaven des Heiligen Geestes zouden schenken, gelijk ons de wijn in de drinkschaal gegeven wordt; want van Godswege is hun slechts deze taak opgelegd, dat ze de goedertierenheid Gods jegens ons betuigen en bevestigen, en niet verder van nut zijn dan slechts wanneer de Heilige Geest erbij komt om ons verstand en hart te openen en ons geschikt te maken tot het vatten van dit getuigenis. Daarin vallen ook verscheidene en onderscheidene gaven Gods duidelijk in 't oog. Want gelijk we boven hebben aangeroerd, de sacramenten zijn voor van Gods zijde wat van de kant van mensen tijdingen zijn van blijde dingen, op panden bij het bekrachtigen van verbonden: daar ze van zichzelf wel geen genade schenken, maar melden en tonen en (wijl ze panden kentekenen zijn) bij ons bekrachtigen, hetgeen ons door de Goddelijke milddadigheid gegeven is. De Heilige Geest, Die de sacramenten niet aan allen zonder onderscheid aan brengen, maar die God in het bijzonder aan de zijnen schenkt, is degene, die Gods gaven met zich brengt, die aan de sacramenten in ons plaats geeft en die bewerkt, dat ze vrucht dragen. En ofschoon wij niet loochenen, dat God Zelf door de zeer krachtige werking van Zijn Geest Zijn instelling steunt, opdat de bediening der sacramenten, die Hij geordineerd heeft, niet onvruchtbaar en ijdel zou zijn, zo beweren wij toch dat de innerlijke genade des Geestes, evenals ze van de uiterlijke bediening onderscheiden is, afzonderlijk overwogen en overdacht moet worden. God schenkt dus in waarheid al wat Hij door de tekenen belooft en afbeeldt; en de tekenen missen hun uitwerking niet, opdat bewezen worde, dat hun Auteur waarachtig en getrouw is. Dit is slechts de vraag, of God door Zijn eigen en (gelijke men zegt) innerlijke kracht werkt, of dat Hij Zijn werk aan de uiterlijke tekenen overdraagt. Wij nu beweren dat God, welke werktuigen Hij ook gebruikt, in 't minst geen afstand doet van Zijn voornaamste werking. Wanneer dit over de sacramenten geleerd wordt, wordt hun waardigheid heerlijk aangeprezen, hun gebruik openlijk aangewezen, hun nut overvloedig verkondigd, en bij dat alles een zeer goede maat gehouden, zodat hun niets wordt opgedragen, dat niet behoort, en aan de andere kant niets ontnomen, dat hun toekomt. Intussen wordt het verzinsel weggenomen, dat hetwelk de oorzaak der rechtvaardigmaking en de kracht des Heiligen Geestes in de tekenen als in vaten en wagens wordt ingesloten, en die voornaamste kracht, die door de anderen over het hoofd is gezien, duidelijk uitgelegd. Hier moet ook opgemerkt worden, dat God innerlijk volbrengt, hetgeen de dienaar door de uiterlijke handeling afbeeldt en betuigt: opdat niet aan een sterfelijk mens wordt toegeschreven datgene, waarop God voor Zich alleen aanspraak maakt. Hierop wijs ook Augustinus op verstandige wijze, als hij zegt: "Hoe heiligt zowel Mozes als God? Mozes heiligt niet in plaats van God, maar Mozes doet het met zichtbare sacramenten door zijn dienst, maar God met onzichtbare genade door de Heilige Geest, waarin ook de ganse vrucht der zichtbare sacramenten gelegen is. Want welk voordeel doen die zichtbare sacramenten zonder die heiligmaking der onzichtbare genade?"

18 – 20: De brede toepassing van het woord ‘sacrament’ op voorvallen in de Schrift en de strikte toepassing op de gebruikelijke sacramenten van de krek

14.18 Sacramenten in de brede zin van het woord 

De naam sacrament, gelijk wij tot nu toe over zijn wezen gehandeld hebben, omvat in het algemeen alle tekenen, die God ooit aan de mensen bevolen heeft om hen te verwittigen en zeker te maken van de waarheid van Zijn beloften. Soms heeft Hij gewild, dat die tekenen in natuurlijke zaken bestonden, soms heeft Hij ze vertoond in wonderen. Van de eerste soort zijn onder andere dit voorbeelden, toen Hij aan Adam en Eva de boom des levens tot een onderpand der onsterfelijkheid gegeven heeft, opdat zij zich die onbekommerd zouden beloven, zolang zij van zijn vrucht zouden eten (Gen. 2:17) (Gen. 3:3). Ook toen Hij de regenboog voor Noach en zijn volgelingen tot een gedenkteken stelde, dat Hij de aarde niet meer door een zondvloed zou verwoesten (Gen. 9:13). Deze dingen hebben Adam en Noach tot de sacramenten. Niet omdat die boom hun de onsterfelijkheid zou schenken, die hij zichzelf niet kon geven, of omdat de regenboog, die slechts de weerkaatsing is van de zonnestralen op de tegenover hangende wolken, in staat zou zijn om de wateren te bedwingen, maar omdat ze een door Gods Woord ingegrift teken hadden, dat ze de bewijzen en zegelen van Zijn verbond zouden zijn. De boom was wel tevoren een boom en een boog een boog, maar toen ze door Gods Woord getekend werden, is hun een nieuwe gedaante gegeven, opdat ze zouden aanvangen te zijn, wat ze vroeger niet waren. Opdat niemand mene, dat dit tevergeefs gezegd wordt, is de regenboog ons ook tegenwoordig nog tot een getuige van het verbond, dat de Heere met Noach gemaakt heeft, en zo dikwijls als we die zien, lezen wij daarin deze belofte Gods, dat de aarde nooit door de zondvloed ten onder zal gaan. Indien dus enige schijnfilosoof om de eenvoudigheid van ons geloof te bespotten, zou beweren, dat zulk een verscheidenheid van kleuren op natuurlijke wijze ontstaat uit de weerkaatsing der stralen op de tegenover hangende wolk, laat ons dat dan wel erkennen, maar laat ons lachen om zijn domheid, dat hij God niet erkent als Heere en de bestuurder der natuur, die naar Zijn goeddunken alle elementen gebruikt tot de dienst Zijner heerlijkheid. Indien Hij in de zon, de sterren, de aarde en de stenen dergelijke herinneringstekenen had ingedrukt, zouden die alle ons tot sacramenten zijn. Want waarom is ongemunt en gemunt zilver niet van dezelfde waarde, hoewel het toch geheel hetzelfde metaal is? Wel, omdat het ongemunt zilver niets heeft dan zijn natuur; maar wanneer het door het officieel stempel geslagen is, wordt het een geldstuk, en ontvangt het een nieuwe waarde. En zou God dan door Zijn woord Zijn schepselen niet kunnen tekenen, opdat ze sacramenten worden, terwijl ze tevoren blote elementen waren? De voorbeelden van de tweede soort waren deze, toen Hij aan Abraham in een rokende oven vuur liet zien (Gen. 15:17); toen Hij de vacht met de dauw bevochtigde, terwijl de aarde droog bleef, en wederom de aarde bevochtigde, terwijl de vacht onaangeroerd bleef, om aan Gideon de overwinning te beloven (Richt. 6:37), toen Hij de schaduw van de zonnewijzer tien strepen achterwaarts deed gaan, om aan Hizkia gezondheid te beloven (Jes. 38:7) (2 Kon. 20:9). Daar deze dingen geschiedden om de zwakheid van hun geloof te hulp te komen en te bevestigen, waren het ook sacramenten.

14.19 De gebruikelijke sacramenten van de kerk 

Maar het behoort tot de verhandeling, die ik thans houd, dat ik in het bijzonder spreek over die sacramenten, waarvan de Heere gewild heeft, dat ze in Zijn kerk in gebruik zouden zijn, om degenen, die Hem eren en dienen te voeden tot één geloof en de belijdenis van het enige geloof. Want, om de woorden van Augustinus te gebruiken, de mensen kunnen tot geen enkele religie, hetzij een ware, hetzij een valse, verenigd worden, wanneer ze niet door enig deelgenootschap van zichtbare tekenen of sacramenten worden verbonden. Daar de zeer goede Vader dus deze noodzakelijkheid voorzag, heeft Hij van den beginne bepaalde oefeningen der vroomheid voor Zijn dienstknechten ingesteld; welke de satan later op goddeloze en superstitieuze diensten overgebracht en op vele wijzen misvormd en bedorven heeft. Van hier die inwijdingen der heidenen in hun heilige handelingen, en die andere verbasterde ceremoniën, die, ofschoon ze vol waren van dwaling en superstitie, toch tevens zelf tot een aanwijzing waren, dat de mensen in het belijden van een godsdienst dergelijke tekenen niet kunnen missen. Maar omdat ze niet steunden op Gods Woord, en niet teruggebracht werden tot die waarheid, die in alle tekenen voor ogen gesteld moet worden, zijn ze onwaardig om in herinnering gebracht te worden, wanneer melding gemaakt wordt van de heilige tekenen, die door God ingesteld zijn en niet van hun fundament zijn afgeweken, namelijk dat ze hulpmiddelen zouden zijn der ware vroomheid. Zij nu bestaan niet uit eenvoudige tekenen, zoals de regenboog en de boom waren, maar uit ceremoniën; of, wanneer ge liever wilt, de tekenen, die hier gegeven worden, zijn ceremoniën. En evenals boven gezegd is, dat ze van de zijde des Heeren getuigenissen der genade en zaligheid zijn, zo zijn ze van onze kant wederkerig merktekenen van onze openlijke verklaring, waardoor we openlijk in Gods Naam zweren, Hem wederkerig onze trouw toezeggende. Terecht noemt dus Chrysostomus ze ergens verbintenissen, door welke God Zich met ons verbindt en wij verplicht worden tot reinheid en heiligheid des levens; want hier wordt tussen God en ons een wederkerig contract gemaakt. Want evenals de Heere daarin belooft, dat Hij zal doorschrappen en uitwissen alle schuld en straf, die wij door ons zondigen ons op de hals hebben gehaald, en Hij ons met Zich verzoent in Zijn eniggeboren Zoon, zo verbinden wij ons wederkerig door onze openlijke verklaring tot het streven naar vroomheid en onschuldigheid, zodat men terecht zou kunnen zeggen, dat de sacramenten zulke ceremoniën zijn, waardoor God Zijn volk erin wil oefenen in de eerste plaats het innerlijk geloof te voeden, op te wekken en te versterken, en vervolgens Zijn religie voor de mensen te betuigen.

14.20 Christus beloofd in de sacramenten van het Oude Testament 

Deze sacramenten zijn ook verschillend geweest naar gelang van de verschillende tijdsomstandigheden en naar de bedeling, door welke het de Heere goed toescheen zich op deze of die wijze aan de mensen te vertonen. Want aan Abraham en zijn nakomelingen is de besnijdenis bevolen, aan welke later de reinigingen en offeranden en andere ceremoniën uit de Mozaïsche wet toegevoegd zijn. Dit waren de sacramenten der Joden tot de komst van Christus toe; en toen die daardoor waren afgeschaft, zijn er twee sacramenten ingesteld, welke de Christelijke kerk nu gebruikt, de Doop en het Avondmaal des Heeren. Ik spreek van die sacramenten, die ten gebruike van de ganse kerk zijn ingesteld. Want ook al duld ik niet ongaarne, dat de oplegging der handen, door welke de dienaren der kerk in hun dienst ingewijd worden, een sacrament genoemd wordt, zo tel ik het toch niet onder de gewone sacramenten. En waarvoor de overige, die gemeenlijk tot de sacramenten gerekend worden, moeten worden gehouden, zullen we later zien. Ofschoon, ook die oude sacramenten hebben op hetzelfde doel gezien, waarop nu de onze richten, namelijk dat ze tot Christus zouden voeren en bijna bij de hand leiden, of veeleer Hem als beelden voor ogen zouden stellen en Hem zouden tonen om Hem te leren kennen. Want daar we reeds tevoren geleerd hebben, dat de sacramenten zekere tekenen zijn, waardoor de beloften Gods verzegeld worden, en daar het volkomen zeker is, dat nooit enige belofte Gods de mens aangeboden is dan in Christus, is het noodzakelijk dat, indien ze ons aangaande enige belofte Gods zullen onderwijzen, ze Christus vertonen. Daarop heeft betrekking dat hemelse voorbeeld van de tabernakel en van de dienst der wet, dat aan Mozes op de berg getoond is. Slechts dit ene onderscheid is er, dat die oude sacramenten de beloofde Christus, terwijl Hij nog verwacht werd, hebben afgetekend, en de sacramenten van het Nieuwe Testament van Hem getuigen als reeds gezonden en geopenbaard.

21 – 26: De Oudtestamentische sacramenten hangen nauw met de Nieuwtestamentische samen daar zij een voorafschaduwing zijn van de volkomen openbaring van Christus

14.21 Besnijdenis, reinigingsrituelen en offers verwijzen naar Christus 

Deze dingen zullen veel duidelijker worden, wanneer ze stuk voor stuk en een voor een verklaard zijn. De besnijdenis was voor de Joden een teken, waardoor ze erop gewezen werden, dat al wat uit des mensen zaad voortkomt, dat is de ganse natuur der mensen, verdorven is en besnoeiing nodig heeft; bovendien was de besnijdenis een bewijs en herinneringsteken, waardoor zij zich versterkten in de belofte aan Abraham gegeven (Gen. 22:18) over het gezegende zaad, in hetwelk alle volkeren der aarde zouden gezegend worden en van hetwelk ook zij zelf hun zegening te verwachten hadden. Dat heilrijke Zaad nu, gelijk Paulus ons leert (Gal. 3:16) was Christus, in wie alleen zij vertrouwden terug te zullen krijgen, wat ze in Adam verloren hadden. Daarom was de besnijdenis voor hen, wat ze volgens Paulus voor Abraham geweest is (Rom. 4:11), namelijk een zegel van de rechtvaardigheid des geloofs, dat is een zegel, waardoor ze des te vaster ervan verzekerd werden, dat hun geloof, waarmee zij dat Zaad verwachtten, hun door God tot rechtvaardigheid gerekend werd. Maar wij zullen elders bij een betere gelegenheid de vergelijking van de besnijdenis en de Doop uitvoeriger behandelen. De wassingen en reinigingen stelden hun hun onreinheid, vuilheid en bevlekking voor ogen, waarmee zij in hun natuur bezoedeld waren; en zij beloofden hun een ander bad, waardoor al hun vuilheid afgewist en afgewassen zou worden (Hebr. 9:1,14). En dit bad was Christus: wanneer wij door Diens bloed gewassen zijn, brengen wij Zijn reinheid voor het aangezicht Gods, opdat Zij al onze onreinheid moge bedekken (1 Joh. 1:7)(Openb. 1:5). De offeranden toonden hun hun ongerechtigheid en leerden hun tevens, dat er enige voldoening nodig was om aan Gods oordeel betaald te worden. Dat er dus een zekere Hogepriester zou zijn, de Middelaar tussen God en de mensen, die Gode genoegdoening zou schenken door de uitstorting van Zijn bloed en door de offering van een offerande, die tot vergeving der zonden genoeg zou zijn. Deze Hogepriester was Christus (Hebr. 4:14)(Hebr. 5:5) (Hebr. 9:11)(Fil. 2:8) (Rom. 5:19): Hij heeft Zijn eigen bloed gestort, Hij is Zelf de offerande geweest. Want Hij heeft zichzelf gehoorzaam de Vader tot de dood geofferd, door welke gehoorzaamheid Hij de ongehoorzaamheid van de mens, die Gods verontwaardiging verwekt had, te niet heeft gemaakt.

14.22 In de christelijke sacramenten wordt duidelijker naar Christus verwezen 

Wat onze sacramenten betreft, die bieden ons Christus des te duidelijker aan, naarmate Hij de mensen nader is geopenbaard, sedert Hij door de Vader waarlijk gegeven is, zoals Hij beloofd was. Want de Doop betuigt ons, dat we gereinigd en afgewassen zijn, het Avondmaal, dat wij verlost zijn. In het water wordt de afwassing afgebeeld, in het bloed de genoegdoening. Deze twee worden in Christus gevonden, die, gelijk Johannes zegt (1 Joh. 5:6) gekomen is in water en bloed, dat is, opdat Hij zou reinigen en verzoenen. Daarvan is ook de Geest Gods getuige. Ja drie zijn tezamen getuigen, het water, het bloed en de Geest. In het water en het bloed hebben we het getuigenis van de reiniging en de verlossing; de Geest echter maakt als de voornaamste getuige het vertrouwen op dit getuigenis voor ons vast. Deze verheven verborgenheid is ons voortreffelijk getoond in het kruis van Christus, toen water en bloed vloeiden uit Zijn heilige zijde (Joh. 19:34); welke verborgenheid om die reden Augustinus terecht de bron van onze sacramenten genoemd heeft. Maar toch zal over die sacramenten een weinig uitvoeriger gehandeld moeten worden. Het is niet twijfelachtig, dat, indien men tijd met tijd vergelijkt, ook de genade des Geestes zich hier overvloediger vertoont. Want die heeft betrekking op de heerlijkheid van Christus' Koninkrijk, gelijk wij uit veel plaatsen, en vooral uit het zevende hoofdstuk van Johannes opmaken. In die zin moet men opvatten het woord van Paulus, dat er onder de wet schaduwen geweest zijn, maar dat het lichaam is in Christus (Kol. 2:17). En zijn plan is niet om te bewerken, dat hij de getuigenissen der genade te niet zou doen, in welke God oudtijds zich aan de vaderen als de Waarachtige heeft willen bewijzen, evenals Hij dat tegenwoordig aan ons doet in de Doop en het Avondmaal, maar zijn bedoeling is door vergelijking groot te maken wat ons gegeven is, opdat het voor niemand wonderlijk zou zijn, dat door Christus' komst de ceremoniën der wet zijn afgeschaft.

14.23 Overeenkomst en verschil tussen oude en nieuwe sacramenten 

Het leerstuk der Scholastieken (om ook dit terloops aan te roeren), waardoor een zo groot onderscheid aangewezen wordt tussen de sacramenten der oude en die der nieuwe wet, alsof de eerste niet anders dan Gods genade afbeeldden, maar de laatste haar daadwerkelijk aanbrachten, moet geheel en al afgekeurd worden. Immers de apostel spreekt niets heerlijker van de laatste dan van de eerste, wanneer hij leert (1 Kor. 10:3), dat de vaderen dezelfde geestelijke spijze gegeten hebben als wij, en onder die spijze Christus verstaat. Wie zou dat tot een ijdel teken durven maken, hetwelk de Joden de ware gemeenschap met Christus verschafte? En de stand der zaak, over welke de apostel daar handelt, strijdt zeer duidelijk voor ons. Want opdat niemand, vertrouwend op een nietsbetekenende kennis van Christus, en op een ijdele titel van Christendom en op uiterlijke kentekenen, Gods oordeel zou durven verachten, geeft hij in de Joden voorbeelden van Goddelijke gestrengheid te aanschouwen, opdat wij zouden weten, dat ons dezelfde straffen, die hen getroffen hebben, boven het hoofd hangen, indien wij aan dezelfde zonden toegeven. Opdat nu de vergelijking zou passen, moest hij aantonen, dat er geen ongelijkheid is tussen ons en hen in die goederen, waarop hij ons verbood valselijk te roemen. Dus maakt hij hen in de eerste plaats tot onze gelijken in de sacramenten, en hij laat ons geen enkel deeltje van voorrecht, dat ons moed zou kunnen geven tot de hoop, dat we ongestraft zullen blijven. En inderdaad is het ons niet geoorloofd aan onze Doop meer toe te schrijven, dan hij zelf elders aan de besnijdenis toeschrijft, wanneer hij die noemt een zegel der rechtvaardigheid des geloofs (Rom. 4:11). Al wat ons dus tegenwoordig in de sacramenten gegeven wordt, ontvingen oudtijds de Joden in de hunne, namelijk Christus met Zijn geestelijke rijkdommen. Dezelfde kracht, die de onze hebben, gevoelden zij ook in de hunne, namelijk, dat ze daar waren als zegels der Goddelijke goedgunstigheid jegens hen tot de hoop der eeuwige zaligheid. Indien ze goede uitleggers geweest waren van de brief aan de Hebreeën, zouden ze zich niet zo vergist hebben; maar dewijl ze daarin lazen (Hebr. 10:1), dat zonden door de ceremoniën der wet niet werden verzoend, ja dat de oude schaduwen in het geheel geen betekenis hadden tot rechtvaardigheid, zo hebben ze, met verwaarlozing van de vergelijking, die daar getrokken wordt, doordat ze alleen dit ene aangrijpen, dat de wet op zichzelf haar dienaren geen voordeel gebracht heeft, gemeend, dat de figuren eenvoudig van waarheid ontbloot waren. Maar de bedoeling van de apostel is aan te tonen, dat de ceremoniële wet van geen waarde is, totdat men tot Christus komt, aan Wie alleen haar ganse werking hangt.

14.24 De betekenis van de besnijdenis volgens Paulus 

Maar zij zullen hiertegen inbrengen hetgeen over de besnijdenis der letter bij Paulus gelezen wordt, namelijk dat die niets betekent bij God, dat die niets aanbrengt en ijdel is. Want dergelijke uitspraken schijnen de besnijdenis ver beneden onze Doop te doen dalen. Maar zo is het allerminst. Want ditzelfde zou ook met recht over de Doop gezegd worden. Ja zelfs wordt het gezegd, in de eerste plaats door Paulus zelf (1 Kor. 10:5), waar hij aantoont, dat God Zich niet bekommert om de uiterlijke afwassing, waardoor wij in de religie ingewijd worden, tenzij ook het hart innerlijk wordt gereinigd en tot het laatste toe in die reinheid volhardt; vervolgens door Petrus (1 Petr. 3:21), wanneer hij betuigt, dat de waarheid van de Doop niet in de uiterlijke afwassing gelegen is, maar in het goede getuigenis der consciëntie. Maar hij schijnt ook op een andere plaats de besnijdenis, die met de hand geschiedt, geheel te verachten, wanneer hij die vergelijkt met de besnijdenis van Christus (Kol. 2:11). Ik antwoord, dat ook op die plaats van haar waardigheid niets wordt afgedaan. Paulus redetwist daar tegen hen, die de besnijdenis eisten als noodzakelijk, hoewel ze reeds afgeschaft was. Hij vermaant dus de gelovigen, dat ze de oude schaduwen zullen laten varen en zich toeleggen op de waarheid. Deze meesters, zegt hij, dringen erop aan, dat uw lichamen besneden zullen worden. Maar gij zijt geestelijk besneden naar ziel en lichaam. Dus is u de zaak zelf gegeven, die veel beter is dan de schaduw. Maar iemand zou hiertegen kunnen inbrengen, dat de figuur niet daarom veracht mocht worden, omdat ze de zaak zelf hadden, daar ook bij de vaderen geweest was die aflegging van de oude mens, waarover hij sprak, hoewel toch de uiterlijke besnijdenis voor hen niet overbodig geweest is. Deze tegenwerping voorkomt Paulus, doordat hij terstond toevoegt, dat de Kolossenzen met Christus begraven waren door de Doop. Daarmee geeft hij te kennen, dat de Doop tegenwoordig voor de Christenen is, wat de besnijdenis was voor de ouden, en dat daarom de laatste de Christenen niet kan worden opgelegd zonder aan het eerste onrecht te doen.

14.25 Waarom in het Nieuwe Testament geringschattend gesproken wordt over Joodse Ceremoniën 

Maar hetgeen volgt en kort tevoren reeds door mij werd aangehaald, is moeilijker op te lossen, namelijk dat alle Joodse ceremoniën schaduwen geweest zijn van toekomende dingen, en dat het lichaam in Christus is; maar verreweg het moeilijkste is wat in veel hoofdstukken van de brief aan de Hebreeën behandeld wordt, dat het bloed der dieren zich niet heeft uitgestrekt tot de consciënties, dat de wet gehad heeft de schaduw der toekomende goederen, niet het beeld der dingen zelf, dat de onderhouders uit de Mozaïsche ceremoniën niet de volmaaktheid hebben verkregen en dergelijke dingen meer. Ik herhaal wat ik al aangeroerd heb, dat Paulus de ceremoniën schaduwachtig noemt niet omdat ze geen vastheid hadden, maar omdat hun vervulling, tot op de verschijning van Christus, in zekere zin zwevend was. Bovendien zeg ik, dat dit verstaan moet worden niet van hun werking maar veeleer van de manier van hun aanduiding. Want voor de tijd, dat Christus geopenbaard is in het vlees, schaduwen alle tekenen Hem af als een afwezige, hoewel Hij de tegenwoordigheid van Zijn kracht, ja ook van Hemzelf aan de gelovigen innerlijk te kennen gaf. Maar hierop moet men vooral letten, dat Paulus op al deze plaatsen niet eenvoudig spreekt, maar dat hij strijdt. Want daar hij strijd te voeren had met de valse apostelen, die beweerden, dat in de ceremoniën alleen, zonder rekening te houden met Christus, de vroomheid gelegen was, was het, om hen te weerleggen, voldoende alleen de vraag te behandelen, wat de ceremoniën op zichzelf vermogen. Hierop heeft ook de schrijver van de brief aan de Hebreeën zich gericht. Laat ons dus bedenken, dat hier over de ceremoniën, niet in hun ware en oorspronkelijke betekenis genomen, maar verdraaid tot een valse en verkeerde uitlegging en niet over hun wettig gebruik, maar over het misbruik der superstitie, gehandeld wordt. Wat wonder is het dan, indien de ceremoniën, van Christus afgescheiden, van alle kracht beroofd worden! Want alle teken wordt tot niets gemaakt, wanneer de betekenende zaak weggenomen wordt. Zo past ook Christus, toen Hij te doen had met hen, die dachten, dat het manna niets anders was dan een spijs voor de buik, Zijn woorden aan hun grove mening en zegt (Joh. 6:27), dat Hij een betere spijs geeft, die de zielen voedt tot de hoop der onsterfelijkheid. En indien ge een duidelijker oplossing vraagt: de hoofdsom van alles komt hierop neer. Ten eerste, dat die ganse toerusting der ceremoniën, die in de Mozaïsche wet was, een ijdele en nietswaardige zaak is, indien ze niet op Christus gericht wordt. Vervolgens, dat de ceremoniën zo op Christus gezien hebben, dat ze eerst toen Hij in het vlees geopenbaard was, hun vervulling gekregen hebben. Ten slotte, dat ze door Zijn komst afgeschaft moesten worden, evenals de schaduw in het heldere licht der zon verdwijnt. Maar aangezien ik de breedvoerige bespreking van deze zaak uitstel tot die plaats, waar ik van plan ben de Doop met de besnijdenis te vergelijken, spreek ik er nu slechts in 't kort van.

14.26 Overeenkomst en verschil – de visie van Augustinus 

Wellicht zijn deze arme sofisten ook bedrogen door de onmatige lofprijzing der sacramenten, die men over onze tekenen bij de oude schrijvers leest. Zoals wat Augustinus zegt, dat de sacramenten der oude wet de Zaligmaker slechts beloofden, maar de onze de zaligheid geven. Daar ze niet bemerkten, dat deze en dergelijke wijzen van spreken overdreven waren, hebben zij ook zelf hun overdreven leerstukken afgekondigd, maar in een zin, die geheel afwijkt van die van de geschriften der ouden. Want Augustinus heeft daar niets anders bedoeld, dan wat hij elders schrijft, dat de sacramenten der Mozaïsche wet hebben verkondigd, dat Christus komen zou, de onze echter verkondigen, dat Hij gekomen is. En tegen Faustus, dat de oude sacramenten beloften waren van dingen, die nog vervuld moesten worden, maar de tegenwoordige aanwijzingen van dingen, die vervuld zijn; alsof hij wilde zeggen, dat de oude sacramenten Christus hebben afgebeeld, toen Hij nog verwacht werd, maar de onze Hem als tegenwoordig vertonen, daar Hij reeds gegeven is. Verder spreekt hij over de wijze der aanduiding, gelijk hij ook elders aantoont. "De wet," zegt hij, "en de profeten hadden de sacramenten, die een toekomstige zaak van tevoren aankondigden, maar de sacramenten van onze tijd betuigen, dat gekomen is datgene, waarvan genen voorzegden, dat het komen zou." En wat zijn opvatting was aangaande de betekende zaak en de kracht der oude sacramenten, legt hij op meer dan één plaats uit. Zo wanneer hij zegt, dat de sacramenten der Joden in de tekenen verschillend waren, maar in de zaak, die aangeduid wordt, gelijk; dat zij verschillend waren in zichtbare gedaante, maar gelijk in geestelijke kracht. Evenzo: "In verschillende tekenen hetzelfde geloof, namelijk evenzo in verschillende tekenen, als in verschillende woorden, omdat de woorden hun klank veranderen met de tijden, en de woorden immers niets anders zijn dan tekenen; de vaderen dronken dezelfde geestelijke drank, maar niet dezelfde lichamelijke drank als wij: ziet dus, dat, terwijl het geloof blijft, de tekenen veranderd zijn; toen was de steenrots Christus, voor ons is Christus hetgeen op het altaar gelegd wordt; en zij hebben als een groot sacrament het water gedronken, dat uit de steenrots vloeide; wat wij drinken, weten de gelovigen: indien ge let op de zichtbare gedaante, is het wat anders; maar indien ge let op de betekenis, die er door aangeduid wordt, hebben zij dezelfde geestelijke drank gedronken." Elders: "Hun spijs en drank is in het sacrament dezelfde als de onze, maar dezelfde ten aanzien van de betekenis, niet van de gedaante, want dezelfde Christus is voor hen afgebeeld in de steenrots, maar voor ons geopenbaard in het vlees." Hoewel wij toegeven, dat ook in dit opzicht enig verschil is. Want beide soorten van sacramenten betuigen, dat Gods Vaderlijke goedgunstigheid in Christus en de gaven des Heiligen Geestes ons worden aangeboden, maar de onze doen dat helderder en duidelijker. In beide wordt Christus getoond, maar in de onze rijker en voller, namelijk in overeenstemming met het onderscheid van het Oude en het Nieuwe Testament, waarover wij boven gehandeld hebben. En dit is het, wat dezelfde Augustinus (die we als de beste en meest betrouwbare getuige uit de ganse oudheid meermalen aanhalen) bedoelde, wanneer hij leert, dat na de openbaring van Christus sacramenten zijn ingesteld in getal geringer, in betekenis heerlijker, en in kracht voortreffelijker. Ook hierop is het nuttig, dat de lezers in het kort gewezen worden, dat al wat de sofisten gebazeld hebben over het opus operatum, het gewerkte werk, niet alleen onjuist is, maar ook in strijd met de aard der sacramenten, welke God ingesteld heeft, opdat de gelovigen, ledig van alle goed en arm, niets anders daarheen zouden aanbrengen dan hun grote armoede. Daaruit volgt, dat ze, wanneer ze de sacramenten ontvangen, niets doen, waardoor ze lof verdienen, of dat hun in deze handeling (bij welke zij geheel lijdelijk zijn) geen enkel werk kan worden toegeschreven.