Navigatie

Klik op één
van de segmenten!

Schepping door God

 

Gekoppelde paragrafen met "Schepping door God"

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 2

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 2

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Deel 2/6 - De werken van God - De zonde van de mens.

Boek III - Hoofdstuk 5 De schepping in het algemeen

5.1De eerste soort van Gods uitwendige werkingen: de schepping

Tot hiertoe hebben wij Gods inwendige of inblijvende* werken beschouwd en nu volgen Zijn uitwendige of overgaande* werken. 

Gods uitwendige werken vertonen die inwendige werken als de denkbeelden* van Zijn uitwendige werken. Bovendien brengen ze Gods raad en voornemen om de heerlijkheid van Zijn barmhartigheid en rechtvaardigheid te openbaren, ten uitvoer. 

Er zijn twee uitwendige werken:

  • De schepping, waardoor het schepsel voortgebracht wordt.

  • De voorzienigheid, waardoor voor het voortgebrachte schepsel voorzien en gezorgd wordt. 

Over de schepping zullen wij spreken:

  • In het algemeen.

  • Wat meer onderscheiden over de schepping in zes dagen.

  • In het bijzonder, voor zover de schepping een voorwerp levert voor de predestinatie of voorverordinering, in de voortbrenging van het redelijke schepsel. 

Het eerste van deze zaken zal het eerste vers van de Bijbel ons voorstellen.

Naar paragraaf

5.25Tweede praktijk: de schepping nodigt ons om God te verheerlijken

De schepping nodigt ons om God te verheerlijken. Daarom wordt gezegd dat Hij ‘alles gewrocht heeft om Zijns Zelfs wil’ (Spr. 16:4), en dat de hemelen ‘Gods eer vertellen’ (Ps. 19:2), opdat daaruit, dat ‘uit Hem, en door Hem, en tot Hem alle dingen zijn’, voor Hem dit volgt: ‘Hem zij de heerlijkheid in der eeuwigheid. Amen’ (Rom. 11:36). 

De manier

Wij verheerlijken God:

  1. Niet alleen door alles te erkennen wat wij in de vorige paragraaf gezegd hebben.

  2. Maar ook door ons te verwonderen dat zo vele en zo grote dingen uit niets, door alleen het bevel van Zijn wil voortgebracht zijn. Daarom roemt Mozes Gods werken als ‘groot en wonderlijk’ (Openb. 15:3). En David zegt: ‘Ik loof U, omdat ik op een heel vreselijke [of: verbazende] wijze wonderbaarlijk gemaakt ben; wonderlijk zijn Uw werken; ook weet het mijn ziel zeer wel’ (Ps. 139:14). Hij barst uit in een uitroep van verwondering: ‘Hoe groot zijn Uw werken, o HEERE! Gij hebt ze alle met wijsheid gemaakt; het aardrijk is vol van Uw goederen’ (Ps. 104:14; 8:2,10).

  3. En ook door Hem te roemen en te prijzen, op de manier zoals:

    • De hemelen Gods eer vertellen.

    • David zegt: ‘Ik loof U ...’ (Ps. 139:14).

    • De engelen in het gezang van Mozes zeggen: ‘Groot en wonderlijk zijn Uw werken’ (Openb. 15:3).

    • De vier en twintig ouderlingen zeggen: ‘Gij, Heere, zijt waardig te ontvangen de heerlijkheid en de eer en de kracht; want Gij hebt alle dingen geschapen, en door Uw wil zijn zij, en zijn zij geschapen’ (Openb. 4:11).

Beweegredenen

Hiervoor zijn deze beweegredenen:

  1. Vanwege een zodanige verheerlijking wordt gezegd dat wij in het bijzonder door God geschapen zijn tot Zijn eer (Jes. 43:7).

  2. Als wij deze verheerlijking niet bewijzen, zullen wij vallen in de zonde en in het oordeel van de heidense filosofen. ‘Zij God kennende, hebben Hem als God niet verheerlijkt of gedankt; ... daarom heeft hen God overgegeven tot oneerlijke bewegingen’ (Rom. 1:21,26). 

  3. Ja, als wij God niet verheerlijken, zullen wij erger zijn dan de onredelijke dieren (Jes. 1:3). 

  4. Als wij God niet verheerlijken, zal Hij, voor ons althans, de wereld tevergeefs geschapen hebben, ja, liever gezegd: Hij zal ons, mensen, tevergeefs geschapen hebben, als wij boven de onredelijke dieren voor Hem geen gebruik of nuttigheid verschaffen.

Naar paragraaf

Boek III - Hoofdstuk 6 De wereld en het werk van de zes dagen

6.1De schepping in zes dagen

De schepping hebben wij gezien. Het schepsel zullen wij beschouwen:

  • In de gemeenschappelijke structuur van alles, die ‘wereld’ genoemd wordt.

  • In haar uiterste bevattende delen, ‘hemel en aarde’.

  • In de dingen die deze uiterste delen bevatten, volgens de orde van de zes scheppingsdagen. 

De meeste dingen hiervan zal ons het tekstvers in het bovenstaande gedeelte van het vierde gebod voorhouden.

Naar paragraaf

6.3De wereld is door God geschapen

Tot onze beschouwing zal ons hier voorkomen:

  • Eerst de gemeenschappelijke samenstelling, dat door de benaming ‘wereld’ aangeduid wordt.

  • Dan het buitenste deel daarvan, de ‘hemel’.

  • Daarna ook het binnenste deel, de ‘aarde’. 

  • Tot slot de dingen die deze delen bevatten, volgens de orde van de zes dagen. 

De gehele wereld is dus door God geschapen, zodat ze van niet-zijn overgegaan is tot zijn.

Dit wordt bewezen uit de Schrift

Niets is voor de Heilige Schrift zekerder dan dit:

  1. In haar leidt alles wat er buiten God is, ja, ook de stof van de zaken zelf, zijn of haar oorsprong af van de Goddelijke schepping (Ex. 20:11; Neh. 9:6; Ps. 146:6; Hand. 4:24; 14:15; 17:24; Rom. 11:36; Kol. 1:16; Matth. 25:34).

  2. In haar leest men dat alle dingen van deze wereld niet waren (Spr. 8:21-25; Ps. 90:2; Joh. 17:5; Ef. 1:4). 

  3. Daarop ziet ook dat bekende gezegde: ‘In den beginne’ (Gen. 1:1; Joh. 1:1; Matth. 19:8). 

Dit wordt bevestigd met redenen

Ook twijfelt hier de natuur niet aan, die deze drie dingen vooronderstelt:

  1. De wereld kon zichzelf niet voortbrengen, omdat zij op die wijze geweest en tegelijk nietgeweest zou zijn.

  2. Ze kon niet voortgebracht worden uit iets anders als was dat een stof. Want dat vraagstuk over de stof zal tot in het oneindige toe terugkomen.

  3. Ze kon niet voortgebracht worden van eeuwigheid, daar de eeuwigheid een onmededeelbare eigenschap van God is, zoals wij in het vorige hoofdstuk uitvoeriger gezegd hebben. 

Dus blijft er niets over dan dat de wereld geschapen is door God uit niets in den beginne.

Naar paragraaf

6.43De aarde is door God geschapen – dit wordt bewezen uit de Schrift en met redenen

Van het buitenste bevattende deel van de wereld, namelijk de hemel, dalen wij af tot haar binnenste deel, namelijk de aarde. De aarde is na de hemelen door God geschapen, zoals de tekst bovenaan dit hoofdstuk, Exodus 20:11, getuigt, en ook andere uitspraken van de Heilige Schrift, vooral die wij lezen in Psalm 104:5 en 6: ‘Hij heeft de aarde gegrond op haar grondvesten; zij zal nimmermeer noch eeuwiglijk wankelen. Gij hadt ze met den afgrond als een kleed overdekt; de wateren stonden boven de bergen.’ Daar wordt gezegd dat God de aarde geschapen heeft door haar te ‘grondvesten’, dat is: door haar te stellen als tot een steunsel en fundament van dit universum, en ook door haar onbeweeglijk vast te stellen, als het ware rustend en steunend op grondvesten. 

Hierop zien allerlei Schriftplaatsen:

  • Jesaja 45:18, waar God genoemd wordt: de Schepper van de hemelen, de Formeerder en Maker van de aarde, Die haar toebereid en bevestigd heeft (zie ook Ps. 24:2; Neh. 9:6; Ps. 90:2; 95:5; 102:26; 146:6; Spr. 8:26,29; Jes. 40:28; 48:13; Jer. 10:12; Hand. 4:24; 14:15; Hebr. 1:10; Openb. 10:6; 14:7). 

  • De Schriftplaatsen waarin gezegd wordt dat de aarde van God is (Ex. 9:29; 19:5; Deut. 10:14; Ps. 24:1; 50:12; 1 Kor. 10:26,27). 

  • De Schriftplaatsen waarin God ‘de God des ... aardbodems’, of ‘de God der aarde’ genoemd wordt (Jes. 54:5; Openb. 11:4; Ezra 5:11). 

Ook is er niemand zo uitzinnig dat hij niet zou toestaan dat de aarde geschapen is. En als er zo iemand zou zijn, dan zal die overtuigd kunnen worden door de redenen waarmee wij eerder al geleerd hebben dat de gehele wereld, en ook de hemelen, uit niets voortgebracht zijn.

Naar paragraaf

Boek III - Hoofdstuk 7 De goede engelen

7.1De beschouwing van de goede engelen

Wij hebben de redeloze schepselen beschouwd, waarin en waardoor de Schepper bedoeld heeft de algemene eer en heerlijkheid van Zijn wijsheid, macht en goedheid te openbaren. 

Nu volgen de redelijke schepselen, waarin en waardoor de Schepper bedoeld heeft de eer en heerlijkheid van Zijn predestinatie, dat is: van Zijn barmhartigheid en wrekende gerechtigheid, te openbaren, namelijk: de engelen en de mensen, omwille van wie de overige schepselen geschapen zijn. 

Wij zullen eerst de engelen beschouwen, zoals zij in zichzelf door de schepping goede engelen zijn, en zoals zij door hun eigen schuld kwade engelen geworden zijn. 

Het bewijs van het eerste leerstuk stelt de apostel ons voor in Hebreeën 1:7.

Naar paragraaf

Boek III - Hoofdstuk 8 De kwade engelen

8.1Het leerstuk aangaande de kwade engelen

Wij hebben de engelen beschouwd zoals zij in zichzelf en als het ware uit Gods handen voortgevloeid zijn. Maar zij moeten ook beschouwd worden zoals zij geworden zijn door hun schuld, en op welke wijze zij van goede engelen kwade duivelen geworden zijn. Daarin zal de apostel Judas in vers 6 van zijn brief ons voorlichten.

Naar paragraaf