Navigatie
Institutie Boek 4 - De middelen waarmee God ons tot de gemeenschap met Christus nodigt en behoudt

Institutie Boek 4 - De middelen waarmee God ons tot de gemeenschap met Christus nodigt en behoudt

Hoofdstuk 5

De oude vorm van kerkregering is onder de tirannie van het pausdom geheel te gronde gegaan

1 – 3: Ongekwalificeerde personen zonder verkiezing door het volk als bisschop aangesteld

5.1 De vereisten voor het bisschopsambt worden schandelijk verwaarloosd 

Nu is het de moeite waard, dat we de orde van kerkregering, die tegenwoordig door de Roomse stoel en al zijn trawanten onderhouden wordt, en het ganse beeld van die hiërarchie, waarover zij steeds spreken, voor ogen stellen, en met de orde van de eerste en oude kerk, die wij beschreven hebben, vergelijken: opdat uit de vergelijking blijke, hoedanige kerk zij hebben, die met deze titel alleen razen om ons te bezwaren of liever te bedelven. Het beste is, dat we beginnen bij de roeping, opdat we mogen zien, wie en hoedanigen het zijn, die tot deze dienst geroepen worden en op welke wijze dit geschiedt. Dan zullen we daarna nagaan, hoe getrouw ze hun ambt vervullen. We zullen de eerste plaats aan de bisschoppen geven: och, of het hun tot eer kon strekken, dat ze in deze uiteenzetting de eerste plaats innemen! Maar de zaak zelf laat niet toe, dat ik dit onderwerp zelfs maar oppervlakkig aanroer, zonder dat het hun tot de grootste schande strekt. En toch zal ik bedenken, met wat voor soort geschrift ik nu bezig ben, en niet toestaan, dat mijn woorden, die dienstig moeten zijn tot eenvoudige onderwijzing in de leer, hun perken te buiten gaan. Maar laat iemand van hen, die alle schaamte niet geheel verloren hebben, mij antwoorden, hoedanige bisschoppen tegenwoordig gekozen worden. Waarlijk, een onderzoek in te stellen naar de leer is al te zeer verouderd. Indien er enigszins op de leer gelet wordt, kiezen ze een of ander rechtsgeleerde, die er meer verstand van heeft in de rechtszaal te pleiten dan in de kerk te prediken. Dit staat vast, dat in de laatste honderd jaren ternauwernood één op de honderd bisschoppen gekozen is, die iets van de heilige leer wist. De vorige eeuwen spaar ik niet daarom, omdat ze veel beter geweest zijn, maar omdat we alleen spreken over de tegenwoordige kerk. Indien er een beoordeling plaats vindt van de zeden, dan zullen we bevinden, dat er weinigen of bijna niemand geweest is, die de oude regels niet onwaardig geoordeeld zouden hebben. Wie geen dronkaard was, was een hoereerder; wie ook van deze zonde rein was, was een dobbelaar, of een jager, of in enig deel van zijn leven ongebonden. Want de gebreken, die volgens de oude regels iemand van het bisschopsambt uitsluiten, zijn lichter dan de genoemde. Maar dit is verreweg het aller ongerijmds, dat ook kinderen van nauwelijks tien jaren oud met toestemming van de paus tot bisschop gemaakt zijn. Ze zijn tot zulk een onbeschaamdheid en afgestomptheid gekomen, dat ze niet terugdeinsden voor die uiterste en monsterachtige wandaad, die geheel en al strijdt tegen het natuurlijk gevoel zelf. Hieruit blijkt, met hoe grote Godvrezendheid de verkiezingen hebben plaatsgehad, waar een zo slappe achteloosheid aanwezig was.

5.2 De gemeente beroofd van het recht de bisschop te kiezen 

Verder is in het verkiezen het gehele recht van het volk weggenomen. De wensen, de toestemmingen, de ondertekeningen en al dergelijke dingen zijn verdwenen. De gehele macht is alleen aan de kanunniken overgedragen. Zij dragen het bisschopsambt op aan wie zij willen, hem brengen zij dadelijk voor de ogen van het volk, niet om onderzocht, maar om aangebeden te worden. Maar Leo roept hiertegen uit, dat geen enkele reden dit toelaat, en hij zegt, dat het gewelddadige opdringing is. Wanneer Cyprianus betuigt, dat uit het Goddelijk recht voortvloeit, dat men geen bisschop kan worden, tenzij door instemming van het volk, dan toont hij aan, dat de tegenovergestelde gewoonte strijdt met Gods Woord. Zoveel besluiten van synoden verbieden zeer gestreng, dat de verkiezing op andere wijze zou geschieden, en indien het toch gebeurd is, bevelen zij, dat ze ongeldig zal zijn. Indien dit waar is, is er tegenwoordig in het ganse pausdom geen enkele verkiezing over, die volgens Goddelijk en kerkelijk recht wettig is. Maar ook al stak er geen enkel ander kwaad in, hoe zullen ze dan toch dit goed kunnen praten, dat ze de kerk zo van haar recht beroofd hebben? Maar, zo zeggen ze, de verdorvenheid der tijden eiste zo, dat, aangezien de haat en de na-ijver bij het volk en de overheden in het verkiezen der bisschoppen meer invloed hadden dan het juiste en gezonde oordeel, de beoordeling daarvan aan weinigen werd opgedragen. Laat dit inderdaad het uiterste geneesmiddel voor dat kwaad in die verdorven toestand geweest zijn. Maar waar gebleken is, dat de medicijn schadelijker is dan de ziekte zelf, waarom gaat men dan ook dit nieuwe kwaad niet tegen? Maar, zo zeggen ze, de kanunniken zelf is nauwkeurig voorgeschreven, waaraan zij zich bij de verkiezing te houden hebben. Maar twijfelen wij er dan aan, dat oudtijds het volk begreep, dat het aan zeer heilige wetten gebonden was, daar het zag, dat hun een regel uit Gods Woord was voorgesteld, wanneer het samenkwam om een bisschop te kiezen? Immers die ene stem Gods, waarmee Hij het ware beeld van een bisschop beschrijft, moest terecht meer waard zijn dan oneindige duizendtallen van regels. Maar niettemin was het volk door een zeer slechte gezindheid zo verdorven, dat het met wet of billijkheid geen rekening hield. Zo blijven ook tegenwoordig, ofschoon er zeer goede wetten geschreven zijn, deze toch in de boeken begraven. Intussen is het bijna geheel door de gewoonten aangenomen en, alsof het met reden geschiedde, ook goedgekeurd, dat dronkaards, hoereerders en dobbelaars alom tot deze eer bevorderd worden, wat zeg ik, dat bisschopsplaatsen de beloningen zijn voor overspelerijen en koppelarijen. Want wanneer ze aan jagers en vogelvangers gegeven worden, moet men het ervoor houden, dat de zaak voortreffelijk in orde gekomen is. Een zo onwaardige zaak op enige wijze te verontschuldigen, is al te onbeschaamd. Het volk had, zeg ik, oudtijds een uitnemende regel, want Gods Woord schreef hun voor (1 Tim. 3:2), dat een bisschop moest zijn onberispelijk, bekwaam om te leren, geen vechter enz. Waarom is dan de taak om bisschoppen te kiezen van het volk op de kanunniken overgedragen? Wel, zo zegt men, omdat te midden van de beroeringen en partijschappen des volks Gods Woord niet werd gehoord. En waarom zou het dan tegenwoordig hun niet weer ontnomen worden, daar ze niet alleen alle wetten schenden, maar ook, met aflegging van alle schaamte, door hun uitspattingen, hebzucht en eerzucht het menselijke met het Goddelijke vermengen en verwarren?

5.3 Nalatigheid van de kerk bij de bisschopskeuze heeft geleid tot de tussenkomst van vorsten 

Maar zij liegen, wanneer ze zeggen, dat dit bij wijze van geneesmiddel is uitgevonden. Wij lezen wel, dat bij het verkiezen van bisschoppen oudtijds de steden in opschudding geweest zijn, maar toch heeft niemand er ooit aan durven denken om de burgers hun recht te ontnemen. Want zij hadden andere wegen om deze fouten tegen te gaan of, wanneer ze reeds begaan waren, te verbeteren. Maar ik zal zeggen, hoe de zaak is. Toen het volk onachtzamer begon te zijn in het verkiezen, en deze zorg, alsof die minder bij hen paste, op de presbyters schoof, hebben dezen van deze gelegenheid misbruik gemaakt om zich de tirannie toe te eigenen, die ze later door het uitvaardigen van nieuwe regels hebben bevestigd. De ordening nu is niets anders dan een loutere spotternij. Want de schijn van onderzoek, die ze daarbij vertonen, is zo ijdel en leeg, dat hij zelf ook alle uiterlijke kleur mist. Dat dus op sommige plaatsen de vorsten bij verdrag van de Roomse pausen het recht verkregen hebben om zelf de bisschoppen te benoemen, daarin heeft de kerk geen nieuwe schade geleden, aangezien daardoor slechts aan de kanunniken de verkiezing, die ze zonder enig recht geroofd of althans gestolen hadden, ontnomen is. Dat is ongetwijfeld een zeer schandelijk voorbeeld, dat de bisschoppen uit het hof gezonden worden om de kerken in beslag te nemen, en vrome vorsten behoorden zich van zulk een bederf te onthouden. Want het is een goddeloze beroving der kerk, telkens als aan een volk een bisschop opgedrongen wordt, die het niet begeerd heeft, of wiens verkiezing het althans niet met vrije stem goedgekeurd heeft. Maar de ongeregelde gewoonte, die reeds lang in de kerken geheerst heeft, heeft aan de vorsten de gelegenheid geboden om de benoeming der bisschoppen aan zich te trekken. Want ze hadden liever, dat het schenken van die weldaad in hun macht was, dan in de macht van hen, aan wie het evenmin toekwam, en die haar niet minder verkeerd misbruikten.

4 – 7: Misstanden in verband met de wijding van presbyters en diakenen

5.4 Misstanden bij de aanwijzing van de presbyter als priester en de diaken als deken 

Ziedaar de voortreffelijke roeping, ter oorzake waarvan de bisschoppen zich erop beroemen, dat ze de opvolgers zijn van de apostelen. En zij zeggen, dat het recht om presbyters te kiezen hun alleen toekomt. Maar hierin bederven zij de oude instelling op slechte wijze, dat ze door hun ordening geen ouderlingen kiezen om het volk te regeren en te wijden, maar priesters om te offeren. Evenzo, wanneer ze diakenen wijden, dan is erbij hen geen sprake van het ware en eigenlijke ambt der diakenen; maar dan ordenen ze die slechts tot het verrichten van bepaalde ceremoniën aangaande de beker en de schotel. Maar op de synode te Chalcedon is daarentegen bepaald, dat er geen ordeningen in het algemeen mogen plaats vinden, dat wil zeggen, zonder dat tegelijkertijd aan de geordenden de plaats aangewezen wordt, waar ze hun ambt moeten uitoefenen. Dit besluit is in tweeërlei opzicht zeer nuttig: namelijk opdat de kerken niet met overbodige uitgaven zouden worden belast en niet aan mensen, die niets doen, wordt besteed wat aan de armen behoort te worden uitgereikt; en vervolgens opdat zij, die geordend worden, bedenken, dat zij niet tot een eer bevorderd worden, maar dat hun een ambt wordt opgedragen, tot de bekleding van hetwelk zij door de plechtige betuiging gebonden worden. Maar de Roomse meesters, die menen, dat men in de godsdienst voor niets anders moet zorgen dan voor de buik, verstaan onder de titel in de eerste plaats de opbrengst, die tot onderhoud voldoende is, hetzij die komt uit bezittingen of uit het priesterschap. Dus wanneer zij een diaken of een presbyter ordenen, dan geven zij hun de ordening, zonder zich er om te bekommeren, waar ze moeten dienen, als ze maar rijk genoeg zijn om zichzelf te onderhouden. Maar wie zou dat aannemen, dat de titel, die door het besluit van het concilie geëist wordt, bestaat in een jaarlijks inkomen tot onderhoud? Verder, aangezien de latere regels de bisschoppen veroordeelden tot het onderhouden van hen, die ze zonder behoorlijke titel ordenden, om zo hun al te grote lichtvaardigheid te bedwingen, is er ook een voorzorgsmaatregel uitgedacht, waardoor ze aan die straf konden ontkomen. Want wie geordend wordt, belooft, dat hij tevreden zal zijn met de titel, die genoemd wordt. Door die overeenkomst wordt hij verhinderd onderhoudskosten te eisen. Ik zwijg over de duizenden bedriegerijen, die hierbij plaats vinden. Zoals wanneer sommigen de ijdele titels bedriegelijk dragen van priesterschappen, waaruit ze jaarlijks geen vijf stuivers bij elkaar krijgen; en anderen onder heimelijk beding priesterschappen te leen ontvangen, die ze beloven terstond terug te zullen geven, maar soms niet teruggeven en andere dergelijke geheimzinnigheden.

5.5 De ordening is verworden tot uiterlijk vertoon 

Maar ook indien die grovere misbruiken zouden worden weggenomen, blijft dat dan niet altijd ongerijmd, dat men een presbyter aanstelt, aan wie men geen plaats toewijst? Want zij ordenen niemand dan om te offeren. Maar de wettelijke ordening van een ouderling bestaat daarin, dat hij tot het besturen der kerk, en van een diaken, dat hij tot de verzorging der aalmoezen geroepen wordt. Met veel pracht en praal omgeven zij dat, wat ze doen, opdat het door de uiterlijke schijn eerbied wekke bij de eenvoudigen. Maar wat vermogen die uiterlijke vertoningen bij verstandige mensen, daar er niets grondigs of waars in gelegen is? Want zij gebruiken ceremoniën, die of aan het Jodendom ontleend zijn, of door henzelf verzonnen, maar waarvan men zich beter kon onthouden. Maar van het werkelijke onderzoek (want om de schaduw daarvan, die zij nog over hebben, geef ik niets), van de instemming des volks, en van andere noodzakelijke dingen wordt niet gerept. Schaduw noem ik die belachelijke gebaren, die gevormd zijn naar een dwaze en zinledige nabootsing der oudheid. De bisschoppen hebben hun vicarissen, om vóór de ordening onderzoek te doen naar de leer. Maar wat onderzoeken zij? Of ze hun missen kunnen lezen, of ze een gewoon woord, dat ze bij het lezen tegenkomen, kunnen verbuigen, en een werkwoord vervoegen, of ze de betekenis van één woord kennen; immers het is niet nodig, dat ze zelfs van één regeltje de zin kunnen weergeven. En toch worden zij niet van het priesterschap afgehouden, die ook in deze kinderlijke beginselen feil gaan, wanneer ze maar enige aanbeveling van geld of gunst meebrengen. Van dezelfde aard is dit, dat, wanneer zij, die geordend moeten worden, naar het altaar gebracht worden, driemaal met een stem, die niet wordt verstaan, gevraagd wordt, of ze eerwaardig zijn. Dan antwoordt een (die hen nooit gezien heeft, maar die, opdat er aan de formaliteit niets ontbreken zou, deze rol heeft in het toneelstuk): "Zij zijn waardig." Wat zoudt ge in die eerwaardige vaderen anders kunnen beschuldigen dan dat ze, in zo openlijke heiligschennis zonder ernst te werk gaande, God en mensen zonder enige schaamte uitlachen? Maar omdat ze reeds lange tijd in het bezit van die zaak zijn, menen zij dat hun dit nu wel geoorloofd is. Want eenieder, die tegen deze zo duidelijke en gruwelijke misdrijven een mond durft open te doen, wordt door hen ter dood veroordeeld, evenals hij, die oudtijds de geheimenissen van Ceres geopenbaard had. Zouden ze dit doen, indien ze meenden, dat er een God is?

5.6 Beneficies 

Verder, gedragen zij zich beter bij de begeving der beneficiën, die vroeger met de ordening verbonden was, maar nu geheel daarvan gescheiden? De wijzen, waarop zij dat doen, zijn velerlei. Immers niet alleen de bisschoppen delen priesterschappen toe, en ook bij die priesterschappen, van welke zij de collatores of toedelers genoemd worden, hebben zij niet altijd het volle recht; maar anderen hebben de presentatie, zij zelf echter houden de titel der collatie, ter wille van de eer. Daarbij komen ook de nominaties uit de scholen, de resignaties, die of eenvoudigweg of ter wille van omruiling plaats hebben, de aanbevelingsbrieven, de preventies en al wat er nog meer is. Maar zij gedragen zich allen zo, dat niemand van hen een ander iets kan verwijten. Ik beweer dit, dat ternauwernood één op de honderd beneficiën tegenwoordig in het pausdom verleend wordt zonder simonie naar de definitie, die de oude schrijvers van de simonie gegeven hebben. Ik zeg niet, dat ze allen de beneficiën met geteld geld kopen; maar wijs me één van de twintig, die zonder enige zijdelingse aanbeveling tot het priesterschap komt. Sommigen worden daartoe bevorderd door bloed of aanverwantschap, anderen door het aanzien hunner ouders, anderen verwerven zich gunst door onderdanigheid. Kortom de priesterschappen worden verleend, niet opdat ervoor de kerken gezorgd zij, maar voor hen, die ze ontvangen. Daarom noemen zij ze beneficiën (weldaden), door welke naam zij duidelijk genoeg te kennen geven, dat zij ze op één lijn stellen met de schenkingen der vorsten, door welke dezen de gunst der soldaten winnen, of hun moeiten belonen. Ik spreek er nog niet eens van, dat deze beloningen geschonken worden aan barbiers, koks, ezeldrijvers en mensen van dat slag. Verder weerklinken de rechtszalen tegenwoordig bijna van geen andere twistgedingen meer dan van die over priesterschappen, zodat men zou kunnen zeggen, dat ze niets anders zijn dan een prooi, die de honden wordt voorgeworpen om erop te jagen. Of is het wel te verdragen, dat men hoort, dat zij herders genoemd worden, die in het bezit der kerk ingedrongen zijn als in een vijandelijk gebied? Die het met processen verkregen hebben, met geld gekocht hebben, met vuile onderdanigheid verdiend hebben, of die, terwijl ze nog kinderen waren, die nauwelijks konden stamelen, daar zijn ingegroeid als in een erfenis van hun ooms en verwanten, soms zelfs, als onechte kinderen, van hun vaders?

5.7 Ontstellende vormen van misbruik 

Zou de ongebondenheid van het volk, al was het nog zo verdorven en wetteloos, wel ooit zover gegaan zijn? Maar dit is een nog groter monsterachtigheid, dat één man (ik zeg niet wat voor een, maar althans een, die zichzelf niet regeren kan) aangesteld wordt om vijf of zes kerken te regeren. Aan de hoven der vorsten kan men tegenwoordig jonge mannen zien, die drie abdijen, twee bisdommen en één aartsbisdom bezitten. Alom zijn kanunniken, die met vijf, zes, zeven priesterschappen belast zijn, waarvoor ze in het geheel geen zorg dragen, behalve de zorg, die ze besteden aan het ontvangen der inkomsten. Ik zal hun niet voor de voeten werpen, dat Gods Woord overal hier tegenin roept, want dat heeft al lang opgehouden bij hen een greintje gewicht in de schaal te leggen. Ik zal hun niet voor de voeten werpen, dat op verscheidene conciliën veel zeer strenge bepalingen tegen deze goddeloosheid gemaakt zijn; want ook die minachten ze krachtdadig, zo vaak het hun lust. Maar ik zeg, dat het twee monsterachtige schanddaden zijn, die tegen God, de natuur en de kerkelijke regering geheel en al ingaan, namelijk dat één rover tegelijk meer dan één kerk bezit, en dat hij herder genoemd wordt, die, ook al zou hij willen, niet bij zijn kudde kan zijn; en toch zijn ze zo onbeschaamd, dat ze zulke verfoeilijke gruwelen bedekken met de naam der kerk, om ze tegen elke berisping te vrijwaren. Ja zelfs heet het, dat in die schandelijkheden die heilige opvolging gelegen is, door welker verdienste, gelijk zij pochen, het geschied is, dat de kerk niet omgekomen is.

8 – 10: Monniken, kanunniken en anderen als leden van de clerus

5.8 Monniken als ‘presbyters’ 

Laat ons nu zien, hoe getrouw zij hun ambt waarnemen, wat het tweede kenmerk is bij het beoordelen van een wettig herder. Van de priesters, die in het pausdom gekozen worden, zijn sommigen monniken, anderen, zoals zij ze noemen, wereldlijke priesters. Die eerste soort is bij de oude kerk onbekend geweest. En zulk een plaats te bekleden in de kerk strijdt zozeer tegen het beroep van monnik, dat wanneer oudtijds bewoners van kloosters tot de geestelijkheid gekozen werden, zij ophielden monniken te zijn. Ja zelfs heeft Gregorius, in wiens tijd de kerk reeds veel fouten had, toch niet geduld, dat deze verwarring plaats vond. Want hij wil, dat zij die abt geworden zijn, afstand doen van hun positie als geestelijke, omdat niemand naar behoren monnik en geestelijke tegelijk kan zijn, daar het ene een hinderpaal is voor het andere. Indien ik nu vroeg, hoe iemand zijn ambt goed zou kunnen vervullen, die door de regelen voor ongeschikt verklaard wordt, wat, vraag ik u, zullen zij dan antwoorden? Zij zullen me ongetwijfeld aanhalen, die ontijdig geboren besluiten van Innocentius en Bonifacius, volgens welke de monniken tot de eer en de macht van het priesterschap zo worden toegelaten, dat ze toch in hun kloosters kunnen blijven. Maar wat is dat voor een manier van doen, dat een of andere ongeleerde ezel, zodra hij de Roomse stoel in beslag genomen heeft, de gehele oudheid met één woordje omverwerpt? Hierover echter later. Moge nu dit voldoende zijn, dat het, toen de kerk nog zuiverder was, voor een grote ongerijmdheid gehouden is, als een monnik het priesterschap zou waarnemen. Want Hieronymus ontkent, dat hij het ambt van priester bedient, wanneer hij onder de monniken leeft; en hij beschouwt zichzelf als iemand van het gewone volk, die door de priesters geregeerd moet worden. Maar ook al geven wij hun dit toe, wat voor een dienst verrichten zij dan? Van de bedelmonniken prediken sommigen; alle overige monniken zingen of prevelen de missen in hun schuilhoeken. Alsof Christus gewild had, dat hiertoe dienaren zouden worden aangesteld, of alsof de aard van het ambt dat toeliet! Waar de Schrift openlijk betuigt, dat het de taak is van een dienaar zijn eigen kerk te regeren, is het dan geen goddeloze ontheiliging Gods heilige instelling op iets anders over te brengen, ja geheel en al te veranderen? Want wanneer de monniken geordend worden, wordt hun bij name verboden te doen, wat God alle dienaren oplegt. Immers hun wordt dit liedje voorgezongen: een monnik moet met zijn klooster tevreden zijn, en het niet bestaan de sacramenten te bedienen of enige andere openbare ambtsverrichting te doen. Laat hen loochenen, als ze kunnen, dat het een openlijke bespotting van God is, dat iemand hiertoe tot dienaar aangesteld wordt, om zich van de ware en echte dienst te onthouden, en dat hij, die de naam heeft, de zaak niet kan hebben.

5.9 Beneficiarissen en huurpriesters 

Ik kom tot de wereldlijke priesters, die deels beneficiarissen zijn, zoals zij dat noemen, dat wil zeggen, die priesterschappen hebben om daardoor onderhouden te worden; deels hun dagelijks werk vinden in het lezen van missen of zingen, en leven van het geld, dat ze daaruit bijeenbrengen. De beneficiën hebben of de zorg voor de zielen, zoals de bisdommen en de parochiën, of het zijn bezoldigingen van genotzuchtige mensen, die met zingen hun levensonderhoud verwerven, zoals prebenden, kanunnikschappen, personaatschappen, digniteiten, kappelaanschappen en dergelijke. Trouwens, daar de zaken reeds ondersteboven gekeerd zijn, worden de abdijen en prioraten niet slechts aan wereldse priesters, maar ook aan kinderen geschonken door een privilegie, dat is een algemene en gebruikelijke gewoonte. Wat de huurlingen betreft, die iedere dag hun kost zoeken te winnen, wat zouden ze anders doen dan ze doen? Namelijk dat ze op onwaardige en schandelijke wijze zich overgeven tot gewin: vooral in een zo grote menigte, als waarvan de wereld nu krioelt. Daar ze dus niet openlijk durven bedelen, of overwegen, dat ze op die manier weinig zouden bereiken, gaan ze rond als hongerige honden, en persen door hun onbeschaamdheid, als door geblaf, van de mensen, die met tegenzin gehoor geven, gaven af, om daarmee hun schrale buik te vullen. Indien ik hier met woorden zou trachten na te gaan, hoe grote schande het is voor de kerk, dat het met de eer en het ambt der dienaren zover gekomen is, dan zou er geen eind aan komen. De lezers moeten dus van mij niet een bespreking verwachten, die een zo schandelijke onwaardigheid naar behoren zou behandelen. Ik zeg alleen in 't kort: indien het de plicht is van een dienaar (wat Gods Woord voorschrijft en de oude regels eisen) de kerk te wijden, en het geestelijk Koninkrijk van Christus te besturen, dan doen alle priesters, die geen ander werk of loon hebben dan in het handel drijven in missen, niet alleen hun plicht niet, maar dan hebben ze ook geen enkel wettig ambt uit te oefenen. Want hun wordt geen gelegenheid gegeven om te onderwijzen, en ze hebben geen gemeente om te besturen. Kortom, zij hebben niets over behalve een altaar om daarop Christus te offeren. En dat betekent niet Gode, maar de duivelen offeren, zoals we elders zullen zien.

5.10 De loze pretentie van de verschillende geestelijke rangen 

Ik roer hier niet de fouten, die van buiten komen aan, maar slechts het inwendig kwaad, dat in hun eigen instelling wortelt. Ik zal daar een woord bijvoegen, dat in hun oren kwalijk zal klinken; maar omdat het waar is, moet ik het zeggen: namelijk dat met hen op één lijn te stellen met zijn kanunniken, dekanen, kapelaans, proosten en allen, die door gemakkelijke priesterschappen onderhouden worden. Want wat voor een dienst kunnen zij voor de kerk doen? Want de prediking des Woords, de zorg voor de tucht en de bediening der sacramenten hebben ze als al te zware lasten van zich verdreven. Wat hebben ze dus over, waardoor ze zich zouden kunnen beroemen ware dienaars te zijn? Wel, het gezang en de praal der ceremoniën. Maar wat doet dat ter zake? Indien zij de gewoonte, het gebruik en het lange tijdsverloop als verdediging aanvoeren, dan wijs ik daarentegen op de beschrijving van Christus, waarin Hij ons de ware dienaren geschilderd heeft en gezegd heeft, wat degenen hebben moeten, die voor dezulken willen gehouden worden. En indien ze een zo harde wet niet verdragen kunnen, dat zij zich onderwerpen aan de regel van Christus, laat hen dan tenminste dulden, dat deze zaak door het gezag der eerste kerk beslecht wordt. Maar hun toestand zal niets beter zijn, wanneer naar de oude regels over hun staat geoordeeld wordt. Zij, die ontaard zijn tot kanunniken, hadden ouderlingen moeten wezen, zoals oudtijds zij geweest zijn, die tezamen met de opziener der kerk regeerden, en als het ware zijn ambtgenoten, waren in het herdersambt. De waardigheden der kapittels, zoals zij die noemen, hebben in het geheel niets te maken met de ware regering der kerk; nog veel minder de kapelaanschappen en de verdere droesem van dergelijke namen. Wat moeten we dus van hen allen denken? Ongetwijfeld sluit zowel het woord van Christus, als ook de onderhouding der oude kerk hen van de eer des ouderlingschaps uit. Toch beweren zij, dat zij ouderlingen zijn; maar het masker moet hun van 't gelaat getrokken worden: dan zullen wij bevinden, dat hun ganse beroep geheel vreemd is aan en ver verwijderd van het ambt der ouderlingen, dat de apostelen ons beschrijven en dat in de eerste kerk geëist werd. Daar dus al dergelijke rangen, met welke titels ze ook worden getooid, nieuw zijn, althans niet steunen op Gods instelling noch op de onderhouding der oude kerk, moeten ze geen plaats hebben in de beschrijving van de geestelijke regering, welke de kerk aangenomen heeft, daar ze geheiligd is door de mond des Heeren zelf. Of, wanneer ze liever hebben, dat ik het wat ruwer en grover zeg, aangezien de kapelaans, kanunniken, decanen, proosten, en dergelijke luie buiken zelfs met hun pink niet enig deeltje aanroeren van het ambt, dat in de dienaren noodzakelijk geëist wordt, is het niet te dragen, dat zij zich die eer ten onrechte aanmatigen en de heilige instelling van Christus daardoor geweld aandoen.

11 – 19: Corruptie en nalatigheid heersen onder bisschoppen, pastoors en dekens

5.11 Bisschoppen en parochiepriesters 

Dan zijn nog over de bisschoppen en de bestuurders der parochiën; och, of die hun best deden bij hun plicht te blijven. Want wij zouden hun gaarne toegeven, dat zij een vroom en uitnemend ambt hebben, wanneer ze het slechts uitoefenden; maar daar ze de hun toevertrouwde kerken verlaten en de zorg voor haar op anderen afschuiven en toch voor herders gehouden willen worden, doen ze even alsof het ambt van herder bestond uit niets doen. Indien een woekeraar, die nooit een voet buiten de stad zette, zich uitgaf voor een landbouwer of wijngaardenier; indien een soldaat, die onafgebroken op het slagveld en in de legerplaats vertoefd had, en nooit een rechtszaal of boeken gezien had, zich uitgaf voor een rechtsgeleerde, wie zou dan zulk een weerzinwekkende dwaasheid kunnen verdragen? En toch doen dezen nog vrij wat ongerijmder, die wettige herders der kerk willen schijnen en genoemd worden, maar het toch niet willen zijn. Want hoe weinigen zijn er, die zelfs maar voor de schijn de regering van hun kerk waarnemen! Zeer velen verslinden hun leven lang de inkomsten der kerken, die ze zelfs nooit eens bezoeken om ze te inspecteren. Anderen komen eenmaal per jaar zelf, of zenden een rentmeester, opdat niets van de pacht verloren moge gaan. Toen dit verderf voor het eerst opkwam, hebben zij, die deze soort van nietsdoen wilden genieten, zich door privilegiën vrijgemaakt; nu is het een zeldzaam voorbeeld, wanneer iemand bij zijn kerk woont. Want zij beschouwen de kerken als landhuizen, van welke ze de leiding geven aan hun plaatswaarnemers als rentmeesters of zetboeren. En toch verzet zich ook hiertegen het natuurlijk gevoel, dat diegene herder is van een kudde, die daarvan nooit een schaap gezien heeft.

5.12 De eerste fasen van dit kwaad ten tijde van Gregorius en Bernardus 

Reeds ten tijde van Gregorius hebben blijkbaar enige zaden van dit kwaad bestaan, dat de bestuurders der kerken enigszins nalatig begonnen te zijn in het leren, want hij klaagt ergens ernstig daarover. "De wereld," zegt hij, "is vol met priesters; maar toch vindt men slechts weinig arbeiders in de oogst: want wij nemen wel het priesterambt op ons, maar het werk van het ambt verrichten we niet." Evenzo: "Omdat zij de ingewanden der liefde niet hebben, willen ze heren schijnen te zijn: dat ze vaders zijn, bedenken zij allerminst; de plaats der nederigheid verwisselen zij met de verheffing der heerschappij." Evenzo: "Maar wij, o herders, wat doen wij, die loon ontvangen, maar geen arbeiders zijn? Wij zijn vervallen tot zaken, die ons niet aangaan, en wij nemen het ene op ons, maar doen het andere; wij verlaten de bediening der prediking, en worden tot onze straf, gelijk ik zie, bisschoppen genoemd, daar wij de naam der eer, maar niet haar deugd bezitten." Waar hij zo scherpe woorden gebruikt tegen hen, die in hun ambt alleen minder naarstig of ijverig waren, wat zou hij dan, vraag ik u, zeggen, indien hij zag, dat van de bisschoppen nagenoeg niet één, of althans zeer weinigen, en van de overigen ternauwernood één van de honderd éénmaal in hun ganse leven de predikstoel beklimmen? Want men is tot zulk een mate van razernij gekomen, dat het houden van een predikatie tot het volk algemeen beschouwd wordt als een zaak, die beneden de waardigheid van een bisschop is. Ten tijde van Bernardus waren de zaken vrij wat meer tot verval gekomen; maar wij zien ook met hoe strenge bestraffingen hij uitvaart tegen de ganse orde, die, naar men geloven kan, toen toch niet weinig zuiverder was dan ze nu is.

5.13 Pretentie en realiteit 

Indien men deze ganse gestalte der kerkelijke regering, zoals ze tegenwoordig onder het pausdom is, naar behoren overweegt en onderzoekt, zal men bevinden, dat er geen roofhol is, waarin de struikrovers met groter bandeloosheid zonder wet en maat tieren. Voorwaar, alles is daar zo ongelijk, ja vreemd aan de instelling van Christus, zozeer ontaard van de oude instellingen en zeden der kerk, alles strijdt zozeer tegen de natuur en de rede, dat aan Christus geen groter onrecht gedaan kan worden, dan wanneer ze Zijn naam voorwenden tot verdediging van een zo ongeordende regering. Wij, zeggen ze, zijn de pilaren der kerk, de voorgangers der religie, de stedehouders van Christus, de hoofden der gelovigen; want de apostolische macht is door opvolging tot ons gekomen. Voortdurend pronken ze met die dwaasheden, alsof ze spraken tot blokken hout. Maar zo dikwijls als ze daarop pochen, zal ik hun op mijn beurt vragen, wat ze met de apostelen gemeen hebben. Want het gaat niet over een of andere erfelijke eer, die ook aan slapenden kan worden verleend, maar over het predikambt, dat zij zozeer ontvluchten. Evenzo, wanneer wij beweren, dat hun rijk de tirannie van de antichrist is, dan zeggen zij terstond daartegen, dat het is die eerbiedwaardige hiërarchie, die zo dikwijls door grote en heilige mannen geprezen is. Alsof de heilige vaders toen zij de kerkelijke hiërarchie of de geestelijke regering, zoals die hun zelf van hand tot hand door de apostelen overgeleverd was, aanprezen, droomden van deze misvormde en van verwoesting vervulde chaos, waar de bisschoppen of meestal ongeleerde ezels zijn, die zelfs niet de eerste en gewone beginselen van het geloof kennen, of somtijds kinderen, die pas van de voedster komen; en indien er sommigen wat geleerder zijn, wat echter zelden voorkomt, menen, dat het ambt van bisschop niets anders is dan een titel van schittering en pracht; waar de bestuurders der kerken evenmin over het weiden van de kudde denken als een schoenmaker over het bebouwen van het land; waar alles door een meer dan Babylonische verstrooiing zo verward is, dat er geen enkel geschonden voetspoor van de ordinantie der vaderen meer te zien is.

5.14 De levenswandel van de priesters 

En indien wij komen tot de beschouwing van hun zeden: waar zal dan dat licht der wereld zijn, dat Christus eist? Waar het zout der aarde? Waar die heiligheid, die als het ware een voortdurende levensregel zou kunnen zijn? Er is tegenwoordig geen orde van mensen, die schandelijker is in weelde, wekelijkheid, genietingen, kortom in alle soorten van wellusten; in geen enkele orde vindt men mensen, die bekwamer of meer ervaren meesters zijn in allerlei valsheid, bedrog, verraad en trouweloosheid; nergens vindt men zoveel slimheid of stoutmoedigheid tot het toebrengen van schade. Ik zwijg maar van hun hoogmoed, hovaardij, roofzucht en wreedheid. Ik zwijg van hun ongebonden vermetelheid in alle delen des levens. Van dit alles te dragen is de wereld zo vermoeid, dat men niet behoeft te vrezen, dat ik al te zeer schijn te overdrijven. Eén ding zeg ik, dat zelfs zij zelf niet zullen kunnen loochenen, namelijk dat er onder de bisschoppen nagenoeg niemand, en van de hoofden der parochiën niet één op de honderd is, die niet, wanneer over hun zeden het oordeel moest worden uitgesproken naar de oude regels, of in de ban gedaan moest worden, of minstens van zijn ambt ontzet. Het heeft de schijn, dat ik iets ongelooflijks zeg, zozeer is die oude tucht, die een nauwkeurig onderzoek naar de zeden der geestelijkheid voorschreef, in verval geraakt; maar toch staat de zaak zo. Laat nu zij, die onder de vaan en de leiding van de Roomse stoel dienen, heengaan en roemen van de priesterlijke orde, die ze hebben. Ongetwijfeld staat het vast, dat de orde, die zij hebben, noch van Christus, noch van Zijn apostelen, noch van de vaderen, noch van de oude kerk afkomstig is.

5.15 De diakenen 

Laat nu de diakenen tevoorschijn komen, en die zeer heilige uitdeling der kerkelijke goederen, die zij houden. Trouwens, zij benoemen hun diakenen geenszins meer daartoe. Want zij leggen hun geen andere taak op, dan dat ze aan het altaar dienen, het Evangelie voorlezen of zingen, en ik weet niet wat voor andere beuzelingen verrichten. Niets hebben ze te maken met de aalmoezen, niets met de zorg voor de armen, niets met die gehele bediening, die ze vroeger hadden. Ik spreek van de instelling zelf; want wanneer wij letten op wat ze doen, dan hebben ze inderdaad geen ambt, maar bekleden ze alleen een graad om te komen tot het priesterschap. In één zaak, vertonen zij, die de plaats van diaken in de mis innemen, een ijdel beeld van het gebruik der oudheid. Want zij ontvangen de offerpenningen vóór de consecratie. Het was de gewoonte in de oude kerk, dat vóór het communiceren aan het Avondmaal de gelovigen elkander kusten en hun aalmoezen aan het altaar offerden; zo gaven zij, eerst door een teken, daarna door hun weldadigheid zelve hun liefde te kennen. De diaken, die de verzorger der armen was, ontving hetgeen gegeven werd, om het uit te delen. Nu komt van die aalmoezen even weinig tot de armen als wanneer ze in de zee geworpen werden. Zij bespotten dus de kerk met dat leugenachtige diakenschap. Voorwaar, daarin hebben zij niets gemeen met de instelling der apostelen noch met hetgeen de oude kerk onderhield. Maar de uitdeling der goederen hebben ze elders heen overgebracht en zo ingericht, dat men zich niets onordelijkers zou kunnen voorstellen. Want evenals struikrovers, na de mensen vermoord te hebben, de buit onder elkander verdelen, zo hebben zij, na het licht van Gods Woord uitgeblust te hebben, alsof de kerk vermoord was, gemeend, dat alles wat tot heilig gebruik gewijd was, prijsgegeven was tot buit en plundering. Dus hebben ze een verdeling gemaakt en ieder heeft tot zich getrokken zoveel als hij kon.

5.16 De verdeling van de kerkelijke inkomsten 

Zo zijn die oude gewoonten, die we uiteengezet hebben, niet alleen in verwarring gebracht, maar ook geheel en al uit de weg geruimd en vernietigd. Het voornaamste deel hebben de bisschoppen en de stadspriesters, die, door deze buit rijk geworden, in kanunniken veranderd zijn, onder elkander verdeeld. Maar dat die verdeling rumoerig is toegegaan blijkt daaruit, dat ze over de begrenzing tot deze dag toe twisten. Hoe het zij, door deze schikking is ervoor gezorgd, dat geen cent van alle goederen der kerk aan de armen ten goede komt, wie ze althans voor de helft toekwamen. Want de canones kennen met name het vierde deel aan hen toe; maar het andere vierde deel kennen zij aan de bisschoppen toe met de bedoeling, dat zij het besteden tot gastvrijheid en tot de andere plichten der weldadigheid. Ik zwijg erover, wat de geestelijken moesten doen met hun deel en tot welk gebruik zij het moesten aanwenden. Want dat het overige deel, dat bestemd wordt voor tempels, gebouwen en andere uitgaven, in tijd van nood voor de armen beschikbaar behoort te zijn, is voldoende aangetoond. Ik vraag u, wanneer ze één vonkje van de vreze Gods in hun hart hadden, zouden ze dan dit bewustzijn kunnen verdragen, dat al wat zij eten en waarmee zij zich kleden, uit diefstal, ja uit heiligschennis voortkomt? Maar aangezien zij door Gods oordeel weinig geroerd worden, moesten ze tenminste bedenken, dat het mensen zijn, met gevoel en rede begaafd, die ze willen wijsmaken, dat zij in hun kerk zo schone en welingerichte orden hebben, als zij met ophef plegen te beweren. Laat hen mij in 't kort antwoorden, of het diakenschap betekent de vrijheid om te roven en te stelen. Indien ze dit ontkennen, zullen ze ook gedwongen worden te erkennen, dat zij geen diakenschap meer hebben, daar bij hen de gehele bediening der kerkelijke goederen openlijk veranderd is tot een heiligschennende plundering.

5.17 De ware en valse luister van de kerk 

Maar hier gebruiken zij een zeer schone uitvlucht. Want zij zeggen, dat de waardigheid der kerk op passende wijze door deze heerlijkheid wordt opgehouden. En onder hun sekte hebben zij sommigen, die zo onbeschaamd zijn, dat ze openlijk durven roemen, dat dan eerst vervuld worden die voorzeggingen, waarin de oude profeten de glans van Christus' Koninkrijk beschrijven, wanneer die koninklijke pronk in de priesterorde gezien wordt. Niet tevergeefs, zeggen ze, heeft God aan Zijn kerk deze dingen beloofd: "De koningen zullen komen, zij zullen voor uw aanschijn bidden, zij zullen u geschenken aanbrengen; waak op, waak op, trek uw sterkte aan, o Sion, trek uw sierlijke klederen aan, o Jeruzalem; zij allen uit Scheba zullen komen, goud en wierook zullen zij aanbrengen, en zij zullen de Heere lof boodschappen; alle schapen van Kedar zullen tot U verzameld worden" (Ps. 72:10) (Jes. 52:1) (Jes. 60:6). Als ik lang zou blijven stilstaan om deze voosheid te weerleggen, dan vrees ik, dat ik dwaas zou schijnen. Daarom lust het me niet om mijn woorden te verspillen. Maar toch vraag ik, wanneer een Jood die getuigenissen zou misbruiken, welke oplossing zij dan zouden geven. Ongetwijfeld zouden zij zijn domheid berispen, omdat hij datgene, wat over het geestelijke Rijk van Christus geestelijk gezegd is, op het vlees en de wereld overbracht. Want wij weten, dat de profeten onder het beeld van aardse zaken Gods hemelse heerlijkheid, die in de kerk moet schitteren, ons afgetekend hebben. Want van deze zegeningen, die door hun woorden worden uitgedrukt, heeft de kerk nooit minder overvloed gehad dan in de tijd der apostelen: en toch erkennen allen, dat de kracht van Christus' Rijk toen de hoogste bloei gehad heeft. Wat betekenen dan die uitspraken? Dat al wat ergens kostbaar, verheven, voortreffelijk is, aan de Heere onderworpen moet zijn. En wat met name over de koningen gezegd wordt, dat zij hun macht aan Christus zullen onderwerpen, dat ze hun kronen aan Zijn voeten zullen werpen en hun schatten aan de kerk zullen wijden, wanneer zullen ze zeggen, dat dat meer naar waarheid en volkomener is vervuld dan toen Theodosius zijn purper afgeworpen en de tekenen van zijn keizerschap verlaten heeft en als een man uit het volk voor God en de kerk zich onderworpen heeft tot openbare boetedoening? Dan toen hij en andere dergelijke vrome vorsten hun ijver en zorg hebben aangewend om de zuivere leer in de kerk te bewaren en de gezonde leraars te ondersteunen en te beschermen? Maar dat de priesters zich toen niet baadden in de weelde van overtollige rijkdom, bewijst voldoende die ene uitspraak van de synode te Aquileia, van welke Ambrosius de voorzitter was: "In de priesters des Heeren is de armoede hun glorie." Ongetwijfeld hadden de bisschoppen toen enige goederen, waarmee zij de kerk uiterlijk hadden kunnen opsieren, wanneer zij gemeend hadden, dat dit de ware versierselen der kerk waren. Maar daar zij wisten, dat niets méér strijdt tegen het ambt der herders, dan te schitteren en te pronken met genietingen der tafels, schittering van kleren, een grote schare knechten en prachtige paleizen, volgden en huldigden zij de nederigheid en bescheidenheid, ja de armoede zelf, die Christus onder Zijn dienaren geheiligd heeft.

5.18 Onrechtmatig en juist gebruik van kerkelijke goederen 

Maar laat ons, om hierbij niet langer te blijven stilstaan, in een korte hoofdsom samenvatten, hoe ver de uitdeling, of liever verkwisting der kerkelijke goederen, die nu in zwang is, verwijderd is van het ware diakenschap, dat ons door Gods Woord wordt aangeprezen en dat door de oude kerk onderhouden is. Ik zeg, dat al wat wordt aangewend tot versiering der tempels, verkeerd besteed wordt, indien niet de maat in acht genomen wordt, die de aard der heilige dingen zelf voorschrijft en de apostelen en de andere heilige vaderen zowel door hun leer als door hun voorbeelden hebben voorgeschreven. Maar wat van dien aard aanschouwt men tegenwoordig in de tempels? Al wat ingericht is, ik zeg niet naar die oude spaarzaamheid, maar naar een betamelijke middelmatigheid, wordt versmaad. Niets vindt men goed, dan wat getuigt van overdaad en het verderf der tijden. Intussen is het er zover vandaan, dat ze voor de levende tempelen behoorlijk zorg koesteren, dat ze liever vele duizenden armen van honger zouden laten omkomen, dan dat ze de kleinste beker of kroes zouden breken om hun gebrek te verlichten. Om uit mijzelf niet iets ernstigers te zeggen, zou ik wel willen, dat de vrome lezers alleen hierover eens dachten: indien nu eens Exuperius, de bisschop van Toulouse, die we boven vermeldden, of Acatius of Ambrosius of een dergelijk man uit de doden kon opgewekt worden, wat zouden ze dan zeggen? Zij zouden het zeker niet goedkeuren, dat bij zo grote nood der armen de goederen, alsof ze overtollig waren, tot een ander doel besteed worden. Om er nog maar van te zwijgen, dat het gebruik, waartoe ze aangewend worden, ook al zouden er in 't geheel geen armen zijn, in vele opzichten schadelijk en in geen enkel opzicht nuttig is. Maar ik laat de mensen varen. Deze goederen zijn aan Christus gewijd; dus moeten ze naar Zijn oordeel uitgedeeld worden. En tevergeefs zullen ze dat deel op de rekening van Christus schrijven, dat ze buiten Zijn bevel verkwist hebben. Trouwens, om de waarheid te erkennen, door deze uitgaven wordt niet veel afgenomen van de gewone inkomsten der kerk. Want er zijn geen zo rijke bisdommen, en geen zo vette abdijen, kortom geen zo vele of belangrijke priesterschappen, dat ze in staat zijn om de gulzigheid der priesters te voldoen. Maar terwijl ze zichzelf willen sparen, brengen ze door superstitie het volk ertoe om datgene, wat uitgegeven moest worden voor de armen, te besteden tot het bouwen van tempels, het oprichten van beelden, het kopen van vaatwerk en het aanschaffen van kostbare gewaden. Zo worden door deze afgrond de dagelijkse aalmoezen verslonden.

5.19 Bezittingen en macht van de clerus 

Wat zal ik over de inkomsten, die ze uit landerijen en bezittingen ontvangen, anders zeggen dan wat ik reeds gezegd heb, en wat ieder zien kan? Wij zien, met wat voor trouw het grootste deel bestuurd wordt door hen, die bisschoppen en abten genoemd worden. Wat voor dwaasheid is het hier de kerkelijke orde te zoeken? Is het passend, dat zij, wier leven een bijzonder voorbeeld behoorde te zijn van soberheid, matigheid, ingetogenheid en nederigheid, in het aantal van hun bedienden, de schittering van hun huizen en de verfijndheid van hun kleding en maaltijden de weelderige leefwijze der vorsten nabootsen? Hoe strijdig is ook dit met het ambt van hen, wie het eeuwige en onschendbare bevel Gods verbiedt begerig te zijn naar schandelijk gewin, en gebiedt met een eenvoudige leefwijze tevreden te zijn, dat ze niet alleen op dorpen en kastelen hun hand leggen, maar ook zich meester maken van zeer grote vorstendommen, en eindelijk zelfs rijken in bezit nemen! Indien ze Gods Woord verachten, wat zullen ze dan antwoorden op die oude besluiten der synoden, waarbij vastgesteld wordt, dat de bisschop niet ver van de kerk zijn huisje moet hebben, en een eenvoudige tafel en eenvoudig huisraad moet hebben? Wat zullen ze antwoorden op de uitspraak van de synode te Aquileia, waarin de armoede van de priesters des Heeren hun roem genoemd wordt? Want wat Hieronymus aan Nepotianus beveelt, dat hij aan zijn eenvoudige dis de armen en de vreemdelingen en met hen Christus als gast moet ontvangen, zullen zij al te gestreng verwerpen. Maar wat hij terstond daarna toevoegt zullen zij zich schamen te ontkennen, dat het de roem is van de bisschop om te zorgen voor de goederen der armen, en de schande van alle priesters, om zich toe te leggen op eigen rijkdom. Maar dit kunnen zij niet aanvaarden, zonder dat ze zichzelf veroordelen tot schande. Maar het is niet nodig hen hier harder aan te vallen, daar ik niets anders bedoeld heb dan te bewijzen, dat de wettige orde der diakenen reeds lang bij hen is weggeruimd, opdat ze niet langer met deze titel zouden pronken tot aanprijzing van hun kerk. En ik meen, dat ik dat ruimschoots gedaan heb.