Navigatie

Klik op één
van de segmenten!

 

Gekoppelde paragrafen met "Uitverkiezing"

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 2

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 2

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Deel 2/6 - De werken van God - De zonde van de mens.

Boek III - Hoofdstuk 1 Gods daden en besluiten

1.2De exegese van de tekst

Met deze woorden zal de apostel de natuur van de Goddelijke werkingen verklaren. Hij toont aan:

  1. De werking van God Zelf: ‘Die alle dingen werkt.’ 

    In deze woorden komt ons voor:

    1. Degene Die doet of werkt; Hij schuilt in het lidwoord τοῦ, ‘Desgenen Die ...’ Daaronder wordt God verstaan, over Wie in het voorgaande gesproken was. Hij wordt beschouwd:

      • Theologischerwijs, ten aanzien van de gehele Drie-eenheid, omdat het daaraan eigen is, naar de bijzondere wijze van bestaan van iedere Persoon, ‘alle dingen te werken’. 

      • Of huishoudelijkerwijs,* zodat hier alleen de Vader wordt verstaan, zoals Hij in het voorgaande steeds van de Zoon onderscheiden wordt, in en door Wie Hij alle dingen die tot onze zaligheid vereist worden, uitwerkt.

    2. De daad of het werk: ἐνεργοῦντος, ‘Die werkt’, ‘uitwerkt’. Door dit woord wordt te kennen gegeven: een werk gepaard met krachtdadigheid, en wel met de hoogste krachtdadigheid, dat op generlei wijze belet of verhinderd kan worden, en dit volgens het gebruik van de Schrift. De Septuagint gebruikt dit woord in Jesaja 41:4. In die plaats wordt een allerkrachtigste werking voorgesteld, die door alle hinderpalen doorbreekt en die wegneemt en de uitwerking voltrekt. De apostel gebruikt ditzelfde woord in Éfeze 2:2, om de macht van de duivel uit te drukken en het geweld van zijn heerschappij in en over de kinderen der ongehoorzaamheid. Dus betekent het hier een zodanige werking van God, die geen macht van enig schepsel en geen krachten van de vrije wil kunnen tegenstaan, zodat ze niet op het nauwkeurigst tot de voorgestelde en voorgenomen uitwerking zou overgaan.

    3. Het gedane of gewerkte: τὰ πάντα, ‘alle dingen’, namelijk:

      • ἁπλῶς, ‘eenvoudig’ en in de ruimste zin, zonder enige uitzondering:

        • Niet alleen deze weldaden der genade, maar ook allerlei andere weldaden. 

        • Niet alleen goede dingen, maar ook kwade dingen, namelijk voor zover ze daden of werken zijn, maar niet voor zover ze zedelijk* kwaad zijn. Deze bestuurt God het allerbeste tot Zijn oogmerk en doeleinde. Aldus zou het een redenering van het mindere tot het meerdere uitmaken: God werkt ‘alle dingen’, ook zelfs in de allergeringste schepselen; zoveel te meer de dingen die tot ’s mensen zaligheid behoren.

      • Of in een engere zin: ‘al deze dingen’, namelijk die tot onze zaligheid behoren, waarover de apostel steeds handelt.

      • Of in de engste zin: die werken die alleen Gods werken zijn, zoals: Christus te zenden met opdrachten, en Hem op te wekken nadat Hij gestorven was; de openbaring van het Evangelie der vervulling en de afhankelijkheid van Hem. Zó echter, dat niet alleen de werkingen van de gehele Drie-eenheid niet uitgesloten worden, maar ook de huishoudelijke* werken van de Vader ingesloten worden, waardoor Hij, als de eerste Persoon, het werk van de hele verlossing van eeuwigheid uitgetekend en naderhand in de tijd uitgewerkt heeft.

  2. Het richtsnoer voor de werking: κατὰ τὴν βουλὴν τοῦ θελήματος αὐτοῦ, ‘naar den raad van Zijn wil’. Want de eeuwige raad des vredes tussen Vader en Zoon is als het ware het richtsnoer waarnaar het hele werk der verlossing ten uitvoer gebracht is. 

    Hier wordt in het bijzonder aangewezen:

    1. Gods voornemen: κατὰ τὴν πρόθεσιν, ‘naar het voornemen’. Gods ‘voornemen’, πρόθεσις, betekent in de Heilige Schrift:

      • Soms het hele besluit van de verkiezing ofwel de raad des vredes. 

      • Soms de eerste daad[1] van de verkiezing, waardoor God bij Zichzelf voorgenomen heeft de heerlijkheid van Zijn barmhartigheid te openbaren, in de genadige zaliging van sommige bepaalde mensen. Volgens deze daad heeft Hij die bepaalde personen afgezonderd en aangewezen, in wie die genadige zaliging eenmaal in de tijd voortgang zou hebben.

      • Soms de derde daad van de verkiezing, waardoor Hij bedoelt de middelen voor te bereiden, die voor die zaliging gepast zijn. 

      Hierom wordt soms gesproken over de voorverordinering of predestinatie naar het voornemen (Ef. 1:11), soms over het voornemen naar de verkiezing (Rom. 9:11), en soms over de verkiezing naar het voornemen, de raad en het welbehagen van Gods wil (Ef. 1:5).

    2. Gods raad: κατὰ τὴν βουλὴν, ‘naar den raad’. Want er is in iedere raad, naast het voorstellen van een doeleinde, ook een beraadslaging aangaande de middelen en tot slot een bedoeling (intentie) van dit middel, met een voorbijgaan van alle andere middelen. Welnu, in God kan een eigenlijk* zogenoemde beraadslaging geen plaats hebben, omdat die onwetendheid insluit. Toch wordt aan God een raad of beraadslaging toegeschreven, ten aanzien van de zekerheid van de kennis en ten aanzien van de wijsheid en de allervolmaaktste manier van werken, die vrij voortgaat, niet uit de natuur, maar uit voorbedachte raad, uit voorverkiezing ofwel uit een rationeel (redelijk) welgevallen.

    3. De bedoeling van de wil: τοῦ θελήματος, ‘van [Zijn] wil’, waardoor het reeds van tevoren uitgekozen middel toegepast en tewerkgesteld wordt, wel vrij, maar toch ook wijs en rechtvaardig, omdat dit gebeurt naar de raad van de wil, krachtens een volkomen, volledig en absoluut recht over al de schepselen. 

Zo wordt in de hele samenhang zowel de algemene manier van al Gods werkingen aangewezen, als in het bijzonder die van de Goddelijke besluiten. Hierover zullen wij in de rest van dit hoofdstuk van stuk tot stuk spreken.

[1] Zie hoofdstuk 3, § 6 voor de vier daden van de verkiezing.

Naar paragraaf

Boek III - Hoofdstuk 2 De predestinatie

2.1De beschouwing van de predestinatie

Gods besluit ziet:

  1. Op alle schepselen zonder onderscheid ten aanzien van al hun staten. Dit is het besluit:

    • Van de schepping, volgens hetwelk zij voor het eerst zijn en bestaan.

    • Of van de voorzienigheid, volgens hetwelk zij vervolgens zijn en tot hun doeleinden bestuurd worden. 

    Over deze zaken moet elders gehandeld worden. 

  2. Of op de redelijke schepselen in het bijzonder, en dit weer:

    • Deels ten aanzien van hun tijdelijke staat, waarop het besluit aangaande het einde van het leven betrekking heeft.

    • Deels ten aanzien van hun eeuwige staat. Dit besluit wordt, met een bijzondere naam, ‘predestinatie’ genoemd. 

De beschouwing van de predestinatie zullen wij gronden op de woorden van de apostel in Romeinen 9:22 en 23.

Naar paragraaf

Boek III - Hoofdstuk 3 De verkiezing

3.1De beschouwing van de verkiezing

Volgens de stelregel van de dialectici* bevat en vooronderstelt iedere soort* de gehele natuur van haar algemene begrip* en het individuele* van haar soort. Dus, evenals de predestinatie de gehele natuur van het Goddelijke besluit bevat, waarvan zij een soort is, zo behelzen de verkiezing en de verwerping, omdat ze soorten van de predestinatie zijn, alles wat in het besluit en in de predestinatie is. Wanneer dit voorzichtig en nauwkeurig opgemerkt wordt, zal het de voorstelling van deze beide soorten veel beknopter maken. 

Met deze toeleg en volgens deze leermethode zullen wij nu van de predestinatie afdalen tot de verkiezing. Haar natuur zal ons de apostel van stuk tot stuk beschrijven in Éfeze 1:4-6.

Naar paragraaf

Boek III - Hoofdstuk 4 De verwerping

4.1De verwerping

De verkiezing en de verwerping behoren tot de dingen die in relatie tot elkaar staan. Evenals ze elkaar stellen én wegnemen (want als er een verkiezing is, is er ook een verwerping; en als er geen verwerping is, zal er ook geen verkiezing zijn), zo komen ze elkaar ook buitengewoon te hulp in het kennen en begrijpen ervan. Hoe beter wij dus het ene van deze gerelateerde dingen begrijpen, hoe beter en nauwkeuriger wij daardoor ook het andere zullen begrijpen. 

Met deze toeleg zullen wij van de eerste soort van predestinatie, namelijk de verkiezing, afdalen tot de verwerping. De waarheid en aard daarvan zal de heilige apostel Judas ons voorstellen in vers 4 van zijn brief.

Naar paragraaf