Nu moeten wij spreken over de orde, door welke de Heere wil, dat Zijn kerk bestuurd wordt. Want ofschoon Hij Zelf alleen in de kerk moet regeren en heersen, en in haar ook de leiding moet hebben en het hoogste gezag bekleden en deze heerschappij alleen door Zijn Woord geoefend en bediend moet worden, zo hebben wij, omdat Hij niet met zichtbare tegenwoordigheid onder ons woont om ons Zijn wil mondeling in eigen persoon te verklaren, gezegd, dat Hij daartoe de dienst van mensen aanwendt en als het ware een plaatsvervangende werkzaamheid, niet om op hen Zijn recht en eer over te dragen, maar alleen om door hun mond Zijn eigen werk te volbrengen, gelijk ook een handwerksman tot het maken van zijn werk gereedschap gebruikt. Ik zie me genoodzaakt te herhalen, wat ik reeds vroeger uiteengezet heb. Hij zou dit wel kunnen doen door Zichzelf zonder enig ander hulpmiddel of instrument, of ook door de engelen; maar er zijn verscheidene redenen, waarom Hij het liever door middel van mensen wil doen. Want in de eerste plaats betoont Hij op deze wijze Zijn goedgunstigheid jegens ons, wanneer Hij uit de mensen enigen neemt, om voor Hem in de wereld het gezantschap waar te nemen, om uitleggers te zijn van Zijn verborgen wil, kortom om Zijn persoon te vertegenwoordigen. En zo bewijst Hij metterdaad, dat het niet iets ijdels is, dat Hij ons op vele plaatsen Zijn tempelen noemt, doordat Hij uit de mond van mensen, als uit een heiligdom, aan de mensen Zijn uitspraken geeft. Bovendien is dit een zeer goede en nuttige oefening tot nederigheid, wanneer Hij er ons aan gewent om Zijn Woord te gehoorzamen, ook al wordt het gepredikt door mensen, die aan ons gelijk zijn, en soms in waardigheid onze minderen. Wanneer Hij Zelf van de hemel sprak, zou het geen wonder zijn, wanneer Zijn heilige uitspraken zonder dralen door alle oren en harten eerbiedig werden ontvangen. Want wie zou niet huiveren voor Zijn tegenwoordige macht? Wie zou niet bij de eerste aanblik van zo grote majesteit terneer geworpen worden? Wie zou niet ontsteld worden door die onmetelijke glans? Maar wanneer een of ander mensje uit het stof opgerezen in de Naam Gods spreekt, dan bewijzen wij door een uitnemend getuigenis onze vroomheid en onze eerbied jegens God, indien wij ons gaarne laten onderwijzen door Zijn dienaar, hoewel deze in geen enkel opzicht boven ons uitsteekt. Dus ook om deze reden verbergt Hij de schat Zijner hemelse wijsheid in zwakke aarden vaten, opdat Hij des te zekerder het bewijs mocht ontvangen, hoe hoog wij die achten. Bovendien zou niets geschikter zijn om de onderlinge liefde te voeden, dan dat de mensen door deze band onderling verbonden worden, dat één tot herder aangesteld wordt, om de anderen tezamen te onderwijzen, en dat degenen, wie geboden wordt discipelen te zijn, uit een mond de gemeenschappelijke leer ontvangen. Want indien ieder genoeg was voor zichzelf, en niet de hulp van een ander nodig had, zou eenieder, gezien de hovaardij van de menselijke aanleg, de anderen verachten en door hen veracht worden. Dus heeft de Heere met de band, van welke Hij voorzag, dat hij de krachtigste zou zijn om de eenheid te bewaren, Zijn kerk samengebonden, toen Hij de leer van de zaligheid en des eeuwigen levens bij de mensen in bewaring heeft gegeven, om haar door hun handen aan de overigen mede te delen. Hierop had Paulus het oog, toen hij aan de Efeziërs (Ef. 4:4) e.v. schreef: "Eén lichaam is het, en één Geest, gelijk gij ook geroepen zijt in één hoop uwer beroeping; één Heere, één geloof, één Doop, één God en Vader van allen, Die is boven alles, en door alles, en in ons allen: maar aan elkeen van ons is de genade gegeven, naar de maat van de gave van Christus. Daarom zegt Hij: als Hij opgevaren is in de hoogte, heeft Hij de gevangenis gevangengenomen, en heeft de mensen gaven gegeven; Die nedergedaald is, is Dezelfde ook, Die opgevaren is, opdat Hij alle dingen vervullen zou. En dezelfde heeft gegeven sommigen tot apostelen, en sommigen tot profeten, en sommigen tot evangelisten, en sommigen tot herders en leraars, tot de volmaking van de heiligen, tot het werk van de bediening, tot opbouwing des lichaams van Christus; totdat wij allen zullen komen tot de enigheid des geloofs en van de kennis van de Zoon Gods, tot een volkomen man, tot de mate van een geheel volwassen leeftijd; opdat wij niet meer kinderen zouden zijn, die omgevoerd worden met alle wind van de leer; maar de waarheid betrachtende in liefde, alleszins zouden opwassen in Hem, die het Hoofd is, namelijk Christus, in Wie het gehele lichaam samengevoegd en samen vastgemaakt zijnde door alle voegselen van de toebrenging, naar de werking van ieder deel in zijn maat, de wasdom des lichaams bekomt, tot zijns zelfs opbouwing in de liefde."