Het tweede onderscheid tussen het Oude en het Nieuwe Testament is gelegen in de figuren, dat het Oude Testament bij afwezigheid der werkelijkheid, slechts een beeld in plaats van het lichaam een schaduw deed zien, en het Nieuwe Testament de aanwezige werkelijkheid en het ware lichaam vertoont. En van dit onderscheid wordt melding gemaakt bijna overal waar het Nieuwe Testament tegenover het Oude geplaatst wordt; maar uitvoeriger dan ergens elders wordt het behandeld in de brief aan de Hebreeën. Daar strijdt de apostel tegen hen, die meenden, dat de onderhouding van de Mozaïsche wet niet kon worden afgeschaft, zonder dat zulks de ineenstorting van de ganse godsdienst ten gevolge zou hebben. Om deze dwaling te weerleggen, maakt hij gebruik van wat aangaande het priesterschap van Christus bij de profeet voorzegd was (Ps. 110:4) (Hebr. 7:11,19) (Hebr. 9:9) (Hebr. 10:1). Want daar Hem een eeuwig priesterschap opgedragen wordt, is het zeker, dat het priesterschap, waarbij dagelijks de een als opvolger van de ander gesteld werd, wordt afgeschaft. Dat echter de instelling van die nieuwe priester van meer betekenis is, bewijst hij daardoor, dat ze door een eed bevestigd wordt. Later voegt hij er aan toe, dat in die overdraging van het priesterschap ook de verandering van het Testament plaats had. En dat dit noodzakelijk was, bewijst hij op goede grond, namelijk deze, dat de wet zo zwak was, dat ze niets tot volmaaktheid kon brengen. Dan gaat hij na, van welke aard die zwakheid geweest is, namelijk dat ze uiterlijke rechtvaardigingen des vleses gehad heeft, welke haar dienaren niet naar hun geweten volmaakt konden maken, omdat zij door de offeranden der beesten de zonden niet kon uitwissen en niet de ware heiligheid kon toebrengen. Hij besluit dus, dat in de wet de schaduw geweest is der toekomstige goederen, niet het levende beeld der dingen zelf; en dat ze daarom geen andere taak gehad heeft, dan een binnenleiding te zijn tot de betere hoop, die in het Evangelie aan het licht gebracht wordt. Hier moet men opmerken in welk opzicht het verbond der wet met het verbond des Evangelies, de dienst van Christus met die van Mozes vergeleken wordt. Want indien de vergelijking betrekking had op het wezen der beloften, zou er een grote strijdigheid ontstaan tussen de twee Testamenten; maar aangezien de stand van het vraagpunt ons in een andere richting leidt, moeten we ons ook daarheen begeven om de waarheid te vinden. Laat ons dus op de voorgrond stellen, dat het een verbond is, hetwelk Hij eenmaal bevestigd heeft als een eeuwig en onvergankelijk verbond. De vervulling van dat verbond, waardoor het eindelijk zijn vastheid en bekrachtiging krijgt, is Christus. Terwijl er op zulk een bevestiging gewacht wordt, schrijft de Heere door middel van Mozes de ceremoniën voor, die als het ware de gebruikelijke tekenen van de bevestiging zijn. En dit werd nu het punt van geschil, of de ceremoniën die in de wet verordend waren, voor Christus moesten wijken. En ofschoon deze ceremoniën slechts bijkomstigheden van het verbond waren, of althans toevoegsels en aanhangsels en (zoals men gewoonlijk zegt) bijgevoegde zaken, dragen ze toch, omdat zij de instrumenten waren tot het bedienen van het verbond, de naam verbond, zoals die ook aan de andere sacramenten pleegt gegeven te worden. Daarom, om kort te gaan, wordt op deze plaats het Oude Testament genoemd de gebruikelijke wijze om het verbond te bevestigen, die bestaat in het verrichten van ceremoniën en het brengen van offers. En aangezien in die wijze niets grondigs is, tenzij men verder gaat, zegt de apostel, dat ze moest worden waargenomen en afgeschaft, opdat er plaats gemaakt zou worden voor Christus, de Borg en Middelaar van een beter Testament, door wie voor de uitverkorenen een eeuwige heiligmaking eenmaal verworven is en de overtredingen, die onder de wet bleven, zijn uitgewist. Of, wilt ge liever, aanvaard het dan zo: dat het oude verbond geweest is dat Testament des Heeren, dat overgegeven werd, ingehuld in de schaduwachtige en ondoeltreffende onderhouding der ceremoniën, en dat het daarom tijdelijk geweest is, omdat het als het ware in het onbesliste bleef, totdat het kwam te steunen op een vaste en wezenlijke bevestiging. Maar dat het toen eerst nieuw en eeuwig gemaakt is, nadat het door het bloed van Christus geheiligd en bevestigd is. Daarom noemt Christus de drinkbeker, die Hij aan de discipelen bij het Avondmaal toereikt de drinkbeker des Nieuwen Testaments in Zijn bloed (Matth. 26:28); om te kennen te geven, dat dan eerst werkelijk het Testament Gods zijn waarheid heeft, waardoor het nieuw en eeuwig wordt, wanneer het met Zijn bloed wordt bezegeld.