Klik op één
van de segmenten!
Dwaling: geen natuurlijke Godskennis
Gekoppelde paragrafen met "Dwaling: geen natuurlijke Godskennis"
Handboek Dogmatiek
Johannes à Marck (1656-1731)
Het boek is een heruitgave van het bekende theologisch naslagwerk ‘Het merg van de christelijke godgeleerdheid’.
Hoofdstuk 1 De naam en de definitie van de godgeleerdheid
1.17Antwoord op de sociniaanse tegenwerpingen
De meeste socinianen verzetten zich tegen de natuurlijke godgeleerdheid, niet alleen die van Adam – die wij verderop zullen behandelen – maar ook die van de gevallen mens. Sommige socinianen, evenals sommige remonstranten, ontkennen de ingeboren godgeleerdheid, en anderen ook de verkregen godgeleerdheid. Zij willen dat de kennis van God óf in het geheel, óf voor zover die volkomen vast is, afhangt van de openbaring of van de overlevering van de voorouders. Wat hier verder onder schuilgaat, kan men zelf wel bedenken.
Hun tegenwerpingen zijn gemakkelijk te beantwoorden:
Tegenwerping 1. David zegt: ‘De dwaas zegt in zijn hart: Er is geen God’ (Ps. 14:1; vgl. Ps. 10:11; Ps. 53:2).
Antwoord. Dit moet vooral verstaan worden van Gods voorzienigheid die de dwaas dikwijls ontkent, en van zijn wens, en van wat hij soms zegt. Ook kan het worden toegepast op iemand die boven anderen dwaas is, doordat hij door Gods bovennatuurlijk oordeel van zijn natuurlijke wijsheid ontbloot is.
Tegenwerping 2. Er staat dat men ‘moet geloven dat God is’ (Hebr. 11:6).
Antwoord. Dit ziet rechtstreeks daarop dat Hij in Christus ‘een Beloner is dergenen die Hem zoeken’. Dit sluit de natuurlijke kennis van God geenszins uit, aangezien men vanuit verschillende beginselen een en dezelfde zaak minder en meer volmaakt kennen kan.
Tegenwerping 3. De onkunde van de kinderen.
Antwoord. Deze doet hier ook niet ter zake, want wij noemen de godgeleerdheid ‘natuurlijk’ en ‘ingeboren’, niet met het oog op de daad, maar op het vermogen, zoals ook het verstand, de spraak en andere dingen ‘natuurlijk’ worden genoemd.
Tegenwerping 4. Hele volken in Brazilië en elders erkennen geen Godheid.
Antwoord. Dit is in strijd met de algemene overlevering van oude tijden, en met de latere dagelijkse ervaring. Het kan niet met voldoende grond worden aangenomen, alleen maar omdat de een of andere reiziger – die zich niet zozeer heeft willen of kunnen toeleggen op het onderzoek van de godsdienst van die wilde volken, en ook niet in alles een vast geloof verdient – zegt dat hij er geen blijken van gezien heeft.
Tegenwerping 5. Er zijn atheïsten.
Antwoord. Wij stemmen toe dat er atheïsten zijn: atheïsten in hun wandel en met hun woorden, atheïsten die de bij anderen aangenomen goden niet hebben erkend, atheïsten die van de ware God afwijken, ja, mogelijk ook atheïsten die door Gods bijzonder oordeel in een geheel verkeerde zin zijn overgegeven en zo zichzelf wijsmaken dat er geen God is. Daaruit volgt echter niet dat er geen enkele inwendige kennis van een hoogste Godheid van nature in de mens zou zijn, die zich te zijner tijd na voorgaande uitblussing ook wel weer openbaart.