Klik op één
van de segmenten!
Gods besluiten
Gekoppelde paragrafen met "Gods besluiten"
Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 2
Petrus van Mastricht (1630-1706)
Deel 2/6 - De werken van God - De zonde van de mens.
Boek III - Hoofdstuk 1 Gods daden en besluiten
1.1Het tweede steunsel van ons geloof is de krachtdadigheid van God
Ons geloof, waardoor wij in en op God berusten ten leven, rust als het ware op twee pijlers:
Gods algenoegzaamheid, waardoor Hij voor ons alles wat tot zaligheid noodzakelijk en voordelig is, tot stand kan brengen.
Gods krachtdadigheid, waardoor Hij ook tot stand brengt wat Hij tot stand kan brengen.
Het eerste van deze twee stukken, dat voortvloeit van Gods Wezen* en van de zelfbestaandheid* van de Personen, hebben wij tot hiertoe verklaard en afgehandeld.
Het tweede gaan wij nu behandelen. Wij zullen, bij wijze van een voorafspraak, spreken over Gods daden of werkingen in het algemeen, en dan over Zijn inwendige daden of besluiten. Tot beide zal de apostel ons de weg wijzen in de bovenstaande tekst uit Efeze 1:11.
1.9Eerste praktijk: Gods krachtdadige werkzaamheid ontvouwt Zijn heerlijkheid
Dat God alles in allen werkt, ontvouwt Zijn heerlijkheid. Hij is Degene uit Wie, door Wie en tot Wie alle dingen zijn, aan Wie daarom de heerlijkheid in der eeuwigheid toekomt (Rom. 11:36). Hij formeert het licht en schept de duisternis; Hij, de HEERE, doet al deze dingen (Jes. 45:7).
Met name komt Hem de heerlijkheid toe:
Van de onafhankelijkheid, waardoor Hij Die alle dingen doet en werkt, door niemand aangezet en bewerkt wordt (Rom. 11:35).
Van de almachtigheid, waardoor Hij Die niet van elders aangezet en bewerkt wordt, ‘doet al wat Hem behaagt’ (Ps. 115:3).
Van de wijsheid, waardoor Hij alles ‘met wijsheid maakt’ (Ps. 104:24).
Hem komt ook de dankbaarheid toe, want Hem komt hierom de heerlijkheid toe van al het goede dat alle mensen van alle schepselen genieten, als Degene Die alles in allen werkt. En Die in het bijzonder in ons ‘beide het willen en het werken’ (Filipp. 2:13) werkt, zodat wij door Zijn genade alleen zijn en kunnen al wat wij zijn en al wat wij kunnen, Wiens genade in ons niet ijdel of werkeloos is (1 Kor. 15:10).
1.14Onder Gods inwendige werken komen we Zijn besluit tegen
Onder de Goddelijke werkingen, waarover wij tot hiertoe in het algemeen gesproken hebben, komen we allereerst de inwendige of inblijvende* werkingen tegen, en onder deze werkingen allermeest Gods besluiten.
Er wordt gezegd dat Hij door deze besluiten ‘alle dingen werkt naar den raad van Zijn wil’. Deze worden immers overal in de Schriften van de beide Testamenten aan God toegeëigend, bijvoorbeeld in Jesaja 14:26 en 27: ‘Dit is de raadslag die beraadslaagd is ... Want de HEERE der heirscharen heeft het in Zijn raad besloten’ (zie ook o.a. Jes. 46:10; Dan. 4:24; Ps. 2:7; Zef. 2:2; Hand. 2:23; Hand. 4:28; Rom. 8:29,30; Matth. 11:26). Want omdat God niet werkt door de natuur, zoals redeloze en levenloze schepselen, en ook niet lichtvaardig, zonder rede, alleen uit aandrift, daarom is het noodzakelijk dat Hij werkt uit voorverkiezing en voorbedachte raad. Vooral, omdat wij al aangetoond hebben en ook door allen erkend wordt dat Hij begaafd is met verstand en tevens met wil. Laat ik eraan toevoegen dat het ongetwijfeld een grotere volmaaktheid is om te werken uit voorbedachte raad, dan vanuit de natuur of door aandrift.
Weliswaar staat het woord ‘besluit’ niet in de Schrift, maar de zaak zelf is door veel synonieme woorden en spreekwijzen Schriftuurlijk, zoals wij in de volgende paragraaf zullen leren. Hierom moet echter niet gezegd worden dat een besluit God eigenlijk* niet toekomt, aangezien verstand en wil Hem in de meest eigenlijke zin toekomen, evenals vrij ofwel uit een rationeel (redelijk) welgevallen te werken, om redenen die zojuist bijgebracht zijn. Hiermee is niet in strijd dat in de besluiten van de schepselen overleg en beraadslaging vooraf vereist wordt, en dat in hun besluiten en raadslagen onwetendheid opgemerkt wordt. Want die dingen komen niet eenvoudigerwijs* in een besluit voor, maar alleen in een besluit van de schepselen. Hun onvolmaaktheden moet men afscheiden en van God afweren, zoals wij ook gewoon zijn te doen met Gods mededeelbare eigenschappen.
1.28Eerste vraag: is Gods besluit Zijn Wezen zelf?
Men vraagt ten eerste: is Gods besluit Zijn Wezen zelf?
Het gevoelen van verschillende partijen
Onder de Grieken is eertijds gedisputeerd over dit vraagstuk: is het Wezen en de wil van God een en hetzelfde? Dit werd door sommigen ontkend en door anderen erkend, zoals te zien is bij Justinus Martyr, of wie ook de schrijver van het boek is, in Quaestiones Christianorum ad Graecos (Vragen van de christenen aan de Grieken). Hierop hebben de latere kerkvaders, voornamelijk Augustinus in boek 7 over Gods Wezen in De Trinitate (De Drie-eenheid), evenals de scholastici, Johannes van Damascus, Lombardus, Thomas van Aquino en anderen bevestigend geantwoord.
De apologetische remonstranten ontkennen het, om de socinianen gunstiger voor zich te stemmen, en om Gods eenvoudigheid* sterker te bestrijden en de veranderlijkheid van de Goddelijke besluiten gemakkelijker staande te houden.
De socinianen ontkennen het openlijker en scharen het besluit onder accidenten* in God, met als doel omver te stoten:
Gods eenvoudigheid.
Zijn onveranderlijkheid.
Het gevoelen van de gereformeerden
De gereformeerden erkennen dat de besloten zaken wezenlijk verschillen van het Goddelijke Wezen. Zij erkennen insgelijks dat de neiging van het besluit tot een zeker voorwerp, op onbepaalde wijze, weliswaar niet het Wezen van God zelf is, maar toch volstrekt vereist wordt tot de vorming van het besluit, omdat er anders een besluit zou zijn dat niets zou besluiten.
Maar wat de daad van te besluiten aangaat, erkennen zij dat dit een en hetzelfde is als het Wezen, met deze uitzondering: het Wezen, absoluut en op zichzelf aangemerkt, geeft niet tegelijk een neiging tot dit of dat voorwerp te kennen, terwijl het besluit, vormelijk* aangemerkt, deze neiging wel insluit.
Ondertussen zijn er genoeg gereformeerden die onderscheid maken tussen het Wezen en het besluit. Op zo’n manier echter, dat zij daarmee niet enige samenstelling in God erkennen, omdat de neiging niets anders is dan een betrekking op iets, die eigenlijk* geen wezenlijkheid* heeft, waardoor deze zou kunnen samenstellen.
De redenen van de gereformeerden, uit kracht waarvan het besluit een en hetzelfde is als het Wezen Gods, worden aan het volgende ontleend:
De Goddelijke eenvoudigheid, waardoor Hij alle accidenten* afwijst, zoals wij aangetoond hebben in [deel 1] boek 2, hoofdstuk 6 over Gods eenvoudigheid.
Zijn oneindigheid, die geen verscheidenheid van zaken, geen delen of enigerlei samenstelling toelaat, zoals wij aangetoond hebben in [deel 1] boek 2, hoofdstuk 9.
Het besluit in God is niet anders dan Zijn verstand en wil, die ongetwijfeld een en hetzelfde zijn als Zijn Wezen.
Accidenten, die uit hun natuur een onvolmaaktheid insluiten, passen niet bij het allervolmaaktste Wezen.
Antwoord op tegenwerpingen
Het volgende heeft geen geldingskracht ten gunste van het tegenovergestelde gevoelen:
Tegenwerping 1. In God zijn vele besluiten, terwijl het Wezen slechts enig is.
Antwoord. Als u onder de ‘besluiten’ de besloten zaken verstaat, dan zijn ze waarlijk vele, en inderdaad van het Goddelijke Wezen en van elkaar verschillend.
Als u ziet op de neiging tot de voorwerpen, uit kracht waarvan er vele besluiten zijn, dan is die niet een zaak die van het Wezen verschilt, en ook geen accident, maar een betrekking op iets, die alleen onderscheidt, niet samenstelt.
Maar als u onder de ‘besluiten’ de besluitende daad verstaat, dan is die niets anders dan het Goddelijke Wezen zelf, voor zover Het volgens ons begrip werkzaam is omtrent de toekomstige* wording van de zaken.
Tegenwerping 2. De besluiten zijn in God vrij, terwijl het Wezen noodzakelijk is.
Antwoord. De daad van te besluiten is in God niet vrij, maar noodzakelijk, evenals ook het vermogen om te besluiten in de redelijke schepselen. Ook is de neiging van de daad tot enig voorwerp niet vrij in God, maar noodzakelijk, aangezien Hij niet kan besluiten tenzij er iets is wat Hij besluit. Evenwel is de neiging van de besluitende daad tot dit voorwerp boven dat voorwerp vrij, ja, allervrijst. Van die neiging nu zeggen wij niet dat ze het Wezen van God is, maar alleen de daad van te besluiten, voor zover wij ons daarvan een begrip vormen, met betrekking tot een besluitende of besloten zaak.
1.34Eerste praktijk: Gods besluit prijst ons de majesteit van Zijn heerschappij en macht aan
De praktijk van de algemenere overweging aangaande Gods besluit blijkt het allermeest in het bijzondere besluit van de predestinatie, de verkiezing en de verwerping.
Ondertussen hoort het bij het huidige onderwerp om uit de volmaaktheid van Gods besluit de majesteit en volmaaktheid van Gods heerschappij en macht op te maken. Daarom wordt gezegd dat God ‘wonderlijk van raad’ en ‘groot van daad’ is (Jes. 28:29; Jer. 32:19).
In het bijzonder en van stuk tot stuk behoort tot de volmaaktheid van Gods besluit:
Uitgebreidheid. Zijn besluit strekt zich uit tot alle en elke toekomstige zaak, daar God ‘alle dingen werkt naar den raad van Zijn wil’ (Ef. 1:11; Ps. 115:3; Jes. 46:10), zodat er niet het minste geschiedt, of Hij heeft het door een voorafgaand besluit bevolen (Klaagl. 3:37).
Onafhankelijkheid. De gehele regering en besturing van deze wereld hangt nergens anders van af, dan van de voorbepaalde uitspraak van het Goddelijke besluit (Rom. 11:34-36).
Vermogen en almacht. Gods raad bestaat en Hij doet al Zijn welbehagen (Jes. 46:10), zodat niemand en niets Zijn wil kan wederstaan (Rom. 9:19).
Wijsheid (Rom. 11:33,34). Wijsheid ontdekt en openbaart zich het allermeest in besluiten en raadslagen. Daarom wordt er gezegd dat de raad niet zal vergaan van de wijze (Jer. 18:18), en daarom eigent ook de zelfstandige Wijsheid Zich de raad toe (Spr. 8:14).
Standvastigheid en onveranderlijkheid. Gods raad ‘staat’, namelijk als een ‘vast fundament’ van Zijn gehele heerschappij (2 Tim. 2:19).
Vrijheid, waardoor God, zonder enige noodzakelijkheid, vrijwillig alle dingen toebedeelt, alleen ‘naar den raad van Zijn wil’, en Hij Zijn wil en welbehagen doet.
Al deze dingen prijzen de majesteit van Gods heerschappij en macht aan met het doel dat wij:
Deze erkennen (Ps. 93:1,2; Ps. 100:3).
Hem verheerlijken, verheffen en grootmaken (Ps. 99:1-5).
- Ons aan Hem onderwerpen, voor Hem neerbuigen (Ps. 95:6) en Zijn raad dienen (Hand. 13:36; Ps. 100:2 e.v.).
Boek III - Hoofdstuk 2 De predestinatie
2.1De beschouwing van de predestinatie
Gods besluit ziet:
Op alle schepselen zonder onderscheid ten aanzien van al hun staten. Dit is het besluit:
Van de schepping, volgens hetwelk zij voor het eerst zijn en bestaan.
Of van de voorzienigheid, volgens hetwelk zij vervolgens zijn en tot hun doeleinden bestuurd worden.
Over deze zaken moet elders gehandeld worden.
Of op de redelijke schepselen in het bijzonder, en dit weer:
Deels ten aanzien van hun tijdelijke staat, waarop het besluit aangaande het einde van het leven betrekking heeft.
Deels ten aanzien van hun eeuwige staat. Dit besluit wordt, met een bijzondere naam, ‘predestinatie’ genoemd.
De beschouwing van de predestinatie zullen wij gronden op de woorden van de apostel in Romeinen 9:22 en 23.
Boek III - Hoofdstuk 3 De verkiezing
3.1De beschouwing van de verkiezing
Volgens de stelregel van de dialectici* bevat en vooronderstelt iedere soort* de gehele natuur van haar algemene begrip* en het individuele* van haar soort. Dus, evenals de predestinatie de gehele natuur van het Goddelijke besluit bevat, waarvan zij een soort is, zo behelzen de verkiezing en de verwerping, omdat ze soorten van de predestinatie zijn, alles wat in het besluit en in de predestinatie is. Wanneer dit voorzichtig en nauwkeurig opgemerkt wordt, zal het de voorstelling van deze beide soorten veel beknopter maken.
Met deze toeleg en volgens deze leermethode zullen wij nu van de predestinatie afdalen tot de verkiezing. Haar natuur zal ons de apostel van stuk tot stuk beschrijven in Éfeze 1:4-6.
Boek III - Hoofdstuk 4 De verwerping
4.1De verwerping
De verkiezing en de verwerping behoren tot de dingen die in relatie tot elkaar staan. Evenals ze elkaar stellen én wegnemen (want als er een verkiezing is, is er ook een verwerping; en als er geen verwerping is, zal er ook geen verkiezing zijn), zo komen ze elkaar ook buitengewoon te hulp in het kennen en begrijpen ervan. Hoe beter wij dus het ene van deze gerelateerde dingen begrijpen, hoe beter en nauwkeuriger wij daardoor ook het andere zullen begrijpen.
Met deze toeleg zullen wij van de eerste soort van predestinatie, namelijk de verkiezing, afdalen tot de verwerping. De waarheid en aard daarvan zal de heilige apostel Judas ons voorstellen in vers 4 van zijn brief.