Navigatie
Institutie Boek 4 - De middelen waarmee God ons tot de gemeenschap met Christus nodigt en behoudt

Institutie Boek 4 - De middelen waarmee God ons tot de gemeenschap met Christus nodigt en behoudt

Hoofdstuk 4

De staat van de vroege kerk en de wijze van kerkregering die voorafgaande aan het pausdom in gebruik was

1-4: Historische ontwikkeling van de geestelijke ambten – drie soorten ambten – ouderlingen belast met – ouderlingen belast met onderwijs en regering – een ouderling tot bisschop gekozen – de aartsbisschop

4.1 De vroege kerk hield zich getrouw aan het voorbeeld in de Schrift 

Tot nu toe hebben wij gehandeld over de orde van kerkregering, zoals die ons uit Gods zuiver Woord is overgeleverd en over de diensten, zoals ze door Christus ingesteld zijn. Opdat dat alles duidelijker en gemeenzamer moge blootgelegd worden, en zich beter in onze harten moge vasthechten, zal het nu nuttig zijn, ten opzichte van die dingen de gedaante van de oude kerk na te gaan, die ons een zeker beeld van de Goddelijke instelling voor ogen zal stellen. Want ofschoon de opzieners van die tijden vele regelen hebben gemaakt, waardoor ze meer schenen uit te drukken, dan door de Heilige Schrift uitgedrukt was, hebben zij toch hun ganse bestuurswijze met zulk een voorzichtigheid ingericht naar dat enige richtsnoer van Gods Woord, dat men gemakkelijk kan zien, dat ze in dit opzicht nagenoeg niets gehad hebben, dat vreemd was aan Gods Woord. Maar ook indien in hun instellingen enig gemis zou kunnen gevoeld worden, zal het toch, omdat ze met oprechte ijver gepoogd hebben Gods instelling te bewaren en van haar niet ver zijn afgedwaald, zeer nuttig zijn, hier in het kort na te gaan, wat zij in acht genomen hebben. Evenals we geleerd hebben, dat ons in de Schrift drieërlei dienaars worden aangeprezen, heeft ook de oude kerk alle dienaars die ze had, in drie rangen onderscheiden. Want uit de orde van de ouderlingen werden deels de herders en leraars gekozen; het overige deel had toezicht op handel en wandel en de straffen. Aan de diakenen was toevertrouwd de zorg van de armen en de uitdeling van de aalmoezen. De lectoren en akoluthen waren niet namen van bepaalde ambten, maar degenen die zij clerici noemden, maakten zij van jongs af door bepaalde oefeningen gewend aan de dienst van de kerk, opdat ze des te beter zouden begrijpen, waartoe ze bestemd waren, en des te beter voorbereid te zijner tijd tot het bekleden van hun ambt zouden toetreden, gelijk ik weldra uitvoeriger zal aantonen. Zo somt dus Hieronymus, nadat hij gezegd heeft, dat er vijf rangen in de kerk zijn, die aldus op: bisschoppen of opzieners, ouderlingen, diakenen, gelovigen en catechumenen; aan clerici en monniken kent hij geen eigen plaats toe.

4.2 De positie van de bisschop 

Allen dus, aan wie het leerambt was opgedragen, noemden zij presbyters (ouderlingen of priesters). Deze kozen in iedere stad uit hun getal één, aan wie ze in het bijzonder de titel gaven van bisschop, opdat niet, gelijk dat pleegt te geschieden, uit de gelijkheid onenigheden zouden ontstaan. Maar toch was de bisschop niet zo in eer en waardigheid de meerdere, dat hij heerschappij had over zijn ambtgenoten; maar het ambt, dat de voorzitter heeft in de raad, namelijk, dat hij de zaken aan de orde stelt, laat stemmen, in raadgeven, vermanen en aansporen de anderen voorgaat, door zijn gezag de gehele behandeling leidt, en wat door gemene beraadslaging besloten is, uitvoert, dat ambt nam de bisschop waar in de vergadering der presbyters. En de oude schrijvers zelf erkennen, dat dit naar de nood der tijden door menselijk goedvinden is ingevoerd. Zo zegt Hieronymus in zijn uitlegging van de brief aan Titus: "Een presbyter is hetzelfde als bisschop. En voordat er door het inblazen des duivels onenigheden in de religie ontstonden, en men onder het volk zeide: ik ben van Paulus, ik van Cefas, werden de kerken door het gemeenschappelijk beleid der presbyters geregeerd. Later is de gehele zorg aan één man opgedragen, opdat de kiemen der onenigheden zouden worden uitgeroeid. Gelijk dus de presbyters weten, dat zij volgens de gewoonte der kerk onderworpen zijn aan hem, die de leiding heeft, zo moeten de bisschoppen weten, dat ze meer door de gewoonte dan door de waarheid van des Heeren beschikking de meerderen zijn van de presbyters, en dat ze de kerk moeten regeren in gemeen overleg." Elders echter leert hij, dat dit reeds een oude instelling is. Want hij zegt, dat te Alexandrië van Markus, de evangelist, af, tot Heracles en Dionysius toe de presbyters steeds één der hunnen uitgekozen hebben en in een hogere rang gesteld hebben, die ze bisschop noemden. Iedere stad had dus een college van presbyters die herders en leraars waren. Want allen bekleedden zij bij het volk het ambt van leren, vermanen en bestraffen, dat Paulus de bisschoppen oplegt; en om zaad na zich te laten, deden zij hun best om jongere mensen, die zich aan de heilige dienst hadden gewijd, te onderwijzen. Iedere stad had een bepaalde landstreek, die haar presbyters vandaar nam, en als het ware tot het lichaam van die kerk gerekend werd. Ieder college stond, zoals ik zeide, slechts ter wille van de bestuursorde en ter bewaring van de vrede onder één bisschop, die de anderen zó in waardigheid te boven ging, dat hij toch aan de vergadering der broederen onderworpen was. Indien het gebied, dat onder zijn bisschopschap viel, te uitgestrekt was, dan dat hij overal het ambt van bisschop kon vervullen, werden in dat gebied op bepaalde plaatsen presbyters aangewezen, die in zaken van minder gewicht zijn ambt waarnamen. Die werden chorepiscopi (landbisschoppen) genoemd, omdat ze in de landstreek de bisschop vertegenwoordigden.

4.3 De belangrijkste taak van de bisschop en de presbyters 

Maar wat betreft het ambt, waarover wij nu handelen, zowel de bisschop als de presbyters moesten zich wijden aan de uitdeling des Woords en der sacramenten. Want slechts te Alexandrië is (omdat Arius daar de kerk in verwarring gebracht had) ingesteld, dat een presbyter niet tot het volk zou prediken, zoals Socrates zegt in het 9e boek der "Historia tripartita". Maar Hieronymus geeft duidelijk te kennen, dat deze bepaling hem mishaagde. Ongetwijfeld zou het voor iets onnatuurlijks gehouden zijn, indien iemand zich voor bisschop uitgegeven had, die zich niet ook metterdaad een waar bisschop betoond had. De strengheid van die tijden was dus zo, dat alle dienaren ertoe gedwongen werden om hun ambt te vervullen, zoals de Heere het van hen eist. En ik verhaal de gewoonte niet slechts van één eeuw; immers zelfs niet ten tijde van Gregorius, toen de kerk nagenoeg reeds ingestort was (althans ver van haar oude zuiverheid was afgeweken), zou het te verdragen geweest zijn, dat een bisschop zich onthield van te prediken. "Een priester," zegt hij zelf ergens, "sterft, wanneer men van hem geen geluid verneemt, want hij wekt de toorn van de verborgen Rechter tegen zich op, als hij daar henen gaat zonder het geluid der prediking." En elders: "Wanneer Paulus betuigt, dat hij rein is van aller bloed, dan worden wij in dat woord overtuigd, gebonden en schuldig verklaard, wij, die priesters genoemd worden, wij, die aan de rampen, die we van onszelf hebben, ook de dood van anderen toevoegen; want wij doden evenveel mensen als wij dagelijks naar de dood zien gaan, terwijl wij onverschillig en zwijgend blijven." Zwijgend noemt hij zichzelf en anderen, omdat ze minder onvermoeid waren in het werk dan wel betaamde. Waar hij zelfs hen niet spaart, die hun ambt half volbrachten, wat denkt ge dan dat hij gedaan zou hebben, indien iemand in het geheel niets uitgevoerd had? Dit is dus lange tijd in de kerk van kracht geweest, dat de eerste taak van de bisschop was het volk met het Woord Gods te voeden, of de kerk in het openbaar en in het bijzonder op te bouwen door de gezonde leer.

4.4 Aartsbisschoppen en patriarchen 

Dat verder iedere provincie onder de bisschoppen één had, die aartsbisschop was, en evenzo dat door de synode te Nicaea patriarchen zijn aangesteld, die in rang en waardigheid hoger zouden zijn dan de aartsbisschoppen, dat diende tot onderhouding der tucht. Trouwens in deze uiteenzetting mag niet worden over het hoofd gezien, dat deze instelling zeer zelden gebruikt werd. Om deze reden vooral zijn dus die graden ingesteld, opdat, indien in enige kerk iets voorviel wat niet goed door weinigen kon worden in orde gebracht, het kon gebracht worden voor de provinciale synode. Indien de grootte of de moeilijkheid der zaak ook een grotere bespreking eiste, werden daartoe gebruikt de patriarchen tezamen met de synoden, van welke slechts beroep zou zijn op het algemeen concilie. De zo ingerichte regeringswijze hebben sommigen een hiërarchie genoemd, een naam, die naar het mij voorkomt, onjuist is, althans in de Schrift niet gebruikt wordt. Want de Heilige Geest heeft willen verhoeden, dat iemand zou dromen van oppergezag of heerschappij, wanneer het gaat over de regering der kerk. Maar wanneer we, met terzijdelating van de naam de zaak zelf bezien, dan zullen wij vinden, dat de oude bisschoppen geen andere vorm van kerkregering hebben willen verzinnen, dan die, welke God in Zijn Woord heeft voorgeschreven.

5 – 9: Diakenen en aartsdiakenen – het beheer van de kerkelijke bezittingen en aalmoezen – geestelijken van lagere rang

4.5 Het ambt van diaken 

En met de diakenen stond het toen niet anders dan onder de apostelen. Want zij ontvingen de dagelijkse giften der gelovigen en de jaarlijkse inkomsten der kerk, om die aan te wenden tot het juiste gebruik, dat is om ze deels aan de dienaren, en deels aan de armen tot hun onderhoud uit te delen, maar toch naar het goedvinden van de bisschop, aan wie ze jaarlijks van hun beheer rekenschap aflegden. Want dat de regels overal de bisschop maken tot uitdeler van alle goederen, moet niet zo verstaan worden, alsof hij zelf de zorg daarvoor gedragen heeft; maar dat geschiedt, omdat het aan hem stond de diaken voor te schrijven, wie tot de gemene onderhouding der kerk moesten worden aangenomen en aan wie en hoeveel aan eenieder gegeven moest worden van datgene, wat over was, en omdat hij het toezicht had, of de diaken getrouw uitvoerde wat tot zijn ambt behoorde. Want in de Canones of regels, die men aan de apostelen toeschrijft, leest men aldus: "Wij gebieden, dat de bisschop de goederen der kerk in zijn macht hebbe. Want indien de zielen der mensen, die kostbaarder zijn, hem zijn toevertrouwd, dan past het veelmeer, dat hij de zorg over het geld heeft, zodat onder zijn gezag alles door de presbyters en de diakenen aan de armen uitgedeeld wordt; opdat alles met vrees en zorgvuldigheid bediend worde." En op het concilie te Antiochië is besloten, dat de bisschoppen, die zonder medeweten van de presbyters en diakenen de bezittingen der kerk behandelen, in toom gehouden moeten worden. Maar hierover behoeft niet langer gesproken te worden, daaruit zeer veel brieven van Gregorius blijkt, dat ook in die tijd, toen in andere opzichten de kerkelijke verordeningen zeer geschonden waren, men toch deze regel voortdurend in acht genomen heeft, dat de diakenen onder toezicht van de bisschop de verzorgers der armen waren. Wat betreft de onderdiakenen: het is waarschijnlijk, dat zij in den beginne aan de diakenen toegevoegd zijn, opdat die van hun arbeid ten opzichte der armen gebruik zouden maken; maar dat onderscheid is langzamerhand uitgewist. En opperdiakenen is men toen begonnen te benoemen, toen de grote omvang der goederen een nieuwe en nauwkeuriger wijze van bediening eiste, hoewel Hieronymus vermeldt, dat ze er reeds in zijn tijd geweest zijn. Bij hen berustte het opperste beheer van de inkomsten, de bezittingen, het huisraad, en de dagelijkse giften. Daarom zegt Gregorius, de opperdiaken te Salona aan, dat hij schuldig is, wanneer uit de goederen der kerk iets door onachtzaamheid, of door iemands bedrog verloren gegaan is. Dat hun echter ook het voorlezen van het Evangelie voor het volk werd opgedragen en de aansporing tot bidden, evenzo, dat zij werden gebruikt om de beker bij het Heilig Avondmaal aan te reiken, dat geschiedde om hun ambt te versieren, opdat ze het met des te groter nauwkeurigheid zouden waarnemen, doordat ze door zulke tekenen eraan herinnerd werden, dat het niet een of ander ongewijd rentmeesterschap was, dat ze bedienden, maar een geestelijke en Gode gewijde dienst.

4.6 Het gebruik van de kerkelijke bezittingen 

Hieruit kan men ook oordelen, wat het gebruik der kerkelijke goederen geweest is, en hoe de uitdeling daarvan was. Op vele plaatsen zowel in de besluiten der synoden, als bij de oude schrijvers kan men vinden, dat al wat de kerk bezit in land of in geld, het vermogen der armen is. Daarom wordt herhaalde malen daar de bisschoppen en diakenen dit lied voorgezongen, dat ze moeten bedenken, dat ze niet hun eigen goederen beheren, maar die, welke tot de nooddruft der armen bestemd zijn, en dat ze, wanneer ze die te kwader trouw verduisteren of verkwisten, des bloeds schuldig zullen zijn. Daarom worden ze vermaand met de grootste beving en eerbiedigheid, als voor Gods aanschijn, zonder aanneming der personen, die goederen uit te delen aan hen, aan wie ze verschuldigd zijn. Vandaar ook bij Chrysostomus, Ambrosius, Augustinus en andere dergelijke bisschoppen die ernstige betuigingen, waardoor ze tegenover het volk verzekering doen van hun zuiverheid. En daar het billijk is, en ook verordend door Gods wet, dat zij, die de kerk dienen, op gemene kosten der kerk onderhouden worden, en ook sommige presbyters in die tijd hun vermogen Gode gewijd hadden en vrijwillig arm geworden waren, was de verdeling zo, dat de dienaren het onderhoud niet ontbrak, en de armen niet verwaarloosd werden. Maar toch zorgde men er intussen voor, dat de dienaren zelf, die aan anderen het voorbeeld van matigheid moeten geven, niet zoveel hadden, dat ze daarvan misbruik zouden maken tot weelde of genot, maar slechts zoveel als nodig was om in hun nooddruft te voorzien. "Want indien de geestelijken," zo zegt Hieronymus, "die door de goederen hunner ouders kunnen onderhouden worden, iets aannemen, dat van de armen is, begaan ze heiligschennis, en door zulk een misbruik eten en drinken zij zichzelf een oordeel."

4.7 Vier soorten inkomsten 

In het eerst was de bediening vrij en vrijwillig, daar de bisschoppen en de diakenen uit eigen beweging getrouw waren en de zuiverheid van hun geweten en de onschuldigheid des levens hun tot wetten waren. Maar later, toen uit sommiger begeerte of boze neigingen slechte voorbeelden geboren werden, zijn tot het verbeteren van deze fouten canones of regelen opgesteld, door welke de inkomsten der kerk in vier delen verdeeld werden, waarvan ze één toekenden aan de geestelijken, het tweede aan de armen, het derde bestemden tot onderhoud en herstel van de kerkgebouwen en andere gebouwen en het vierde toewezen aan de armen, zowel die van buiten kwamen als die inheems waren. Want dat andere canones dit laatste deel toekennen aan de bisschop, brengt geen verandering in de genoemde verdeling. Want hun bedoeling is niet, dat het het eigendom zij van de bisschop, zodat hij het alleen zou kunnen verzwelgen of verkwisten, waartoe hij wil, maar opdat hij voldoende zou hebben tot het betonen van de herbergzaamheid, die Paulus eist van de orde der opzieners. En zo leggen Gelasius en Gregorius het uit want Gelasius voert geen andere reden aan, waarom een bisschop voor zich op iets aanspraak zou kunnen maken, dan opdat hij gevangenen en vreemdelingen zou kunnen helpen. En nog duidelijker spreekt Gregorius. "Het is de gewoonte," zegt hij, "van de apostolische stoel, aan een geordende bisschop te gebieden van alle gelden, die binnenkomen, vier gedeelten te maken, namelijk één voor de bisschop en zijn gezin, om gastvrij te kunnen zijn en vreemden op te nemen; het tweede voor de geestelijkheid, het derde voor de armen, het vierde voor het onderhoud der kerkgebouwen." De bisschop mocht dus niets tot eigen gebruik nemen, behalve wat tot een matige en eenvoudige voeding en kleding genoeg was. Indien iemand de maat te buiten begon te gaan, hetzij in weelde of in praal en pracht, werd hij terstond door zijn ambtgenoten bestraft; gehoorzaamde hij niet, dan werd hij uit zijn eer ontzet.

4.8 Het vermogen van de kerk besteed aan de armen 

Verder, wat zij besteedden tot versiering van de heilige dienst was in het eerst zeer gering; later, toen de kerk een weinig rijker geworden was, hebben zij daarin toch matigheid betracht. En toch bleef al het geld, dat daaraan besteed werd, ter beschikking voor de armen, voor het geval er enige grotere noodzaak zich mocht voordoen. Zo heeft Cyrillus, toen hongersnood de provincie van Jeruzalem trof en men de armoede op geen andere wijze kon tegengaan, de vaten en klederen verkocht, en aangewend tot voeding der armen. Evenzo heeft Acatius, de bisschop van Amida, toen een grote menigte van Perzen van honger bijna omkwam na de geestelijkheid bijeengeroepen te hebben en deze treffelijke toespraak gehouden te hebben: "Onze God heeft geen schotels noch bekers nodig, omdat Hij niet eet en niet drinkt," de vaten tot geld laten munten, om de armen spijs en losprijs te verschaffen. Ook Hieronymus vermeldt, wanneer hij de al te grote schittering der tempels laakt, met ere Exuperius, in zijn tijd bisschop van Toulouse, die het lichaam des Heeren in een tenen mand droeg en het bloed in een glas, maar geen enkele arme honger liet lijden. Wat ik zo-even van Acatius zeide, verhaalt Ambrosius van zichzelf. Want toen de Arianen hem er een verwijt van maakten, dat hij ter wille van het loskopen van gevangenen de heilige vaten gebroken had, gebruikte hij deze zeer schone verontschuldiging: "Hij, die de apostelen zonder goud heeft uitgezonden, heeft ook de kerken zonder goud bijeengebracht; de kerk heeft goud, niet om te bewaren, maar om uit te geven, en hulp te bieden in tijden van nooddruft: waartoe is het nodig te bewaren datgene, wat niets helpt? Of weten we niet, hoeveel goud en zilver de Assyriërs uit de tempel des Heeren hebben weggenomen? Is het niet beter, dat de priester de vaten tot geld laat munten tot voeding der armen, wanneer andere hulpmiddelen ontbreken, dan dat een heiligschennende vijand ze wegneemt? Zal de Heere niet zeggen: waarom hebt gij zoveel armen van honger laten sterven, en gij hadt toch goud, waarvan gij voedsel hadt kunnen schaffen? Waarom zijn zoveel gevangenen weggevoerd en niet losgekocht? Waarom zijn zovelen door de vijand gedood? Het zou beter geweest zijn, dat gij de vaten der levenden bewaard hadt dan de metalen vaten. Hierop zult gij geen antwoord kunnen geven; want wat zoudt ge kunnen zeggen? Ik vreesde, dat het de tempel Gods aan sieraad ontbrak? Hij zou antwoorden: de sacramenten vragen niet om goud en wat met goud niet wordt gekocht, wordt door goud niet aangenaam; het sieraad der sacramenten is de verlossing der gevangenen." Kortom wij zien, dat volkomen waar is, wat dezelfde Ambrosius elders zegt, dat al wat de kerk toen bezat, diende tot onderhoud der armen. Evenzo, dat een bisschop niets had, wat niet van de armen was.

4.9 Voorbereidende fasen van het ambt 

Deze ambten, die we opgesomd hebben, heeft de oude kerk gehad. Want de andere, waarvan de kerkelijke schrijvers melding maken, zijn meer oefeningen en voorbereidingen geweest dan bepaalde ambten. Want om een kweekplaats der kerk na te laten, ontvingen die heilige mannen jongelingen, die zich met toestemming en op gezag van hun ouders aan de geestelijke dienst gaven, in hun hoede en bewaring en ook in hun tucht, en vormden hen van jongs af zo, dat ze niet onervaren en als nieuwelingen zouden komen tot het aanvaarden van het ambt. Allen nu, die een dergelijk onderwijs ontvingen, werden met algemene naam clerici genoemd. Ik zou wel willen, dat hun een andere, meer juiste, naam gegeven was. Want deze benaming is uit dwaling, of althans uit een verkeerde gezindheid ontstaan: daar de ganse kerk door Petrus clerus, dat is erfdeel des Heeren, genoemd wordt (1 Petr. 5:3). Maar toch was de instelling zelf heilig en vooral heilzaam, dat zij, die zichzelf en hun arbeid aan de kerk wilden wijden, zo onder toezicht van de bisschop werden opgevoed, dat geen ander de kerk diende, dan die van tevoren goed gevormd was, en die van het begin zijner jongelingsjaren af de heilige leer had ingedronken, en door de strenge tucht een zekere ernstige en heilige levenshouding had aangenomen, en ook geen wereldse zorgen kende en gewend was aan geestelijke zorgen en bezigheden. En evenals recruten door spiegelgevechten onderwezen worden tot de ware en ernstige strijd, zo waren er bepaalde eerste beginselen, waarin zij tijdens hun clericaat geoefend werden, voordat ze tot de ambten zelf werden bevorderd. Aan hen droeg men dus in de eerste plaats de zorg op om de tempel te openen en te sluiten, en die noemde men deurwachters. Later noemde men acoluthen hen, die de bisschop hielpen in huiselijke bezigheden, en hem steeds vergezelden, eerst eershalve, later opdat niet enige verdenking zou ontstaan. Bovendien, opdat ze langzamerhand aan het volk bekend zouden worden en zich een goede naam zouden verwerven, tevens opdat ze eraan zouden wennen, dat allen naar hen keken en om ten aanhoren van allen te leren spreken, zodat ze niet, wanneer ze presbyters geworden waren, door schroom in verwarring zouden geraken, werd hun een plaats om voor te lezen op de predikstoel gegeven. Op deze wijze werden ze trapsgewijs bevorderd, opdat ze hun naarstigheid in iedere oefening zouden bewijzen, totdat ze onderdiaken werden. Ik wil dit alleen zeggen, dat dit meer oefeningen van beginnelingen geweest zijn dan ambten, die tot de ware bedieningen der kerk moesten gerekend worden.

10 – 15: Historisch overzicht van de veranderingen bij de verkiezing en ordening van dienaren; instemming van de overheid, de geestelijkheid en de gemeente met de verkiezing van bisschoppen

4.10 De aanwijzingen van Paulus in hoofdlijnen gevolgd; de instemming van de gemeente 

Wat wij het eerste en het tweede stuk genoemd hebben bij de beroeping der dienaren, namelijk hoedanige dienaren men moet verkiezen, en hoe grote Godvrezendheid men daarbij moet gebruiken, daarin heeft de oude kerk het voorschrift van Paulus en de voorbeelden der apostelen gevolgd. Want zij plachten tot het verkiezen der herders met de hoogste eerbied en met zorgvuldige aanroeping van Gods naam samen te komen. Bovendien hadden ze een formulier van onderzoek, waarmee zij het leven en de leer van hen, die gekozen moesten worden naar het richtsnoer van Paulus onderzochten. Slechts hebben zij hierin een weinig gezondigd door al te grote gestrengheid, dat ze meer hebben willen eisen in een bisschop dan Paulus eist, en voornamelijk in het vervolg van tijd doordat ze de ongehuwde staat als eis stelden. Maar in de overige dingen stemde hun onderhouding overeen met de beschrijving van Paulus. Daarin echter, wat wij op de derde plaats gesteld hebben, namelijk wie de dienaren behoren aan te stellen, hebben ze niet altijd één orde gehouden. Oudtijds werd zelfs niemand in het gezelschap der clerici opgenomen zonder toestemming van het ganse volk, zodat Cyprianus zich naarstig verontschuldigt over het feit, dat hij een zekere Aurelius zonder de kerk te raadplegen tot voorlezer had aangesteld: aangezien dat tegen de gewoonte, ofschoon niet zonder reden geschied was. Hij nu spreekt aldus: "Bij het ordenen van geestelijken, zeer geliefde broeders, plegen wij u van tevoren te raadplegen en de zeden en verdiensten van eenieder in gemeen overleg te beoordelen." Maar aangezien in die geringere oefeningen niet veel gevaar gelegen was, omdat zij tot een langdurige beproeving en niet tot een groot ambt aangenomen werden, heeft men opgehouden de toestemming van het volk te vragen. Later heeft het volk ook bij het aanstellen van de andere dienaren, behalve van de bisschop, het oordeel en de keuze gemeenlijk aan de bisschop en de presbyters overgelaten, opdat die zouden onderzoeken, wie geschikt en waardig waren; of het moest zijn, dat ervoor de parochiën nieuwe presbyters bestemd werden. Want dan moest het volk van die plaats met name er in toestemmen. En het is geen wonder, dat het volk minder zorgvuldig geweest is om in dit opzicht zijn recht te behouden. Want niemand werd onderdiaken, die niet lange tijd beproefd was in het clericaat, onder de gestrengheid der tucht, die toen gebruikelijk was. Nadat hij in die graad beproefd was, werd hij tot diaken aangesteld; daarop geraakte hij tot de eer van het presbyterschap, indien hij zich getrouw betoond had. Zo werd niemand bevorderd, die niet inderdaad vele jarenlang onder de ogen des volks onderzocht was. En er waren veel regelen om hun fouten te straffen, zodat de kerk niet bezwaard werd met slechte presbyters of diakenen, indien ze de geneesmiddelen niet veronachtzaamde. Trouwens ook bij het aanstellen der presbyters werd ook altijd de toestemming der burgers vereist. Dat wordt ook betuigd door de eerste canon, dist. 67, die aan Anacletus wordt toegeschreven. Eindelijk, alle verkiezingen hadden daarom op bepaalde tijden des jaars plaats, opdat niemand heimelijk zonder toestemming der gelovigen zou binnensluipen, of al te gemakkelijk zonder getuigen zou bevorderd worden.

4.11 Instemmingsrecht bij bisschopsverkiezingen tot de tijd van Theodoretus 

In het verkiezen der bisschoppen heeft het volk lange tijd zijn vrijheid behouden, opdat niemand opgedrongen zou worden, die niet allen aangenaam was. Dit is dus op het concilie van Antiochië verboden, dat iemand tegen de wil des volks zou opgedrongen worden. Ook Leo de Eerste bevestigt dat met klem. Vandaar die uitspraken: "Diegene moet gekozen worden, die de geestelijkheid en het volk of de meerderheid eist." Evenzo: "Wie aan het hoofd van allen zal staan, moet door allen gekozen worden. Want wie benoemd wordt, hoewel hij onbekend en niet onderzocht is, wordt noodzakelijkerwijs met geweld opgedrongen." Evenzo: "Hij moet gekozen worden, die door de geestelijken gekozen en door het volk begeerd is, en hij moet door de bisschoppen der provincie met het oordeel van de bisschop der hoofdstad gewijd worden." En de heilige vaderen hebben zich zozeer ervoor gehoed, dat deze vrijheid des volks op enige wijze zou worden verminderd, dat toen de algemene synode, te Constantinopel vergaderd, Nectarius ordende, zij dit niet heeft willen doen zonder de toestemming van de ganse geestelijkheid en het volk; gelijk zij in haar brief aan de synode te Rome betuigd heeft. Daarom, wanneer een bisschop iemand tot zijn opvolger bestemde, dan was dat niet anders van kracht, dan wanneer het ganse volk aldus besloot. Daarvan heeft men niet alleen een voorbeeld, maar ook een formulier bij Augustinus bij de benoeming van Eraclius. En wanneer Theodoritus verhaalt, dat Petrus door Athanasius tot zijn opvolger benoemd was, dan voegt hij terstond toe, dat de orde der priesters dit bekrachtigd heeft, en de overheid en de voornaamsten en het ganse volk het met hun bijvalsbetuigingen hebben goedgekeurd.

4.12 Evenwichtige verhouding tussen geestelijkheid en kerkvolk 

Er is wel, ik erken dat, op het concilie te Laodicea met zeer goede reden besloten, dat de verkiezing niet aan de schare moet worden overgelaten. Want nauwelijks gebeurt het ooit, dat zoveel hoofden eenstemmig enige zaak goed in orde brengen, en bijna steeds is het spreekwoord waar, dat de weifelende massa in onderling tegenstrijdige gezindheden verscheurd wordt. Maar tegen dit gevaar werd een uitnemend middel aangewend. Want eerst kozen de geestelijken alleen. Hem, die zij gekozen hadden, stelden zij voor aan de overheid, of de raad en de voornaamsten. Nadat die beraadslaagd hadden, bezegelden zij de verkiezing, wanneer die hun rechtmatig toescheen; indien niet, dan kozen zij een ander, die ze beter achtten; dan werd de zaak voor het volk gebracht, dat, ofschoon het niet gebonden was aan die voorafgaande keus, toch minder rumoerig kon zijn. Of indien men de verkiezing aanving bij het volk, geschiedde dat slechts, opdat men zou weten, wie het het meest begeerde. En nadat de wensen van het volk gehoord waren, kozen de geestelijken. Zo stond het de geestelijken niet vrij aan te stellen, wie zij wilden, en toch hielden zij het niet voor noodzakelijk aan de dwaze verlangens van het volk gehoor te geven. Deze orde stelt Leo elders, wanneer hij zegt: "Men moet vragen naar de wensen der burgers, de getuigenissen van het volk, het oordeel van de regeringspersonen en de keuze der geestelijken." Evenzo: "Men moet hebben het getuigenis der regeringspersonen, de ondertekening der geestelijken, de toestemming van de raad en het volk. Er is," zo zegt hij, "geen reden, die toelaat, dat het anders geschiedt." En het vermeldde besluit van de synode van Laodicea bedoelt ook niets anders, dan dat de geestelijken en de voornaamsten zich niet door de onberaden menigte laten meesleuren, maar liever door hun eigen verstand en ernst de dwaze begeerten van het volk, als het nodig is, bedwingen.

4.13 Geestelijkheid en politieke leiders 

Deze wijze van verkiezen was nog van kracht ten tijde van Gregorius, en het is waarschijnlijk, dat ze nog lang daarna geduurd heeft. Er zijn vele brieven van hem over, die een duidelijk getuigenis daarvan geven. Want telkens als er sprake van is om ergens een nieuwe bisschop te kiezen, pleegt hij te schrijven aan de geestelijkheid, de raad en het volk, soms ook aan de vorst, al naargelang het bestuur der stad ingericht is. Indien hij wegens de onordelijke toestand ener kerk aan een naburige bisschop het toezicht op de verkiezing opdraagt, eist hij toch een openbaar besluit, door aller ondertekening bekrachtigd. Ja zelfs, toen te Milaan een zekere Constantius tot bisschop gekozen was, en vanwege de invallen der barbaren vele inwoners van Milaan naar Genua gevlucht waren, meende hij, dat de verkiezing niet wettig zou zijn, wanneer niet ook die, tezaam geroepen, hun toestemming gegeven hadden. Ja, er zijn nog geen vijfhonderd jaren verlopen, sinds paus Nicolaus aangaande de verkiezing van de bisschop van Rome deze bepaling gemaakt heeft, dat de kardinaalbisschoppen voor zouden gaan, dat ze daarna de overige geestelijken aan zich zouden toevoegen, en tenslotte de verkiezing door de toestemming van het volk van kracht zou zijn. En aan het slot vermeldt hij het besluit van Leo, dat ik zo-even aanhaalde, en gebiedt, dat het in het vervolg van kracht zal zijn. En indien de boosheid der goddelozen zozeer in kracht toegenomen is, dat de geestelijken om een zuivere verkiezing te houden zich genoodzaakt zien de stad uit te gaan, dan beveelt hij, dat toch enigen van het volk aanwezig moeten zijn. De instemming van de keizer echter, werd voor zover men kan nagaan, slechts in twee kerken geëist, namelijk in de kerk te Rome en in die te Constantinopel: omdat daar de twee zetels van het rijk waren. Want dat Ambrosius met volmacht door Valentinianus naar Milaan gezonden is om de verkiezing van een nieuwe bisschop te leiden: dat geschiedde buiten de gewone orde wegens de ernstige beroeringen, waardoor de burgers onderling tegen elkaar opgezet waren. Te Rome echter heeft het gezag van de keizer bij het kiezen van de bisschop oudtijds zo grote betekenis gehad, dat Gregorius zegt, dat hij door het bevel van de keizer aangesteld is in de regering der kerk, hoewel hij toch op de gebruikelijke wijze door het volk begeerd was. Maar dit was de gewoonte, dat wanneer de overheid, de geestelijkheid en het volk iemand hadden gekozen, men dat terstond aan de keizer meldde, opdat deze door zijn goedkeuring de verkiezing zou bekrachtigen, of door zijn afkeuring zou te niet doen. Met deze gewoonte zijn niet in strijd de besluiten, die door Gratianus verzameld zijn, waarin niets anders gezegd wordt, dan dat het geenszins te verdragen is, dat na afschaffing der wettelijke verkiezing de koning naar zijn lust de bisschop zou aanstellen, en dat door de bisschoppen der hoofdsteden degene, die zo door gewelddadig gezag bevorderd is, niet gewijd moet worden. Want het is niet anders de kerk te beroven van haar recht, zodat dat geheel overgebracht wordt op de willekeur van één man, dan de koning of keizer de eer te geven, dat hij met zijn gezag de wettelijke verkiezing bevestigt.

4.14 De procedure voor de ordening 

Nu volgt, dat wij behandelen de vraag op welke wijze de dienaren in de oude kerk na hun verkiezing in hun ambt werden ingewijd. Deze ceremonie hebben de Latijnen ordening of wijding genoemd, de Grieken handopsteking, soms ook handoplegging; ofschoon handopsteking in eigenlijke zin die soort van verkiezing genoemd wordt, waarbij de stemmen worden uitgebracht door opheffing der handen. Nu bestaat er een besluit van het concilie te Nicaea, dat de bisschop der hoofdstad met alle bisschoppen der provincie moet samenkomen om hem, die gekozen is, te ordenen. En indien door de grote afstand, of door ziekte, of een andere noodzakelijke verhindering een deel niet in staat is te komen, dat er dan tenminste drie moeten samenkomen, en dat zij, die niet aanwezig zijn, hun instemming schriftelijk moeten betuigen. En toen deze regel in onbruik begon te geraken, is hij later op meer dan één synode vernieuwd. Allen echter, of tenminste zij, die geen reden ter verontschuldiging hadden, moesten daarom aanwezig zijn, opdat een des te ernstiger onderzoek zou plaats hebben naar de leer en de zeden van hem, die geordend moest worden. Immers zonder onderzoek werd de zaak niet behandeld. En uit de woorden van Cyprianus blijkt, dat ze niet na de verkiezing geroepen werden, maar dat ze oudtijds bij de verkiezing aanwezig plachten te zijn; en wel met dit doel, dat ze als het ware de leiders zouden zijn, opdat er onder de schare niets wanordelijks zou plaats hebben. Want nadat hij gezegd heeft, dat het volk de macht heeft om waardige priesters te kiezen of onwaardige te weigeren, voegt hij een weinig verder dit toe: "Daarom moet volgens de Goddelijke en apostolische leer dit naarstig in acht genomen en onderhouden worden (wat ook bij ons en in bijna alle provincies onderhouden wordt), dat om de ordeningen behoorlijk te verrichten de bisschoppen van dezelfde provincie, die het naast bij wonen, zich begeven tot het volk, voor hetwelk men iemand tot bisschop ordent, en dat de bisschop gekozen wordt in tegenwoordigheid van het volk." Maar daar ze somtijds wat al te langzaam bij elkaar kwamen en er gevaar was, dat sommigen dat oponthoud misbruikten tot een gelegenheid om naar het ambt te dingen, besloot men, dat het voldoende zou zijn, als ze nadat de verkiezing plaats gehad had, kwamen en de gekozene na een wettig onderzoek, wijdden.

4.15 Wijding door de metropoliet 

Hoewel dit overal zonder uitzondering geschiedde, is langzamerhand een andere gewoonte ontstaan, namelijk dat de gekozenen naar de hoofdstad gingen om hun ordening te verzoeken. Dit is meer geschied uit eerzucht en door verslechtering van de oude instelling, dan om een of andere goede reden. En niet veel later, toen het gezag van de stoel te Rome reeds toegenomen was, is een andere nog slechtere gewoonte opgekomen, namelijk deze, dat de bisschoppen van bijna geheel Italië te Rome hun wijding verzochten. Dat kan men opmerken uit de brieven van Gregorius. Slechts in weinig steden, die niet zo gemakkelijk waren geweken, was het oude recht bewaard, zoals men daar vermeld vindt het voorbeeld van Milaan. Misschien hebben alleen de hoofdsteden hun voorrecht behouden. Want alle bisschoppen der provincie plachten in de hoofdstad bijeen te komen om de aartsbisschop te wijden. Verder bestond de ceremonie in het opleggen der handen. Want ik lees niet, dat bovendien nog enige ceremonie gebruikt werd; behalve dat de bisschoppen in de plechtige vergadering een versiersel hadden, om daardoor van de overige presbyters onderscheiden te worden. Ook de presbyters en de diakenen ordenden ze alleen door oplegging der handen; maar iedere bisschop ordende tezamen met het college der presbyters zijn presbyters. En ofschoon allen hetzelfde deden, werd toch, omdat de bisschop voorging en de zaak als het ware onder zijn toezicht geschiedde, de ordening genoemd de ordening door de bisschop. Daarom leest men dikwijls bij de ouden, dat de presbyter zich in geen enkele andere zaak van de bisschop onderscheidt, dan daarin, dat hij niet de macht heeft om te ordenen.