Met deze gematigdheid in het zweren niet tevreden, verfoeien de wederdopers alle eden zonder uitzondering, omdat het verbod van Christus algemeen is (Matth. 5:34): "Ik zeg u, zweert ganselijk niet; maar laat zijn uw woord ja, ja, neen, neen; wat boven deze is, dat is uit de boze." Maar op die manier treffen ze op onberaden wijze Christus, doordat ze Hem maken tot de tegenstander van de Vader, alsof Hij op de aarde neergedaald zou zijn om diens geboden af te schaffen. Immers de eeuwige God staat in de wet de eed niet alleen toe als een wettige zaak (Ex. 22:11), wat op zichzelf al meer dan voldoende zou zijn, maar Hij beveelt ook het gebruik ervan, wanneer dat nodig is. En Christus betuigt, dat Hij één is met de Vader, dat Hij niets anders brengt dan wat de Vader bevolen heeft, dat Zijn leer niet van Hem zelf is, enz. (Joh. 10:30) (Joh. 10:18) (Joh. 7:16). Hoe dan? Zullen ze God doen strijden tegen Zichzelf, alsof Hij, wat Hij in de zeden door Zijn gebod goedgekeurd heeft, later verbiedt en veroordeelt? Maar omdat in Christus' woorden enige moeilijkheid gelegen is, moeten wij ze een weinig overwegen. Daarbij zullen wij echter nooit de waarheid bereiken, wanneer we de ogen niet richten op wat Christus bedoelt en letten op wat Hij daar behandelt. Zijn opzet is niet de wet te verslappen of te beperken, maar het ware en juiste inzicht in de wet te doen weerkeren, dat door de leugenachtige verzinselen van de Schriftgeleerden en Farizeeën zeer bedorven was. Wanneer wij dat vasthouden, zullen wij niet menen, dat Christus alle eed zweren veroordeeld heeft, maar slechts dat, wat de regel van de wet te buiten gaat. Uit Zijn woorden blijkt, dat het volk toen gewoon was zich alleen te hoeden voor meineed, hoewel de wet niet alleen die, maar ook ijdele en overbodige eden verbiedt. De Heere dus, die de meest ontwijfelbare uitlegger van de wet is, herinnert er aan, dat niet alleen vals zweren, maar ook zweren kwaad is. Op welke wijze zweren? Wel: ijdel. Maar de eden, die in de wet worden aangeprezen, laat Hij ongedeerd en vrij. Zij denken, dat ze krachtiger strijden door met hand en tand vast te houden aan het woordje "ganselijk", maar dat behoort niet bij het woord "zweert", maar bij de soorten van eden, die verder genoemd worden. Want ook dat was een deel van hun dwaling, dat ze door bij de hemel en de aarde te zweren, meenden Gods naam niet aan te tasten. Dus na het hoofdbestanddeel van hun overtreding snijdt de Heere hun ook alle uitvluchten af, opdat zij niet menen ontsnapt te zijn, wanneer ze zonder Gods naam te noemen, hemel en aarde aanroepen. Want hier moet ook terloops opgemerkt worden, dat de mensen, ofschoon Gods naam niet vermeld wordt, toch zijdelings bij Hem zweren, bijvoorbeeld als ze bij het levenslicht, bij het brood, dat ze eten, bij hun doop, of bij andere bewijzen van de Goddelijke milddadigheid jegens hen, zweren. En wanneer Christus op die plaats verbiedt te zweren bij de hemel en de aarde en Jeruzalem, bestraft Hij niet hun bijgeloof, zoals sommigen ten onrechte menen; maar veeleer weerlegt Hij de spitsvondige scherpzinnigheid van hen, die het van geen betekenis achtten niet rechtstreekse eden herhaaldelijk nutteloos uit te spreken, alsof ze Gods heiligen naam spaarden, die echter in ieder van zijn weldaden ingegrift is. Een ander geval is het, wanneer een of ander mens, of een dode, of een engel in Gods plaats gesteld wordt; zoals bij de onheilige heidenen vleierij die weerzinwekkende eedsvorm uitgevonden heeft om te zweren bij het leven of de engel des konings; want dan verduistert en verkleint de valse vergoddelijking de eer van de éne God. Maar wanneer men niets anders bedoelt dan door het gebruik van Gods heilige naam een bevestiging te verkrijgen van Zijn woorden, ook al gebeurt dit zijdelings, dan wordt bij alle onbeduidende eden Zijn majesteit beledigd. Deze teugelloosheid berooft Christus van haar ijdel voorwendsel door het zweren ganselijk te verbieden. Dat is ook de bedoeling van Jakobus, wanneer hij Christus' woorden, die ik aanhaalde, gebruikt (Jak. 5:12); want altijd heeft die roekeloosheid gewoed in de wereld, hoewel ze een ontheiliging is van Gods naam. Want indien men het woordje "ganselijk" voegt bij de eed, alsof elke eedzwering zonder uitzondering ongeoorloofd was, waartoe dient dan de uitlegging, die onmiddellijk daarna volgt: "noch bij de hemel, noch bij de aarde enz." Uit die woorden blijkt voldoende, dat Christus ingaat tegen de drogredenen, door welke de Joden meenden, dat hun zonde weggenomen werd.