Navigatie

Klik op één
van de segmenten!

 

Gekoppelde paragrafen met "Uitverkiezing"

Handboek Dogmatiek

Handboek Dogmatiek

Johannes à Marck (1656-1731)

Johannes à Marck (1656-1731)

Het boek is een heruitgave van het bekende theologisch naslagwerk ‘Het merg van de christelijke godgeleerdheid’.

Hoofdstuk 28 De wedergeboorte, de aanneming, de verzoening en de verlossing

28.4Zij behoort tot de uitverkorenen

Zo worden de uitverkorenen wedergeboren: zij allen en zij alleen (vgl. Joh. 3:3,5; 1 Petr. 1:3-4). Zelfs de kinderen zijn niet volkomen uitgesloten, hoewel het gewone middel van het Woord niet tot hen behoort, en zij ook nog niet in staat zijn tot de daden van het nieuwe leven. 

De uitverkorenen worden hier aangemerkt als zondaren, die zodanig geestelijk dood zijn in en door de zonden en de misdaden (Ef. 2:1-2; Ef. 4:18-19), dat zij verre zijn van alle levensgevoel, werking en vermogen, en in plaats daarvan een leven van de zonde door een verfoeilijke werkzaamheid in het kwade bij hen gevonden wordt. Want anders zouden zij geen nieuwe instorting van leven nodig hebben. 

Men kan geen middenstaat tussen die van wedergeboren en niet-wedergeboren erkennen, hetzij men op de Schrift of op de aard van de zaak let. Want alle waarlijk goede gezindheden tot het goede zijn afkomstig van de beginselen van het nieuwe wezen en leven, hoewel dit in het begin nog wel heel zwak kan zijn. 

Naar paragraaf

Hoofdstuk 7 De predestinatie van de mens tot de zaligheid of de verdoemenis

7.1Het woord ‘predestinatie’ of ‘voorbestemming’

God stelt Zich de zaligheid van de uitverkorenen in al Zijn besluiten voor. Dus behandelen wij nu ook met recht in het bijzonder de ‘predestinatie’, ‘voorverordinering’ of ‘voorbestemming’ als het belangrijkste besluit van God, en dat ons het meeste betreft. 

Definitie van de predestinatie

De naam zelf laat zien dat zij is: ‘Een bestemming van de mensen, niet vóór God of Zijn besluit, maar vóór de uiteindelijke staat van de mens, ja, vóór zijn geboorte en vóór de schepping van de wereld en alle tijdbegin zelf.’ 

Op zichzelf beschouwd lezen wij dit woord niet in de Schrift. In de Schrift staat echter wel het ‘tevoren verordineren’. Maar we lezen het bij Augustinus en andere kerkleraars die zich tegen de pelagianen hebben verzet, en die ook gelasterd schijnen te zijn met de hatelijke naam ‘gepredestineerden’, ‘predestineerders’ of ‘predestinatiedrijvers’, terwijl hun gevoelen verdraaid werd.

Als synoniem voor dit woord lezen wij soms algemenere namen voor de Goddelijke besluiten, zoals: een ‘ordineren’ (Hand. 13:48), een ‘stellen’ (1 Thess. 5:9), een ‘voornemen’ (Ef. 1:11), een ‘tevoren opschrijven’ (Jud. vs. 4), een ‘welbehagen’ (Matth. 11:26). Deze woorden worden dan door andere toevoegingen nader verklaard en bepaald. 

Naar paragraaf

Hoofdstuk 18 De Middelaar van het genadeverbond

18.16Christus is Middelaar van de uitverkoren mensen, van hen allen en van hen alleen

Jezus noemen wij een Middelaar:

1. Niet van de engelen (zoals aangetoond is in hoofdstuk 9, § 16 en 17).

2. Niet van alle mensen, zoals de drijvers van de algemene genade willen. Want noch de ware uitwerking van het middelaarschap, noch de middelaarsdaden van Christus als Profeet, Priester en Koning behoren tot alle mensen. Overigens zou Christus, in Zichzelf beschouwd, wel genoegzaam voor alle mensen zijn. 

3. Maar van de ware uitverkorenen:

a. Hen alleen: 

- ‘Hij zal Zijn volk zalig maken van hun zonden’ (Matth. 1:21).

- ‘Want de man is het hoofd der vrouw, gelijk ook Christus het Hoofd der gemeente is; en Hij is de Behouder des lichaams’ (Ef. 5:23). De uiterlijke verkondiging van het Evangelie als een vrucht van Gods algemenere genade strekt zich echter veel verder dan tot de uitverkorenen alleen uit. 

b. Hen allen, zonder enige uitsluiting of onderscheiding van ouderdom, geslacht, staat, volk, plaats en tijd (Gal. 3:28; 5:6; Kol. 3:11). 

 

Hieruit volgt dat Christus’ middelaarschap ook tot de tijd van het Oude Testament moet worden uitgestrekt, voor zover Hij:

1. Door Zijn Geest en Woord ook toen als Profeet Zijn kerk heeft onderwezen.

2. In de beloften en de typen die voor de kerk geslacht zijn, daadwerkelijk als Priester voor hen gebeden heeft.

3. De kerk als Koning op een machtige wijze bestuurd en beschermd heeft (volgens de Schriftplaatsen Joh. 14:6; Hand. 4:11-12; 1 Tim. 2:5): ‘Jezus Christus is gisteren en heden Dezelfde en in der eeuwigheid’ (Hebr. 13:8). 

Dit heeft Christus als de levende Zoon van God wegens Zijn op Zich genomen borgtocht en zekere aanstaande menswording toen al kunnen verrichten. Veelmeer zou Hij echter het middelaarsambt daarna nog vervullen in Zijn geboorte, lijden en hemelvaart. En nu zal Hij het nog overvloediger volbrengen in de verstoring van Zijn overige vijanden, in de verdere uitbreiding van Zijn kerk, in de opwekking van de doden en in het laatste oordeel dat met een Goddelijke luister gehouden zal worden.

Naar paragraaf