Met veel rumoer voeren zij als verdediging van hun dwaling aan, dat er gezegd wordt, dat God zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, en dat de engel bevolen heeft, dat Hij, die uit de maagd geboren zou worden, een Zoon des Allerhoogste genaamd zou worden (Luk. 1:32). Maar (opdat ze niet op een zo onbeduidende tegenwerping trots mogen zijn) laat hen een weinig met ons overwegen, hoe groot de kracht is van hun redenering. Want indien men terecht besluit, dat Hij van de ontvangenis af begonnen is Gods Zoon te zijn, omdat Hij, die ontvangen is, een Zoon genoemd wordt, dan zal daaruit volgen, dat Hij begonnen is het Woord te zijn, toen Hij geopenbaard werd in het vlees, omdat Johannes (1 Joh. 1:1) zegt, dat hij verkondigt het Woord des levens, hetwelk zijn handen getast hebben. Evenzo, hoe zullen ze, wanneer ze een dergelijke manier van bewijsvoering willen volgen, gedwongen worden uit te leggen, wat bij de profeet (Micha 5:1) gelezen wordt: "En gij, Bethlehem, land van Juda, zijt klein onder de duizenden van Juda; uit u zal Mij voortkomen dit een Heerser zal zijn over Mijn volk Israël, en Wiens uitgangen zijn van ouds, van de dagen der eeuwigheid"? Want ik heb betuigd, dat wij allerminst Nestorius steunen, die een dubbele Christus verzonnen heeft; aangezien volgens onze leer Christus door het recht der broederlijke verbintenis ons met Zich tot kinderen Gods gemaakt heeft, omdat Hij zelf in het vlees, dat Hij van ons aan genomen heeft, de eniggeboren Zoon Gods is. En Augustinus geeft blijk van inzicht door er op te wijzen, dat het een heerlijke spiegel is van Gods wonderbare en bijzondere genade, dat Christus, voor zover Hij mens is, een eer verkregen heeft, die Hij niet kon verdienen. Met deze uitnemendheid dus was Christus ook naar het vlees van de moederschoot af toegerust, dat Hij een Zoon van God was. En toch moet men in de eenheid van zijn persoon geen vermenging verzinnen, die aan de Godheid zou ontnemen wat Haar eigen is. En het is niet ongerijmder, dat het eeuwige Woord Gods en Christus, na vereniging van de beide naturen tot één persoon, op verschillende manieren Gods Zoon genoemd wordt, dan dat Hij, van verschillende kanten bezien, nu eens Gods Zoon, dan weer Zoon des mensen genoemd wordt. Evenzo min bezwaart ons ook de andere lastering van Servet, dat Christus, voordat Hij in het vlees verschenen is, nergens Gods Zoon genoemd wordt anders dan onder een figuur; want ook al was de wijze, waarop Hij toen beschreven werd, enigszins duister, zo ligt het toch voor de hand, daar reeds duidelijk bewezen is, dat Hij niet om een andere reden eeuwig God geweest is dan omdat Hij het Woord was, door de eeuwige Vader gegenereerd, en dat om geen andere reden deze naam past op de persoon van de Middelaar, die Hij aangenomen heeft, dan omdat Hij God is, geopenbaard in het vlees, en dat God de Vader niet zo genoemd zou zijn van den beginne af, indien er niet reeds toen een wederkerige betrekking geweest was tot de Zoon, met het oog op Wie alle verwantschap of vaderschap gerekend wordt in de hemel en op de aarde. Zo ligt het, zeg ik, voor de hand daaruit op te maken, dat ook onder de wet en de profeten Gods Zoon geweest is, voordat deze naam in de kerk algemeen verbreid was. Indien er alleen over het woord gestreden wordt, dan wijs ik er op, dat Salomo, sprekend over de oneindige hoogheid Gods, verzekert, dat zowel Zijn Zoon als Hij zelf onbegrijpelijk is (Spr. 30:4): "Zeg Zijn naam, indien ge kunt," zo zegt hij "of de naam Zijns Zoons". En het ontgaat mij niet, dat dit getuigenis bij twistgierige lieden niet genoeg gewicht in de schaal zal leggen; en ik steun er dan ook niet bijzonder op; maar het toont toch aan, dat zij kwaadaardig lasteren, die loochenen, dat Christus Gods Zoon is, behalve in zoverre als Hij mens geworden is. Daar komt bij, dat juist de oude schrijvers met één mond eenparig ditzelfde zo duidelijk getuigd hebben, dat even belachelijk als verfoeilijk de onbeschaamdheid is van hen, die ons Ireneus en Tertullianus voor de voeten durven werpen, die beiden bekennen, dat Gods Zoon onzienlijk geweest is, die later zichtbaar verschenen is.