Navigatie

Klik op één
van de segmenten!

 

Gekoppelde paragrafen met "Geestelijkheid"

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 1

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 1

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Deel 1/6 - De voorkennis van de godgeleerdheid - Het geloof in God.

Boek II - Hoofdstuk 6 Gods geestelijkheid en eenvoudigheid - Gods geestelijkheid - Gods eenvoudigheid

6.3God is een Geest

Dus, volgens deze tekst: God is een Geest.

Dit wordt bewezen uit de Schrift en met getuigenissen van de kerkvaders

Hij wordt in beide Testamenten voor een Geest gehouden: 

  • In het Oude Testament (Num. 24:2; Richt. 3:10; Ez. 11:24). 

  • In het Nieuwe Testament (2 Kor. 3:17; Hand. 5:9; hoewel de laatste plaats ook personeel van de Heilige Geest verstaan kan worden). 

Daarom zegt Origenes: ‘Van God te gevoelen dat Hij lichamelijk en van een menselijke gedaante is, is ronduit goddeloos’ (Homiliae in Genesim [Preken over Genesis], preek 1). 

Augustinus zegt: ‘Als onze ziel geen lichaam is, hoe is God, de Schepper van de ziel, een lichaam?’ (De civitate Dei [De stad Gods], boek 8, hoofdstuk 5).

Naar paragraaf

6.8Eerste vraag: is God in eigenlijke zin een Geest?

Men vraagt ten eerste: is God, eigenlijk en precies gezegd, een Geest? 

Het gevoelen van verschillende partijen

De antropomorfisten stelden dat God geen Geest is, maar een massief (crassum) lichaam, zoals het menselijk lichaam. Zij stelden dit om de schepping van de mens ‘naar Gods beeld’ des te gemakkelijker te kunnen verklaren. Over hen zullen wij in de volgende paragraaf spreken. 

Enkele kerkvaders, onder wie Tertullianus in Adversus Praxeas (Tegen Praxeas), schrijven aan God wel een lichaam toe, maar dan een dun, fijn lichaam. Hoewel dit door anderen verontschuldigd wordt, die zeggen dat hij daarmee niets anders te kennen heeft willen geven dan dat God geen accident,* maar een Zelfstandigheid* is. 

Ook Vorstius en de socinianen schrijven aan God een lichaam toe, en in die zin erkennen zij dat Hij een Geest is. Hierover een stukje verderop meer. 

De cartesiaanse theologen zeggen dat God oneigenlijk* Spiritus, ‘Geest’ is, maar dat Hij meer eigenlijk Mens is. Met het Latijnse woord Mens willen zij aanduiden dat God een denkend Wezen is. Zij zeggen dit omdat het woord Spiritus, ‘Geest’, niet cartesiaans genoeg is, en omdat zij liever een woord willen hebben dat in betekenis dichter bij de gedachte komt. 

Het gevoelen van de gereformeerden

De gereformeerden erkennen dat het Latijnse woord spiritus, in het Nederlands ‘geest’, afgeleid wordt van spirando, ‘blazen’, ‘ademen’. Zo komt het Hebreeuwseרוּחַ  (ruaḥ), ‘geest’, vanרָוַח  (rāwaḥ), en het Griekse πνεῦμα (pneûma), ‘geest’, van πνεῦειν (pneûein). Deze woorden betekenen ‘blazen’. Zij erkennen dat bijgevolg het woord spiritus, ‘geest’, in zijn eerste betekenis aan schepselen toekomt. 

Toch willen zij dat de zaak die – volgens het algemeen aanvaarde gebruik – door het woord betekend wordt, namelijk een onstoffelijke, eenvoudige* Zelfstandigheid, niet oneigenlijk, maar in de meest eigenlijke zin, ja, in de eerste plaats aan God toekomt.

Dit zijn hun argumenten:

  1. God wordt in onze tekst Johannes 4:24 uitdrukkelijk een ‘Geest’ genoemd, en er is geen enkele dringende noodzaak om van de eigenlijke tot een oneigenlijke zin af te wijken.

  2. De zaak die het woord Spiritus, ‘Geest’, volgens het algemeen aanvaarde gebruik betekent, namelijk onstoffelijkheid en eenvoudigheid* (dit stemmen de tegenpartijen zelf toe), komt aan God in de meest eigenlijke zin toe, zoals wij reeds gezegd hebben. 

  3. Als God niet eigenlijk een Geest is, is Hij eigenlijk een lichaam, mits Hij een Zelfstandigheid is, niet een accident; aangezien de onderscheiding van een zelfstandigheid in geest en lichaam onmiddellijk is, in zoverre alle zelfstandigheid óf onstoffelijk óf stoffelijk* is. 

  4. Als God niet eigenlijk een Geest is, zal het bewijs van de rechtzinnigen voor de Goddelijke eenvoudigheid, dat ontleend is aan Zijn geestelijkheid, vruchteloos en tevergeefs zijn. 

  5. Dan zal de Heilige Geest óf iets lichamelijks zijn, óf Hij zal geen eigenlijk zo genoemde Geest zijn. Want een geest is iets lichamelijks, volgens het gevoelen van de tegensprekers.

Antwoord op tegenwerpingen 

Wat de partijen tegenwerpen, heeft geen betekenis:

Tegenwerping 1. Een spiritus, ‘geest’, wordt zo genoemd van spirando, ‘blazen’, maar hij wordt niet eigenlijk geblazen.

Antwoord.

  1. Men moet onderscheid maken tussen het betekenende woord, dat komt van ‘om te blazen’, en de betekende zaak, die niet is ‘om te blazen’.

  2. Niet alle spiritus, ‘geest’, is om te blazen. Bijvoorbeeld de dierlijke geesten, de natuurlijke geesten, onze ziel en de engelen zijn niet om te blazen. Dus zouden ook die niet in eigenlijke zin geesten zijn. Wat zal dan in eigenlijke zin een spiritus, ‘blazing’ zijn, behalve misschien de wind en onze ademhaling, die geblazen worden? Maar allen stemmen toe dat de wind en onze ademhaling in de meest oneigenlijke zin geesten zijn. Wat is dan in eigenlijke zin een geest? 

Tegenwerping 2. Alle geesten zijn eigenlijk iets stoffelijks,* bijvoorbeeld de wind, een geblaas, de dierlijke geesten en de chemische geesten [vluchtige stoffen].

Antwoord.

  1. Wat zult u van onze zielen en ook van de engelen stellen? Zijn die eigenlijk geesten?

  2. Al de in de tegenwerping genoemde dingen zijn geen geesten dan alleen door enig deelgenootschap op een analoge* manier, en in zoverre oneigenlijk omdat ze, deels door hun fijnheid, allerdichtst bij onze zielen en de engelen komen. En onze zielen en de engelen komen weer het dichtst van alle bij God, terwijl Hij een eigenlijk zo genoemde Geest blijft. 

Tegenwerping 3. God is een gedachte, waar het woord Mens, ‘denkend Wezen’, dichterbij komt dan het woord Spiritus, ‘Geest’.

Antwoord.

  1. Ook bij de cartesianen ‘is alle geest, hetzij van mensen, hetzij van engelen, hetzij van God, een gedachte’, zoals de zeer vermaarde Wittichius zegt. 

  2. Wij ontkennen dat God een gedachte is, omdat Hij in de Schriften nergens een ‘gedachte’ of ‘denkend Wezen’ genoemd wordt. 

Tegenwerping 4. Het woord spiritus, ‘geest’, wordt in de Schrift ook aan de wind en aan een geblaas gegeven.

Antwoord.

  1. Zal dan daarom dat woord niet eigenlijk God toekomen? Want ook het woord ‘God’ wordt aan anderen gegeven, bijvoorbeeld aan de engelen (Ps. 8:6; vgl. Hebr. 2:7), aan de overheden (Ps. 82:6) en aan de afgoden (1 Kor. 8:5). Zal daarom God niet eigenlijk God zijn?

  2. Ja, veeleer zal ik het bewijs omkeren: God is eigenlijk een Geest (Joh. 4:24). Dus zijn de wind, een geblaas, de dierlijke en de chemische geesten geen geesten behalve alleen oneigenlijk en op een analoge manier. Met wat voor bewijs zullen zij mij weerleggen? 

Als de lezer meer soortgelijke dingen wenst te weten, dan kan hij onze Novitatum cartesianarum gangraena (Gangreen van cartesiaanse nieuwigheden), sectie 2, hoofdstuk 7, vergelijken. 

Naar paragraaf